GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Nogmaals het rapport bedrijfsorganisatie: het verweer van mr k. Groen. IV.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Nogmaals het rapport bedrijfsorganisatie: het verweer van mr k. Groen. IV.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

12. Natuurlijk is het mogelijk, dat men met scheppingswet iets anders bedoelt, 'k Zou me kimnen voorïitellen, dat men bedoelt: God heeft in de schepping de verscheiden levenskringen „in kiem" gelegd, en het was zijn wil, dat in historische ontwikkeling het aanvankelijk ongedifferentieerde leven zich zou orgauiseeren in verschillende „kringen", die zelfstandig en nevengeschikt naast elkaar staan. Ik zeg niet, dat de vorige zin erg gelukkig is; maar ik zit te tasten, wat men misschien met scheppingswet bedoelen kan, r.u de s.i.e.k. als paradijs-ordinantie niet in aanmerking kwam. Dan moet men geloof ik toch wel ongeveer denken in de richting van wat ik zooeven zei. Dan gaat het dus om een door God gewilde ontwikkeling. Het was zijn wil dan, dat| in een historisch proces dat eerste menschenpaar zou uitgroeien tot velen, en dat zich dan allerlei zelfstandige kringen van^ menschen zouden vormen, een kring der overheid, een bedrijfskring, etc. etc.

Doch dan vraag ik: hoe bewijst men dit? Uit de Schriften? Persoonlijk zi^ik daartoe geen kans. Wanneer men bij s.i.e.k. ongeveer in de richting van het bovenstaande mocht denken, dan is het mij niet duidelijk, waarom men hier kan spreken van schepping s-wet. Hoogstens zou hier sprake kunnen zijn van ontwikkeling s-wet. Maar vooral; zit ik in deze verbinding met het woord „w e t".

In hoever is U e ontwikkeling in de richting van gedifferentieerde zelfstandige „kringen" (als samenlevingsverbanden) normatief?

Mr G. verwijst naar de 16e en 19e eeuw. Maar als ik historisch de ontwikkeling der vrije „kringen" naga, dan zou ik graag wat vroeger beginnen. Mijn vak brengt me nogal eens in aanraking met de kwestie van de sociologische structuur der nomadensamenleving, met de clan-organisatie. Hot stamhoofd fungeerde als rechter, bevelhebber, priester, wetgever etc. In de taal van vandaag: hij vereenigde in zich juridische, economische e.a. functies. Maar men kan daar nooit zelfstandige „kringen" ontdekken. Was die samenlevingsvorm nu in strijd met de „scheppingswet"? Als in den patriarchalen tijd elke huisvader ook priester is, en later het priesterambt toevalt aan een bepaalden „kring", is dan in den patriarchalen tijd zonde tegen de „scheppingswet" aanwezig, en beteekent dan de aanwijzing van een speciale groep van priesters in lateren tijd bekeering? In sommige landen is de koning qua talis ook hoogepriester, en alleen practisohe overwegingen roepen een aparte priesterstand in het leven. Is daar vergrijp aan de scheppingswet der s.i.e.k.? Ik weet het nog niet. Want men kan in Egypte de plaats van het koningschap in verband brengen met zekere afgodische opvattingen. Doch dan is de zonde daarin juist niet gequalifiöeerd als ongehoorzaamheid tegen de wet der s.i.e.k.

Mijn vraag is: hangt het heele differentiatieproces, waarbij zich geleidelijk zelfstandige „kringen" vormen niet in sterke mate samen met de omstandigheden? Is die ontwikkeling niet histor-isch bepaald? Indien ja, in hoever en waarom is dan de ontwikkeling op een bepaald moment nprmatief voor alle volgende tijden? Ik denk aan Israël. De patriarchale samenleving is nog goeddeels i-.ngedifferentiëerd. Meri kent geen zelfstandige „kringen". Bij Mozes komt er eenige wijziging; doch toch weer niet vanwege de s.i.e.k. als scheppingswet, maar uit practische overwegingen. Zijn veelomvattende taak groeit hem boven het hoofd (Deut. 1), net als dal later bij de apostelen het geval is (Hand. 6). Dan komt er overdracht van een deel van zijn taak aan bepaalde menschen. Het is een kwestie van werkverdeeling, niet van s.i.e.k. En bij het koningschap treden al weer aanzienlijke veranderingen op.

Ik vraag dus alleen: is de situatie van een bepaald oogenblik wet voor later? Was de overdracht van het priesterambt van huisvader op een bepaald met offer etc. belast college aantasting van de s.i.e.k. van het gezin? Of was de patriarch, - die offerde, daarin bezig een aanslag te plegen op de s.i.e.k. van —• laat ik zéggen — de , , kerk"?

