GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

VERSLAG VAN EEN REIS NAAR SOEMBA.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

VERSLAG VAN EEN REIS NAAR SOEMBA.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Zooals ik in De Reformatie van 12 Dec. 1946 al verteld heb, ben ik 20 Nov. 1946 op Waingapoe, de hoofdplaats van Soemba, aangekomen. Den morgen van dien dag heb ik besteed met het brengen van een bezoek aan den Assistent Resident van Soemba op diens kantoor en met het inslaan van een voorraad levensmiddelen voor mijn verblijf op Oost-Soemba. Aan boord had ik n.l. reeds gehoord, dat in het binnenland een voedselschaarschte heerschte en ik wilde de menschen, die ik ging bezoeken, niet in verlegenheid brengen door van hun beperkte voorraad mee te eten. Behalve een voorraad rijst en een aantal conserven heb ik ook een pak kaarsen gekocht, waarvan ik op mijn tocht door het binnenland veel plezier gehad heb, omdat de bevolking vrijwel nergens over lampen beschikte. Van den Assistent Resident hoorde ik, dat er 's middags een vrachtauto naar Melolo zou vertrekken, waarmee ik desgewensoht zou kunnen meerijden.

Daar er slechts zoo nu en dan een auto rijdt van Waingapoe naar Melolo, afstand 60 km, heb ik dit aanbod dankbaar aanvaard. De echtgenoote van den miss. predikant Van Berge en de dochter van dr Onvlee, die gelijk met mij op Soemba waren aangekomen, zouden met dezelfde vrachtauto reizen evenals dr Onvlee, die zijn dochter was komen afhalen. Na het middageten vertrokken we. Er reden ook een aantal inheemschen mee, waaronder goeroe Ratucoreh met zijn dochtertje, die mij door dr Onvlee werden aangewezen.

Behalve mevrouw Van Berge, die naast den chauffeur in de cabine kon zitten, moesten de passagiers maar een plaatsje zoeken bovenop de bagage, waarmee de bak van de vrachtauto was volgeladen. Het was een warme rit langs een vrijwel boomloozen weg op het warmste gedeelte van den dag. De weg, een macadamweg met hier en daar stukken, die nog niet ingewalst waren, liet geen grootere snelheid toe dan 25 a 30 km, zoodat we er een uur of drie over deden. Onderweg werd enkele malen gestopt voor het uiten inladen van inheemsche passagiers, o.a. in Petawang. Daar stapte de goeroe indjil W. Coreh, de voorganger van de vrijgemaakte kerk aldaar in.

In Melolo, de voornaamste plaats van Oost-Soemba, zijn we uitgestapt en daar heb ik mijn intrek genomen in de persinggahan, een eenvoudige logeergelegenheid, waar ik a een gulden per nacht een kamer kon huren. De bedden waren niet voorzien van klamboes, maar gelukkig had ik mijn eigen klamboe bij mij, zoodat ik heb kunnen slapen zonder geplaagd te worden door muskieten. Ik moest zelf voor mijn eten zorgen, zoodat het goed was, dat ik voorraad bij mij had. Voor het klaarmaken van de maaltijden heb ik de hulp ingeroepen van den beheerder of mandoer. Toen ik aan dien mandoer vroeg of hij Christen was, kreeg ik letterlijk ten antwoord: „Ja, sinodal". Deze bruine broeder heeft intusschen best voor mij gezorgd.

Dienzelfden avond heb ik met de reeds genoemde goeroes een paar kerkeraadsleden van Melolo, die door Ratucoreh gewaarschuwd waren, overleg gepleegd, op welke wijze ik mijn tijd op Soemba het best zou kunnen besteden. Daar er den 27sten November een groote vergadering zou plaats hebben te Melolo, waar afgevaardigden zouden komen uit alle kerken en kringen, werd besloten, dat ik die vergadering zou afwachten en de eerste week zooveel mogelijk de plaatsen in de omgeving van Melolo zou bezoeken, om dan later een tocht naar het binnenland te maken. Dienzelfden avond kwamen reeds verscheidene gemeenteleden uit Melolo mij bezoeken. Allen toonden zich zeer zeer verheugd dat er een afgevaardigde van de vrijgemaakte kerken in Nederland naar Oost-Soemba gekomen was om hen te bezoeken. „Wanneer komt ds Goossens terug? " en , , Hoe is het met hem en mevrouw en de kinderen? " dat waren vragen die iedereen stelde.

