GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De christelijke school in dezen tijd, II.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De christelijke school in dezen tijd, II.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

Bij de bespreking van de conclusies, die men te Amersfoort vaststelde betreffende de verhouding van Kerk en school, verdient het ook onze aandacht, dat het referaat over „School en Kerk" gehouden is door ds A. D. Meeter, Ned. Herv. predikant te Amsterdam. De gevaren van htet streven van de Ned. Herv. Kerk blijken overduidelijk, indien deze in onzen kring nog radere toelichting behoeven, uit de volgende uitspraak van prof. van Niftrik, aangehaald door den heer T. M. Gilhuis, hoofd der school te Heinenoord, in de Meded. van het Geref. Schoolverband (Sept.-Oct. '47):

„Wij moeten er voor oppassen, dat de nieuwe koers in de Ned. Herv. Kerk niet gaat beteekenen de" verkerkelijking van het heele leven. Een eng kerkisme kan het noodlottig resultaat worden van onze kerkelijke vernieuwing. De Herv. Kerk valt niet zonder meer samen met Carnegielaan 9.

Het algemeen priesterschap der geloovigen is een kostbaar erfgoed der Hervorming-Het kerkbegrip en het kerkelijke spreken moet ruimte hebben voor dit algemeen priesterschap. Op dit punt ben ik niet geheel en al gerust".

Als zelfs iemand, die %lleen maar spreekt van het algemeen priesterschap der geloovigen zich door de , , Kerk" bedreigd voelt, dan is het ambt der geloovigen stellig niet veilig meer.

Wanneer nu ds Meeter zich tenslotte ook met de aangenomen conclusies heeft willen vereenigen — ze zijn immers met algemeene stemmen aangenomen — en deze conclusies misschien zelfs uit zijn referaat voortvloeien, dan ligt het voor de hand, dat hij gedacht heeft aan de Ned-. Herv. Kerk.

Maar prof. Dr K. Dijk dan? Misschien denkt iemand, dat de oplossing voor het grijpen ligt: de gedachte der pluriformiteit. Stellig is het de overweging waard of men niet aan een dergelijke constructie voor de praktijk des levens heeft te denken, maar wij hebben ontdekt, dat althans niet voor al zijn kerkgenooten in alle gevallen deze idee aanvaardbaar is. Wij lazen n.l. in „De Bazuin" van 12 Dec. 1947 het volgende van de hand van N. (ds Nawijn):

„Als iemand, om welke reden dan ook, de kerk uitgaat, en een eigen •kerk(je) sticht, dan kan hij wel zeggen: „nu ben ik dè kerk", maar daarom is het nog niet zoo. Als er één dienstdoende professor van een Hoogeschool heen moet gaan — en hij zoekt met zijn volgelingen een geschikt gebouw, dan kan hij zeggen: „dat is nu de oude Theol. School", maar daarom is het nog niet zoo. De Sint, dien ik 5 Dec. ontmoette, zei met een zware stem: „ik ben de echte, oude Sint", maar , hij was in werkelijkheid een catechisant van een 18 jaren.

We lachen om de Sint Nicolaas-vertooning. Gk)d geve, dat de duivel en de wereld niet lachen op het Eeuwfeest in 1954, wanneer Hij in Zijn gunst dit aan Kerken en School wil geven".

Deze laatste verzuchting van ds Nawijn hangt samen met hetgeen hij^ aan het geciteerde liet voorafgaan, n.l.:

„......in December, op den 5eh, gaan er verschillende deftige Sinten door de straten. Een klein kind vraagt: „wie is nu de echte? " Ik hoop, dat als straks in 1954 het Eeuwfeest van onze School herdacht mag worden, we voor een dergelijke vertooning bewaard blijven".

Wij meenen, dat het juister is om niet slechts op het Eeuwfeest van de School, maar aanstonds voor een dergelijke vertooning bewaard te blijven. Immers, veel erger dan het lachen van den duivel én de wereld in de toekomst, is de toorn Gods over de zonde der verdeeldheid in het heden.

Naar den maatstaf der wereld is de breuk slechts te betreuren op dergelijke gedenkdagen, maar voor «Ie geloovigen is deze a 11 ij d een smartelyke realiteit, wanneer zij overeenkomstig onze belijdenis „naarstiglijk en met goede voorzichtigheid uit den Woorde Gods onderscheiden, welke de ware kerk zij; (want) alle degenen, die zich van haar afscheiden of »iet daar bijvoegen, die doen tegen de ordinantie Gods".

Een kind, aldus ds Nawijn, vraagt bij het zien van verschillende Sinten: „wie is nu de echte? " Maar hebben op deze conferentie, waar volgens het aan ons verstrekte verslag onderscheidene vooraanstaande personen ook op kerkelijk gebied aanwezig waren, nu ook, om ons maar te beperken tot de namen in dit verslag speciaal vermeld^), prof. Dijk en ds Meeter zoowel elkaar, als zichzelf de vraag gesteld, wat verstaan werd onder „de Kerk"? Conclusie 5 maakt dit toch wel haast onvermijdelijk.