In den loop der eeuwen is er ook ten onzent een grondige verandering te bespeuren in de organisatie der samenleving. Zoo langzamerhand hebben we verschillende , , kringen" gekregen: een overheid en daarnaast allerlei vrije organisaties.

Maar is dat nu een „scheppings wet"? Is het een g e 1 o o f s stuk, dat het beslist zóó moet ? Ik weet wel, welke ambten Christus heeft ingesteld in zijn kerk, en ik weet dat dat normatief is. Ik weet ook, dat de machten die er zijn' van God zijn verordineerd. Maar al die andere gemeenschappen dan, die „kringen" heeten? Zijn die door God verordineerd ? Heeft Hij him eigen terrein precies afgebakend? Zóó, dat zondigt wie zich aan de bestaande grenzen vergrijpt, omdat hij dan een , , scheppingswet" overtreedt?

Of is'het misschien ook mogelijk, dat verschillende van die , , kringen" voor een tijd slechts zijn, zoodat ze niet slechts te voorschijn treden op een bepaald moment, doch op een later tijdstip ook weer v e r - d w ij n e n ? Als het juist is, dat de differentiatie in allerlei „kringen" grootendeels 'te danken is aan omstandigheden van een bepaald oogenblik, kan het dan niet zijn, dat op een later tijdstip de omstandigheden een sterkere integratie wejischelijk maken, zoodat de structuur althans in dit opzicht weer een meer patriarchalen stijl vertoont? Men lette er wel op: ik vraag slechts. Ik voer hier niet het pleit voor een andere organisatie van het leven dan we thans kennen. Ik vraag alleen: in hoever is de huidige organisatie in „kringen" n o r m a t i o f, "en waarom? Want men spreekt hier van scheppingswet en geloofsstuk, van religieus apriori en grondmotief der schepping. Waaruit weet men dat? Men mag niet suggereeren, dat ik met de vragen van zooeven kom in socialistisch of R.K. vaarwater, of dat ik zoodoende ds rem tegen staatsalmacht wegneem. Want het wapen tegen de staatsalmacht, tegen het Beest uit de Schrift,

ligt voor mij alleen m het Woord Gods. Daaraan hebben we gehoorzaam te zijn, gok al zouden magistraten en plakkaten der prinsen daartegen zijn. Düch juist daarom heb ik te meer bezwaar de s.i.e.k. te erkennen als geloofsstuk.

13. "Zooeven "stelde ik de vraag: waaruitweet men dat ? En ik geloof, dat hier de heele kwestie zich toespitst. Straks noemde ik het reeds: in het spreken over de s.i.e.k. als scheppii'gsordinantie beroept men zich op Christus, die inzake het huwelijk dat ook deed. En men meent, dat hier een dam tegen het Barthianisme wordt opgeworpen. Ik betwijfel dat zeer:

Want hoe staat de zaak in Matth. 19? Christus verkondigt ten aanzien van het huwelijk daar weer de wet van den beginne, poch die wet ontleende Hij aan de Schrift: Gen. 2! M.a.w. deze zeer speciale scheppingsordinantie is in 't Woord geopenbaard. Als het Woord de ordinantievan-den-beginne niet bewaard had, was de heele scheppingsordinantie omtrent het huwelijk ons onbekend geweest. En was ook niemand in staat geweest die ooit te vinden. Want ik kom hier tot den grooten factor van'de zonde. De scheppingsordinantie Gods is niet veranderd, doch ze zou ons zonder Woordopenbaring volkomen onbekend zijn. Niemand kan, ook al wordt hij gedreven door wat mr G. noemt het „innerlijk grondmotief" der Schrift, uit het verworden huwelijk van vandaag ooit de scheppinglsordinantie van de onontbindbaarheid van het huwelijk ontdekken. Mr G. suggereert echter, dat wij, wanneer we maar gedreven zijn door het grondmotief der Schrift (schepping, zondeval, verlossing), een visie op de werkelijkheid kunnen winnen en de scheppingsordinanties zoo kunnen opsporen ook zonder dat de Schrift mij die ordinanties met zooveel woorden verkondigt. Daarom is de heele parallel tusschen wat de W. d. W. beoogt en wat Christus deed in Matth. 19 (een parallel als genoemd in het referaat van dr Meulint, p. 14) volkomen fout. In Matth. 19 staat het zoo: de Schrift verkondigt mij de scheppingsordinaótie voor het huwelijk. Bij de W. d. W. is het echter: gedreven door (slechts) het grondmotief der Schrift, moet U de werkelijkheid bestudeeren; U wint dan de visie op de scheppingsordinanties; aldus gedreven ontdekt U in de werkelijkheid en ontleent U aan de werkelijkheid ook het grondmotief der schepping, de s.i.e.k. De Schrift fungeert hier nog min of meer als drijfkracht bij het onderzoek van het geschapene, doch de geschapen en thans door de zonde verwoeste en verworden wer - kelijkheid zélf openbaart mij Gods scheppingsordinanties. D.w.z. de bedorven „natuur" maakt mij geloofsstukken bekend, die ik in de Schrift niet vind. Heeft Christus tot de discipelen misschien gezegd: laat U bewegen door wat Ik U zei over schepping, val en verlossing, maar ga dan het bedorven huwelijk maar bestudeeren, dan ontdekt ge vanzelf Gods scheppingsordinantie, de wet-vanden-beginne ?

