GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij zullen den Heere dienen". Jozua 24 : 15.

„Aangaande mij en mijn huis" - ^ dat zal zijn de naam van de nieuwe rubriek, die ik op mij genomen heb te verzorgen. Toen ik daarvoor gevraagd werd, heb ik met vreugde dat vereerende verzoek aanvaard, met.vreugde en tegelijk met beving.

Met vreugde, omdat ik er van overtuigd ben, van welk een waarde het gezin is, niet alleen voor de leden daarvan, maar ook voor land en volk, ook — en dat niet het minst — voor de kerk des Heeren. En dat ik daarom elk middel aangrijp, dat dienen kan, om den rijkdom, de schoonheid, den zegen van het gezin voor de oogen van ons Gereformeerde volk te doen schitteren, om Hem, Die dat gezin geformeerd heeft, en steeds doorgaat te formeeren en in stand te houden, daarvoor te danken en daarin te dienen.

Maar ook met beving. Nog het minst, omdat ik mij tusschen al de hooggeleerde en zeergeleerde, weleerwaarde en weledelgeleerde heeren en broeders, die dit blad verzorgen, onwennig gevoel — veel meer, omdat ik van te voren weet, dat mijn schrijven niet meer zal kunnen zijn dan een stamelen; den diepen zin van het gezin zal ik niet kunnen peilen; zijn wondere schoonheid slechts vermoeden; zijn waardij niet schatten. „Heere, Gij hebt alle Uwe werken met wijsheid gemaakt; het aardrijk is vol van Uwe goederen!" — dat geldt zeer zeker voor het gezin.

Hier wil ik mee beginnen, dat het den wil des Heeren is, dat wij in en met het gezin Hem zullen dienen. Elk gezin, hoe voorbeeldig overigens ook, hoe goed de onderlinge verhoudingen zijn, hoeveel gezelligheid het biedt, hoe keurig alles er ingericht is, met hoeveel lof er over gesproken wordt, maar waar de Heere niet gediend wordt, beantwoordt niet aan zijn bestemming, evenmin als een vijgeboom, die vol in blad zit maar geen vijgen voortbrengt.

Als daarom jonge menschen in zich de begeerte voelen opkomen een eigen huis in te richten, en een gezin te stichten — dan zullen ze er voor alles op bedacht hebben te zijn, dat ze van harte begeeren, den Heere, hun God daarin te dienen.

De eerste vraag is niet, of de man bekwaam en bereid is, om over zijn vrouw te heerschen, naar Goddelijk bestel, en de vrouw genegen en van zins is, zich aan haar man te onderwerpen, maar de eerste en allergrootste en alles-beslissende vraag is, of ze beide van ganscher harte bereid zijn, de man, zoowel als de vrouw, afstand te doen van eigen wil, en zich te onderwerpen, gewillig en met vreugde, aan den wil aes Heeren; of ze bereid zijn, zooals een knecht zijn heer, zooals een dienstmeisje haar mevrouw, eiken dag opnieuw, en bij alle gelegenheid, den Heere te vragen: „Wat wilt Gij, dat ik doen zal? "; of ze beide hartelijk er mee accoord gaan, dat Zijn Woord steeds zal zijn het einde van alle tegenspreking.

Alleen dan kan er sprake zijn van een echt, een goed, een gezegend huwelijk.

Het heeft wel eens den schijn, alsof het voldoende zou zijn, wanneer het huwelijk maar kerkelijk wordt bevestigd, bij voorkeur door den dominee, bij wien beide of een van beide belijdenis heeft afgelegd, en over hun hoofden gezongen wordt: „Dat 's Heeren zegen op u daal!"; wanneer hun een zoogenaamde trouwbijbel wordt meegegeven, die straks een eereplaatsje krijgt in hun huis;

al zou misschien ook één van beide niet eens „kerksch" zijn, maar toch er geen bezwaar tegen hebben, op den trouwdag den gang mee te maken ter kerk en al zou hij (of zij) moeite hebben om in den bijbel den tekst terug te vinden, waarover de dominee zoo , , mooi" gesproken heeft.

