GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De Kerk m het eindgericht,

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De Kerk m het eindgericht,

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Nu het in dit onderwerp in 't bizonder zal gaan over Openbaring 17, is het goed ter inleiding hierop een korte oriënteering te geven over compositie en teridenz van het boek der Openbaring.

Naar mijn vaste overtuiging hebben wij in het boek der Openbaring niet verschillende doorkijkjes door de geschiedenis, zoodat we dus telkens weer toekomen • aan den jongsten dag en dan opnieuw de historie zich zien ontrollen, maar valt de hoofdmoot van de Openbaring — dus dat visionnaire gedeelte — uiteen in slechts twee deelen, nl. hoofdstuk 4 tot 11 en dan hoofdstuk 12 en d© rest. In hoofdstuk 4 tot 11 predikt God ons in visionnaire taal de kerk, die haar evangelische roeping in de wereld vervult en die haar prediking voldragen gaat, terwijl Christus aan de prediking en dien oproep tot bekeering kracht bijzet door de gerichten die Hij in de wereld ontketent. Zoo hebben we dus te verstaan dat heele visioen van de zeven zegelen, die successievelijk worden verbroken. Zoo ook valt er licht op het visioen van de zeven bazuinen, waarin het laatste zegel zich verbizondert en vertakt.

Alle gerichten, die Christus Jezus in de wereld ontketent in den vorm van oorlog en revolutie, van honger en pest, van uitstel en wraak over het bloed der kerk, van wereld-ineenstorting en vooral van de zeveü laatste plagen — al die gerichten hebben slechts één tendenz, nl. de wereld tot bekeering te brengen en de menschen te doen gelooven het woord van Christus, zooals de kerk dat predikt. En pas als al die pogingen hardnekkig worden afgewezen, ook in het laatste uur nog, — pas dan zet God een punt achter de historie en brengt Hij Zijn kerk in de triomf.

Wie het zoo ziet zal onmiddelUjk verstaan, dat dus in het begin van de Openbaring eigenUjk de wereld in het middelpunt staat, voorzoover de kerk haar met de prediking van Christus Jezus zoekt.

Maar nu verschuift het beeld, zoodra we naar Openbaring 12 toekomen. Want daar wordt opeens de kerk in het middelpunt geplaatst, al blijft de wereld ook een van de groote figuren in dit drama. Johannes zegt ons in hoofdstuk 12, dat hij gezien heeft een vrouw bekleed met de heerlijkheid van de zon en de maan en de sterren; een vrouw dus getooid met hemelsche glorie, omdat zij het is die in deze wereld indraagt den Christus en omdat zij ook moeder is van de „overigen van haar zaad", van allen, die de geboden van God bewaren en de getuigenis van Jezus Christus hebben. Daarmee stelt hij de kerk dus voor als de koningin van het licht, die van meet af zich geplaatst ziet tegenover een draak — den duivel — die haar haat. niet alleen om haar grooten zoon Jezus Christus, maar ook om haar andere kinderen, die Zijn geboden bewaren. Doch nu gaat Johannes dat drama van de wereld die de kerk vervolgt, daartoe geïnspireerd door den satan — nu gaat Johannes dat drama niet in den breede ontwikkelen. Hij is eigenlijk in hoofdstuk 12 in een flits ermee klaar; hij zegt eenvoudig: de aarde kwam de vrouw te hulp. Want ze opende haar mond; en het water, dat de draak de vrouw naspuwde, werd opgevangen in de spleten der aarde, zoodat de vrouw zich in de woestijn een plaats kon laten wijzen en daar veilig kon zijn, althans inzoover dat ze niet direct werd uitgeroeid.