En gelóóf dan, wat die bedorven natuur u openbaart?

14. Hier is voor mijn besef de tegenstelling het diepst geworden. Ket Woord Gods is in geding. Indertijd bij de debatten over art. 2 der Statuten van de Vereen, voor Calv. Wijabegeerte kon hot nog een moment schijnen alsof het alleen ging om de binding aan de b e 1 ijd e n i s. Men wilde niet weten van binding aan de belijdenisschriften; dat waren immers kerkelijke papieren. Men bond zich slechts aan de Schrift, zooals de belijdenis daarvan sprak. Toen heb ik geprotesteerd, omdat men aldus niet bond aan den inhoud der Schrift, die immers in de belijdenisschriften is samengevat. Voor mijn besef was de binding aan de Schrift op die wijze alleen formeel. En — tot mijn leedwezen! — ontdek ik telkens scherper, dat het om de S c h r i f t gaat. Ik zou niet protesteeren, als in een bepaald verband de gansche materiëele inhoud der Schrift werd s a m e n g e-v a t in „schepping, zondeval, verlossing", en zou ook nog wel kunnen verdragen als men in dat verband van „motief" sprak, omdat de Schfift ons inderdaad bewegen moet. Maar ik protesteer wel, als men den inhoud der Schrift tot „schepping, val, verlossing" r e-duceert, den bijbel verder gesloten laat, den aldus gereduceerden Schriftinhoud maakt tot grondmotief dat ons beweegt tot en bij het onderzoek der werkelijkheid, om dan voorts aan de bedorven natuur zijn g e 1 o o f s stukken te ontleenen. Men kan wel met mr G. de vraag naar teksten kwalificeeren als een „verouderd standpunt", waartegenover dan blijkbaar het moderne staat, dat zoo knap kan spreken van „innerlijk grondmotief" der Schrift. Maar zoolang Jezus Christus zélf ons voorgaat in de vraag: „hebt gij niet gelezen? ", zoolang Hij als de Paaschvorst uitlegging geeft van al de Schriften van Genesis tot Maleachi, en zoolang de kerk haar belijdenisformulieren vult met citaten uit-en verwijzingen naar de Schriften, zoolang houd ik het vragen naar Schriftbewijs niet voor verouderd, doch voor geboden. Men doet wel, alsof de Schrift de beheerschende plaats houdt; men komt immers gedreven door het innerlijk Schriftmotief tot de erkenning van en den greep naar het grondmotief der schepping, de s.i.e.k. Maar intussehen is in „Bezinning" al iemand bezig met het ontwerpen van een aparte schoolbelijdenis, zag ik; en misschien volgen er nog wel proeven van een „gezinsbelijdenis", een „staatsbelijdenis", een „economische belijdenis" etc. De s.i.e.k. blijkt inderdaad in die mate een „grondmotief" te zijn, dat men daarmee zich werpt op het Woord, en zich daardoor laat bewegen voor eiken kring een speciale belijdenis te concipieeren; men knipt den bijbel in snippers, en krijgt straks vele kring-belijdenissen, die dan ookVel weer als , , originair zelfstandig" zullen worden aangediend. Met het geloofsstuk der s.i.e.k. maakt men den bijbel kapot en de kerk en de heele samenleving. De wijsgeerige visie op de werkelijkheid proclameert men tot geloofsstuk, de wijsbegeerte wordt hier tot religie. Daarom ben ik veel somberder dan dr Meuünk. Of men nu vanuit een filosofeem inzake tijd-eeuwigheid ons den bijbel ontneemt a la Barth, of dat men het doet vanuit een filosofeem inzake s.i.e.k. maakt tenslotte weinig verschil. Ik heb misschien gesuft, doch ik heb nooit ook maar vermoed dat de W. d. W. dezen koers zou gaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's

Nogmaals het rapport bedrijfsorganisatie: het verweer van mr k. Groen. IV.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 8 mei 1948

De Reformatie | 8 Pagina's