Toch is zulk een huwelijk gedoemd te mislukken. Elke jongeman, die oprecht den Heere vreest, en Hem wil dienen, mag zelfs de vraag niet eens overwegen, of hij connecties zou aanknoopen met een meisje, dat haar leven niet beslist stelt onder de tucht van Gods wet: hoe knap, hoe lieftallig, hoe begaafd, hoe rijk ze ook moge zijn; hoe „godsdienstig" ze zelfs moge wezen;

elk meisje, wier lust het is voor den Heere te leven, mag geen aanzoek in overweging nemen van een man. die de besliste keuze ten goede niet heeft gedaan, al zou haar hart naar hem uitgaan.

Reeds dat overwegen zou een eerste stap zijn op den verkeerden weg.

Het kan moeilijk vallen, om dien eersten stap niet te doen; maar het is noodzakelijk, om Gods wil.

Het kan beteekenen, een goede kans, zooals de wereld, zooals ook „vrome" menschen misschien wel zeggen, voor altijd voorbij te laten gaan. Het kan beteekenen, voor altijd ongetrouwd te blijven. Het kan beteekenen, een strijd van jaren tegen een liefdes-begeeren, dat maar niet tot zwijgen kan worden gebracht — maar dat alles is nog veel beter, dan straks een huwelijk te sluiten, waarboven niet staat: Ik en mijn huis, wij zullen den Heere dienen.

En het huis, waar de Heere niet gediend wordt, daarin woont Hij niet met Zijn gunst, en met Zijn zegen, en met Zijn vrede.

Zulk een huis is tegen zichzelf verdeeld en kan niet bestaan. Hier is de waarachtige eenheid zoek.

Het is een gruwel in de oogen des Heeren, want het gaat in tegen het rechtstreeksch gebod des Heeren, Die het huwelijk schiep: „Trek geen ander juk aan met den ongeloovige!" („Vormt geen ongelijk span met den ongeloovige", Nw. Vert.).

Elk marchandeeren en redeneeren is niet anders dan het plaveien van den weg, die ten verderve voert. En het jonge-menschenhart is hier zoo arglistig en de duivel trekt er z'n vroomste gewaad voor aan: „Misschien kan ik het middel in Gods hand zijn, dat mijn, nu nog ongeloovige man, zich bekeert"; „wat hebbén die twee, hoewel de eene nooit ter kerk gaat en de andere geen dienst verzuimt, toch een gelukkig huwelijk!"; „moet je kijken naar dat gezin: man en vrouw beide even vroom; al de kindertjes in optocht mee naar de kerk, maar af en toe de hevigste ruzie!"; „dat ik zulk een echte liefde heb voor dat meisje, nu ja, zoo heel vroom is ze niet, maar goddeloos nog veel minder — dat kan ik ook niet helpen; die liefde heeft God zelf toch in mijn hart gelegd; 't is toch de Heere, die eiken man zijn eigen vrouw, nog heden ten dage toebrengt."

Wee den geloovigen jongeman, het geloovige meisje, dat zich zoo de blinddoek voor de oogen laat binden, neen, die zich zelf de blinddoek voor de oogen bindt. Want ze weten wel beter.

Daarom ook: Vaders en Moeders, redeneert daar niet over met Uw groot geworden kind, maar houdt het den eenvoudigen, klaren eisch des Heeren voor. Ook al zoudt ge daardoor een rijke schoondochter, of een overigens zeer begeerlijken schoonzoon verspelen.

De zoogenaamde gemengde huwelijken zijn de zwakke plekken in de veste van ons Gereformeerde leven.

Laten we er ons voor wachten; ook voor alles, wat daartoe leiden kan; opidat elke man onder. ons, met een eerlijke conscientie voor het aangezicht des Heeren en van Zijn gemeente zal kunnen betuigen: „Aangaande mij, en mijn huis, wij zullen den Heere dienen".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 1 oktober 1949

De Reformatie | 8 Pagina's