Dan, in hoofdstuk 13, noemt Johannes het groote monster, dat zich in de geschiedenis telkens weer vertoonen zal, nl. het beest dat opkomt uit den afgrond en dat van den draak al zijn macht ontvangt. De duivel gaat dus in een menschelijke macht zijn heerschappij iricorporeeren en hij laat dat beest, die poli tieke wereldmacht, daarbij assisteeren door een tweede beest, dat opkomt uit de aarde: het beest van de valsche profetie. Maar hoe dat dan verder gaat, op welke manier de valsche profetie de kerk aantast en op weU ke wijze de wereldmachten zich tegen de kerk verzetten, daar weidt hij niet over uit; want nu maakt hij — anders dan in het eerste deel — onmiddellijk den sprong naar de laatste dagen. In hoofdstuk 14 keert immers het motief van hoofdstuk 7 terug. Het is namelijk zoo, dat vlak voordat de laatste plagen van de zeven bazuinen losbreken — dus na de verbreking van het zesde zegel met zijn oordeelen en vóór de ontketening van het eindgericht (het zevende zegel) — Johannes verkondigt, dat de kerk door God veilig is gesteld, want Hij heeft de honderd vier en veertig duizend verzegeld aan hun voorhoofden. Pas dan komen de uiterste rampen in beweging. Daaraan kunt U zien, dat we in hoofdstuk 14 aan het einde van de historie zijn. Want voordat hij nu het laatste drama uit het gezichtspunt van de kerk beschrijven gaat, zegt hij weer: En ik zag, en zie, het Lam stond op den berg Sion, en met Hem honderd vier en veertig duizend, hebbende den Naam Zijns Vaders geschreven aan hunne voorhoofden; en zij zongen den lof voor den troon en voor de vier dieren en de ouderlingen.

Als die groote storm losbreekt, zijn we hier dus aan het laatste punt van de historie. De verzegeling is afgeloopen en nu komen de zeven laatste plagen, die hij eerst heeft aangediend als de zeven bazuinplagen, maar die hij op dit moment aankondigt als de zeven fiolen, de zeven schalen, vol van de laatste plagen. (Zie de hoofdstukken 15 en 16).

De zeven laatste plagen worden dus door God uitgestort op de aarde. Typisch is nu, dat terwijl Johannes in deze capita alleen de groote lijnen trekt en groote sprongen neemt, hij bij de ontvouwing van dat oordeel van de zeven laatste plagen, van de zeven fiolen. Ineens heel gedetailleerd ingaat op een zeer eigenaardige figuur: de groote Soer, die den naam Babel draagt. Bij de verklaring hiervan moet ik op sommige punten afwijken van de exegese van Prof. Greijdanus.

Als we dit hoofdstuk gaan lezen, zijn de détails in het begin vrij moeiUjk om ons voor te stellen. Want Johannes zegt ons, dat hij een vrouw zag, opgedirkt als een prostituee, die zat op zeven koppen en tegelijkertijd zat ze midden in de zeven wateren. Ze zat op de bergen, maar ze zat ook midden in het water. Die beide voorstellingen zullen we wel zoo moeten combineeren, dat Johannes — als hij dat visioen krijgt — een soort binnenzee ziet, waarin dat beest rondzwemt; en dan zoo dat op dit moment alleen zjjn koppen te zien zijn en niet zijn lichaam, omdat hij even later zegt: het beest was, maar het is niet, hoewel het is.

Die zeven koppen leveren een moeiUjkheid apart op, omdat het eenerzijds heet dat het zeven bergen zijn, waarop de vrouw zit, en anderzijds zeven koninkrijken (zeven „koningen"), waarvan er vijf al gevallen zijn, het zesde op dit oogenblik is, terwijl het zevende nog komen moet.

Misschien kan ik in mijn bespreking het best beginnen bij de zeven koppen vam het beest. En dat is des te gemakkelijker omdat die zelfde figuur ook in hoofdstuk 13 voorkomt, dat monster met de zeven koppen en de tien hoornen, aan wie de draak zijn macht heeft overgedragen. Het beeld is in hoofdstuk 13 slechts in zooverre iets verschillend, dat daar sprake is van het feit, dat een van die koppen gespleten wordt op een verschrikkelijke manier, zoodat het beest een doodelijken wond ontvangt, die het niet overleven kan, maar waarvan het tegen alle verwachting in zich blijkt te herstellen, zoodat tenslotte — als het beest van dien doodelij^sen slag geneest — - iedereen op de aarde gereed is om het te aanbidden.