Den volgenden dag heb ik een bezoek gebracht aan de gemeente van Petawang. Over de wijze hoe ik daar ontvangen werd, heb ik reeds geschreven in het nummet van 12 Dec.

Petawang is een geïnstitueerde gemeente, dus met een kerkeraad. De voorganger goeroe indjil W. Coreh heeft wel een theologische opleiding ontvangen, maar hij is nog geen predikant en mag dus geen sacramenten bedienen. Sedert het vertrek van ds Goossens in het najaar van 1938 is er dan ook geen Doop en Avondmaal bediend. Ook vooral om die reden wordt met groot verlangen uitgezien naar den terugkeer van ds Goossens. In alle toespraken en gesprekken werd dat punt telkens weer aangeroerd. Eigenaardig was daarbij het woord dat zij gebruikten voor „terugkeer". De gesprekken werden n.l. in het Maleisch gevoerd, omdat ik geen Savoeneesch of Soembaneesch versta, terwijl zij geen Nederlandsch kennen. Wanneer ik nu op een plaats geweest was en weer ging vertrekken, werd mij meestal wel gevraagd of ik in de toekomst nog eens op Soemba terug zou komen. Ook bij den afscheidsmaaltijd, dien ik een paar weken later aangeboden kreeg, werd mij dat gevraagd. Daarbij gebruikte men het woord , , datang kombali" of „datang poela", dat onderscheidenlijk terugkomen of opnieuw komen beteekent.

Maar wanneer men het over ds Goossens had, gebruikte men het woord „poelang", dat de beteekenis heeft van „naar huis terugkeeren". En dat werd maar niet een enkele keer gebruikt, maar het is mij opgevallen, dat overal steeds het woord „poelang" gebezigd werd, wanneer het over ds Goossens ging. Hier blijkt wel heel sterk uit dat voor hun besef ds Goossens bij hen hoort, dat hij bij hen „thuis" is.

Maar hoewel ik in den eigenlijken zin van het woord daar niet thuis was, heb ik mij daar toch van het begin af volkomen , , thuis" gevoeld. Het hartelijk vertrouwen, waarmee men mij tegemoet trad, gaf mij het gevoel, of ik de menschen al jaren gekend had, als ik nog maar nauwelijks eenige uren in hun midden verkeerd had. Maar daardoor heb ik ook zoo heel goed kunnen merken, hoe het dezen menschen niet alleen ontbreekt aan het nuttige en aangename, maar ook dikwijls aan noodzakelijke levensbehoeften. Niet dat ze er mee te koop loopen, maar nadat we eerst over geestelijke zaken gesproken hadden, heb ik geïnformeerd of er ook zaken waren, waaraan ze gebrek hadden. Als antwoord daarop werden genoemd: bijbels, psalmboeken, catechismusboekjes, avondmaalsservies en - linnen, een doopvont, voorts boeken en papier voor de kerkelijke administratie (als lidmatenregister gebruikte men o.a. de achterzijde van een chineesche maandkalender). Ook hadden zij behoefte aan schoolbenoodigdheden zooals: leien, griffels, schriften, pennen, inkt enz. Opvallend was, dat zij uit eigen beweging niet gesproken hebben over hun persoonlijke behoeften als kleeding en dergelijke. Maar toen ik er uitdrukkelijk naar informeerde, bleek wel dat ook daaraan een schreiend tekort is. Ik had al wel gemerkt, dat de kleeding die ze droegen, oud en versteld was. Ik zag kleeding, die soms met twee of meer stukken van geheel afwijkende kleur versteld was. Toen ik een paar personen aanwees en vroeg of ze behalve de kleeding, die ze op dat oogenblik aanhadden, nog andere kleeding bezaten, werd die vraag ontkennend beantwoord. Wat dat beteekent in een heet klimaat, waar de kleeding als het goed is, liefst dagelijks gewasschen moet worden, althans kleeding die onmiddellijk in aanraking komt met de huid, daarvan kan iemand die niet in de tropen geweest is, zich misschien moeilijk een juiste voorstelling vormen.

