GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Ontwilckelingsidee in de  pluriformiteitsleer ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Ontwilckelingsidee in de pluriformiteitsleer ?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

[Verleden week bleef 't slotgedeelte staan wegens plaatsgebrek. We geven thans dit slot; gemakshalve kiezen we een nieuw opschrift. De (I) onder den titel van verleden week kan dus vervallen. K. S.]

En dan is er nóg iets. Er is nog een vraag, die wij als één der voornaamste, zoo niet als dé voornaamste der kernvragen in dit geding zien. We bedoelen de belangrijke en principieele kwestie, of de beweerde pluriformiteit een moment van „ontwikkeling" is, ja dan neen.

Ieder weet, dat óók hierop door meer dan één toestemmend geantv/oord wordt. Dr V. Hepp heeft eenmaal verklaard, dat Kuyper en Bavinck aan de z.i. oude leer der plurifonniteit een „nieuw element" hebben toegevoegd, nl. dat de pluriformiteit een moment van ontwikkeling beteekent (Alm.anak N.D.D.D. 1934). Anderen daarentegen hebben juist tegen het denkljeeld van zulk een momentvan-ontwikkeling bezwaar ingebracht. Wij voor ons meenen, dat Hepp in dezen anders waardeert, ook uit een oogpunt van gereformeerd wijsgeerig denken, anderb dan ditmaal recht is, met name wanneer hij verklaart, dat dit element „toch niet de kern der pluriformiteitsleer raakt" en beter kon worden uitgeschakeld in het destijds door hem geleverde betoog. Wij echter gelooven, dat in elk tot de kém doordringend betoog nopens de pluriformiteitsleer de ontwikkelingsgedachte van primaire beteekenis is.

En wij gelooven niet, dat men er goed aan doet, dit element uit het debat te lichten; reeds niet uit een oogpunt van nauwkeurige historie-beschrijving. Men moet er geen zand over strooien, dat dr Kuyper zelf de pluriformiteit „naar vaste overtuiging" als fase van ontwikkeling ziet, waartoe de kerk van Christus moest komen.

Dat men daarom dat moment van beweerde evolutie (ontwikkeling) als door Kuyper in de discussie Ingedragen niet achteloos ter zijde kan stellen, is nog onlangs erkend door „De Waarheidsvriend" (artikel H. Jonker, '30 Maart 1950). Deze merkt op:

„Het zou de moeite waard zijn te onderzoeken of Kuyper's splitsiugsgedachte, die aangestuurd heeft op de doleantie, niet samenhangt met een bepaalde wijsgerige denkinstelling: n.l. het denken in „gedifferentieerde vorm eind vorige eeuw".

En dan verwijst de auteur van bedoeld artikel in een noot naar de volgende passages uit Kuyper's Predikatiën:

„De taak onzer eeuw Is de spUtsing der kerk zóó zonder sparen door te werken, tot de Geest (er staat bij Kuyper; geest, K. S.) van Christus maatstaf zij van kerkformeering

Zoolang ge de volkskerk handhaaft en den arbeid der Hervorming niet door voortzetting van het splitsingsproces voltooit, is de dienaar geen herder en hebt ge voor het priesterschap geen terrein

Hef die eene massale kerk op, laat dien gedrochtelijken .kolossus door eigen topzwaarte kajitelen, vergruizelen in zijn deelen".

Tot zoover De Waarheidsvriend. De schrijver in dat blad noemt als vindplaats uit de Predicatiën bl. 399. In onze uitgaaf (Kampen, 1913) vindt men de eerste uitspraak op bl. 405/6; de tweede en derde op bl. 409. Het betreft hier een preek van Kuyper over „Vrijheid" uit 1873. Dertien jaar dus vóór de doleantie. De tekst was: Waar de geest (de kleine g staat overal in mijn editie) des Heeren (d.i. van Christus) is, daar is vrijheid". Nadat Kuyper zijn hoorders een „lied der vrijgemaakten" op de lippen gelegd heeft (Gezang 46 : 50, 51) gaat hij betoogen, dat naar vrijheid streeft: e maatschappij, de kerk van Christus, en ook wie dient aan haar Altaren; onder vooropstelling van de gedachte, dat, waar „de geest van Christus zijn goddelijken adel in hart en leven stort", aldaar vrijheid is.

Nu gelooven wij, dat die preek mis is. We denken, dat Kuyper dat zelf later ook wel gevonden zal hebben.

Of het daarom niet beter is, zoowel „De Waarheidsvriend" als ons blad, te verzoeken, deze oude plunje te laten liggen?