U weet allemaal wel, dat als de apocalypticus in dé Openbaring spreekt van het „beest", hij altijd denkt aan de wereldmacht, het wereldrijk; aan de poging dus om alle volken en natiën en rassen te omklemmen in een groot geheel en ze onder te brengen in één machtig staatsverband. En hij noemt dat een „beest", omdat het deze wereldmacht is, deze eenheidsstaat, die van het begin der wereld af dood en verwoesting heeft gezaaid. Hij kan geen ander beeld kiezen^ omdat hij veel te goed heeft gezien bij het licht van God, dat deze wereldstaat een monster is dat als een wild dier om zich héengrijpt en alles verbrijzelt. En als Johannes dat doet, dan staat hij daarin niet alleen, maar hij grijpt terug op Daniël. Want Daniël zegt in zijn zevende hoofdstuk eigenlijk hetzelfde; als hij de wereldmonarchieën bespreekt, dan noemt hij er vier: As vier uit zijn eigen dagen en uit den tijd, die daar onmiddelhjk op volgde. En hij zegt: het eerste zag eruit als een leeuw, het tweede als een beer, het derde als een luipaard en het vierde was een gansch gruwelijk monster met ijzeren tanden: het vrat maar en het vertrapte de rest. Al de trekken van die verschillende dieren komen hier gecombineerd terug. Johannes teekent maar één beest, maar het heeft toch alle trekken van de vier dieren van Daniël. Immers hij zegt: het lijkt op een pardel — een luipaard —, het heeft de pooteu van den beer, den bek van den leeuw en voorts de zeven koppen en tien hoornen. Daniël zag dus vier verschillende dieren; hij zag die wereldmacht in haar verschillende incorporaties, in hun eigen stijl en karakter. Daarom zei hij: het eerste treedt op in de historie verscheurend als een leeuw; het tweede bruut als een beer; het derde listig als een luipaard, en het vierde is het gruweUjkste van alle.' Maar Johannes zeg^: als ge het goed ziet, is het in al die rijken één en dezelfde satanische macht, dia zich incorporeert in een eenheidsstaat, die een belichaming vindt in het wereldrijk; en die als zoodanig niets anders doet dan godslastering te spreken en dood en verwoesting te brengen onder de menschen. En omdat Johannes de eenheid ziet van al die verschillende wereldrijken, den eenen stijl, die ze allemaal beheerscht, daarom spreekt hij van één dier en verleent aan dat beest alle trekken van Daniels vier dieren. Daniël sprak van de vier uit zijn eigen periode; Johannes zegt: er komen er in totaal zeven. Want hij is dan verder in de historie; en wat Daniël nog niet zag, heeft God hem geopenbaard. Daarom zegt Johannes: wij hebben al vijf koppen van dat beest gezien; de eene specifieke kop van vandaag is de zesde en straks komt nununer zeven.

Als U Uw Bijbel kent, dan kunt U daaruit aflezen

wat dit allemaal beteekent. Want ge vindt dezen eenheidsstaat en deze wereldmacht de eerste maal vlak na den zondvloed — in Genesis 11; in Babel, waar de menschen tegen de belofte van. God in en ook tegen Zijn opdracht in bij elkaar blijven en een stad bouwen, die alle menschen omvat. Want ze zeggen: op deze gevloekte aarde is er slechts één mogelijkheid om het leven dragelijk te maken •— eendracht maakt macht. Voor het eerst komt daar dus tot stand de wereldfederatie. En als U het Oude Testament dan verder leest, dan ziet U het even later opduiken in de Assyrische macht, die het volk Israël verplettert, en dan volgen op elkaar, zonder pauze - eigenlijk, het eene rijk na het andere: het Nieuw-Babylonische, het Medo-Perzische, het Grieksch-Macedonische en dan het Romeinsche rijk, dat Johannes uit eigen aanschouwing kende. Het Romeinsche rijk van toen was dus het zes.de.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's

De Kerk m het eindgericht,

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 december 1949

De Reformatie | 8 Pagina's