Ondanks deze stoffelijke nood, werd het geestelijk leven zoo goed mogelijk verzorgd. In de hoofdplaats Petawang wordt 's Zondags tweemaal gepreekt door goeroe indjil W. Coreh, die ook catechetisch onderwijs geeft aan de kinderen en aan een aantal heidenen, die begeeren gedoopt te worden. De kerkeraad, die geregeld huisbezoek doet, heeft ook het toezicht op een drietal kringen op ongeveer 20 km van Petawang verwijderd, n.l. Maoedjawa, Kamanggi en Menggid Timbi. In Kamanggi wordt 's Zondags een kerkdienst geleid door een ouderling, terwijl in de beide andere plaatsen gepreekt en gecatechiseerd wordt door een paar jonge goeroe's, die door W. Coreh zijn opgeleid. Ook in die kringen zijn eenige heidenen in dooponderricht.

Bij dit alles is natuurlijk het reeds genoemde gebrek aan bijbels en psalmboeken een groot bezwaar, terwijl ook als een ernstig gemis gevoeld werd, dat reeds gedurende acht jaar geen sacramenten bediend konden worden. Aan het gemis aan psalmboeken werd eenigszins tegemoet gekomen, doordat enkele jonge leden een schrift of, een gedeelte van een schrift hadden, met een aantal berijmde psalmen. Maar nieuwe schriften zijn vrijwel niet te krijgen, zoodat men ook hierin geremd wordt. Verrassend was intusschen de groote bijbelkennis, die ik bij verschillende goeroe's en ook bij sommige ouderlingen mocht constateeren. Hoe het met die kennis van de Heilige Schrift bij de overige leden stond, daarover kan ik moeilijk oordeelen, omdat de conversatie in de Maleische taal gevoerd werd en niet allen even bedreven waren in die taal.

Ten tijde van mijn bezoek werden de kerkdiensten gehouden in een uïtbouw van de goeroewoning. Een eenvoudig kerkgebouw was in aanbouw van rondhouten stijlen met een dak van palmbladeren. De wanden waren nog niet gereed, doch zouden gemaakt worden van gaba-gaba, dat zijn een paar meter lange harde bladnerven van den lontarpalm, die verticaal naast elkaar geplaatst worden en opgesloten worden, tusschen horizontale latten, die weer aan de hoofdstijlen verbonden worden. In het kerkgebouwtje zouden ze ook wel graag behoorlijke meubels plaatsen, maar daar ze ook al geen behoorlijk' timmergereedschap hebben, zouden ze zich voorloopig wel moeten behelpen op de wijze zooals ik het daar en elders op Oost-Soemba gezien heb. Enkele kerkgangers zitten dan op een primitieve bank zonder leuning, sommigen gebruiken een op den grond liggenden balk als zitplaats, terwijl de meesten gewoon op den leemen vloer zitten of hoogstens op een over den vloer gespreid matje. Dat zitten op den vloer zou op zichzelf vermoedelijk niet zoo'n bezwaar zijn, want een groot deel van de kerkgangers zal in eigen huis ook dikwijls op den vloer hurken. Maar gewoonlijk zitten ze dan niet op den leemen vloer maar op een verhoogde vloer van bamboelatten. Er zou dus in het kerkgebouw ook zoo'n verhoogde vloer aangebracht kunnen worden. Toch zullen ze dat misschien niet prettig vinden, omdat ze van ouds gewend zijn aan de gedachte, dat in een kerkgebouw banken behooren te staan.

Met de kerkeraadsleden heb ik bij den goeroe het middagmaal, rijst met bijgerechten, gebruikt. Een eigenaardigheid van dezen maaltijd, evenals van alle door mij bijgewoonde maaltijden (behalve de afscheidsmaaltijd op den voorlaatsten dag van mijn verblijf op Oost-Soemba)' was, dat de vrouwen en kinderen niet mede aanzaten. Ze kwamen wel bij het bidden en later bij het lezen en danken, maar onder het eten der mannen waren de vrouwen bezig met dienen en pas toen wij klaar waren gingen ook de vrouwen en kinderen eten. Of 't altijd zoo toegaat, ook als er geen gasten zijn, zou ik niet durven zeggen. Misschien werd het wel zoo gedaan, omdat er alleen maar een mannelijke gast was en zouden de vrouwen wel mee Eiangezeten hebben, als ik mijn vrouw bij mij gehad had.

Een volgend maal hoop ik wat te vertellen over mijn ervaringen in andere gemeenten.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's

VERSLAG VAN EEN REIS NAAR SOEMBA.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 14 juni 1947

De Reformatie | 8 Pagina's