Daarin wordt immers uitgesproken, „dat de Kerk heeft toe te, zien, dat het onderwijs beantwoorde aan den norm van het Woord (ïods overeenkomstig haar belijdenis".

Nu is het bestaan van kerken van onderscheiden denominatie te verklaren uit verschil in belijdenis, of aan het niet-handhaven van een overigens gelijkluidende belijdenis. Hoe zal men dus als leden van verschillende kerkelijke gemeenschappen gezamenlijk kunnen verklaren, dat „de Kerk" dit toezicht heeft te houden? U ziet, hoe langer men over deze voorshands zoo aannemelijk lijkende uitspraken nadenkt, hoe onvaster de hier aldus geformuleerde grondslagen worden.

Aanvankelijk schijnt de formuleering bestemd voor de Ned, Herv. Kerk en min "of meer gericht tegen den z.g.n. Nieuwen Koers aldaar. Maar lettende op de verstrekte-mededeeling; dat het doel der conferentie was, „in jsetrekkelijk beperkten kring eens grondig de denkbeelden en stroomingen te bespreken, die binnen het terrein van het Protestantsch Christelijk onderwijs in het huidige tijdsgewricht de gemoederen bezighouden en in dezen kring groote actualiteit hebben", had men zeker ook een' uitspraak mogen verwachten over de onderwijzers, die lid zijn van de Partij van den Arbeid.

Op zichzelf is natuurlijk de verwijzing naar de handhaving van de belijdenis in de school voldoende. Maar nu komt de vraag, hoe men zich de verwezenlijking daarvan voorstelt. Zal de Herv. Kerk, die op haar kansels in den Naam des Heeren haar leden laat aanzeggen door aanhangers van deze Partij, d a t G o d s geb-odO)ns voorschrijft, dat men in de politiek niet in een Christel ij ke Part ij zich organiseert, ooit in de school o. a. in dit opzicht de belijdenis kunnen handhaven, ?

En aan de andere zijde: hoe heeft prof. Dijk met deze formuleering kunnen instemmen, daar het toezicht van de kerk hier zonder meer aan de „Kerk" wordt toegewezen, terwijl de Kerkeuordening in art. 21 met de bekende zuiverheid spreekt van het toezicht der Kerkeraden.? Wie mocht denken, dat wij hier overdreven stiptheid eischen in verband met het gebeurde der laatste jaren, zij verwezen naar een rapport van dr H. H. Kuyper, door hem uitgebracht op de Generale Synode van Leeuwarden in 1920. Op dit rapport komen we misschien nog wel eens terug. Thans citeeren we alleen:

„Al is het schbolonderwijs geéh zaak der kerk, toch heeft de k e r"k groot belang bij een goed Christelijk onderwijs der jeugd en is het daarom wel degelijk roeping v; an den Kerkeraad om ook nu nog toe te zien ".

De formuleering van de vijfde conclusie is te meer merkwaardig, nu de zesde wel van kerkeraden spreekt. Welke beteekenis echter ook aan de woorden „de Kerk" is gehecht en eventueel is te hechten, in elk geval rijst bij deze uitspraak op een conferentie van een dergelijke samenstelling het probleem van den aard der samenwerking van leden van verschillende kerkgemeenschappen aan één school.

De Kerk — gemakshalve verstaan wij daaronder maar de kerkeraden — inoet toezicht houden op het onderwijs, dat het beantwoorde aan den norm van het Woord Gods overeenkomstig haar belijdenis. Boven wezen we er reeds op, dat o.i. er geen directe relatie bestaat tusschen kerk en school. Dan blijft er niet veel anders over, dan dat dit toezicht gaat over de ouders en onderwijzers als leden van de kerk, en dat aan hen gevraagd wordt, hoe zij zorgen voor de onderwijzing van het zaad des Verbonds.

Door den Dienst des Woords en de ambtelijke vermaning moeten de ouders voortdurend worden herinnerd aan de beloften door hen bij den Doop" afgelegd, dat zij him kinderen „in de voorzeide leer", dat is , , die in de christelijke kerk alhier geleerd wordt" zullen onderwijzen en doen onderwijzen. Deze beloften brengen het onmiddellijk verband tot stand tusschen kerk en school.

Deze beloften moeten derhalve ook den aard^van de samenwerking op schoolgebied bepalen. Kampen.


j) Men heeft mij verzekerd, dat ook leden onzer kerken aan de conferentie hebben deelgenomen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

De christelijke school in dezen tijd, II.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 21 februari 1948

De Reformatie | 8 Pagina's