Wij antwoorden: neen. Kuyper zelf zegt in zijn „Voorwoord" van Maart 1913, dat hij wel de intreepreek in Beesd (Nov. 186Y) heeft weggelaten, omdat „de geloofscrisis, die hij destijds doorleefde bij zijn komst in Beesd, nog te zeer in haar eerste begin was", maar hij merkt enkele regels later op, dat in de periode, die van 1867 tot 1873 verliep, zijn geloofsovertuiging eerst van lieverlede tot meerdere vastheid en preciesheid gekomen is. Welnu, de bedoelde preek is uit 1873.

En dit niet alleen.

Wie Kuyper kent, weet, dat hij juist in die preek van 1873 dingen zegt, die hij later heeft gehandhaafd. Dat geldt zoowel van art. 36 der Geloofsbelijdenis (de kwestie van de overheid), als van de pluriformiteit.

Op bl. 400 (het is een noot in de door schrijver dezes gebruikte editie) wordt gezegd: „Wat onze vaderen over den plicht der overheid beleden, belijden ook wij. Slechts brengt verandering van toestand wijziging in t w e e ë r l e i o p z i ó h t". Dan volgt er een wonderlijke gedachtensprong, die uitloopt in de verzekering: het artikel is geen alt ij d geldende regel van Staatsbeleid. En voorts: als volkomen godsdienstvrijheid „blijkt" het beste middel (!) te zijn, om den valschen godsdienst tegen te staan, „dan volvoert de Staat den plicht, hem in dit artikel opgelegd, juist niet, zoo hij doet, wat naar inzicht van vroegere dagen als plicht voor hem g o 1 d". Dat beteekent dus: het staat er wel, en wij gelooven en belijden het wel, en wij schrijven het wel aan de overheid voor, maar u moet niet denken, dat deze belijdenis ook werkelijk normatief is: een overheid, die haar zou gehoorzamen, zou juist o n g e h o o r ­ zaam kunnen zijn in bepaalde omstandigheden. Een typische, ongereformeerde, niet belijdenisgetrouwe redeneering; ze zou in 1944 kunnen aangegrepen zijn als reden van afzetting; ze verklaart de confessie in feite verouderd, en steunt dan ook de ongereformeerde stelling in de preek, den tekst zelf, als die uitspreekt, bl. 400: dat art. 36, „hoe waar ook voor het geloof, in ideëelen zin, geen regel van Staatsbeleid meer i s". Dat is natuurlijk heelemaal mis: het is wel waar voor het geloof, ideëel, maar verder behoeft diegene, die hier wordt aangesproken, zich er niets van aan te trekken. Intusschen, ieder weet, dat Ku5rper later heeft herhaald, wat hij in 1873 poneerde.

Dat geldt nu ook van de kerkelijke pluriformiteit. We laten wat „De Waarheidsvriend" zegt over het „denken in gedifferentieerden vorm" (in de vorige eeuw) maar rusten. Maar we gelooven wel, dat de verwijzing naar wijsgeerige achtergronden, en dan onjuiste, die Kuyper op de hoogeschool heeft meegekregen, hem nog in 1873 min, of meer beheerschen. Op dit punt treft „De Waarheidsvriend" metterdaad de roos. We geven enkele citaten uit de preek:

„Van terugkeer naar 1618 kan geen heil gewacht. De mensch is anders dan toen Ook één onzer, in die eeuw teruggeschoven, zou als een vreemde buiten haar levensstroom staan De toonaard dezer eeuw is niet de gesloten eenheid, maar de splitsing in deelen" (404).

• Dat is nogal kras, vindt U? Maar niet krasser dan wat eerst vooropgesteld was:

„ „Zooveel harten, zooveel zinnen" wierd onze eeuw tot leenspreuk. Verbizondering der geesten schijnt haar tot levenswet gesteld van God" (404). '

Uit deze ongetwijfeld uit ongeloovige filosofie stammende denkbeelden trekt Kuyper nu conclusies:

„Een geschiedkundig proces, sinds eeuwen gistend, kan eerst door 't letten op dien eisch (n.l. van splitsing in deelen) zijn laatste tijdperk doorloopen. Men heeft in Constantijus dagen ter kwader uur beproefd, de eenheid der Kerk van Christus in haar éénheid van organisatie te zoeken De arbeid der Hervorming, hoe schoon ook begonnen, is halverwege gestaakt. Vrijheid van den geest moest ze brengen (404/5) Wat de Hervorming ongedaan liet, is ons ten plicht, M. H. De taak onzer eeuw is, de splitsing der kerken zöö zonder sparen door te zetten, tot de geest (kleine g, in heel de preek. De Waarheidsvriend citeert onjuist, zie hierboven) van Christus, en die alleen, maatstaf zij van kerkformeering (405/6) De eenheid der Kerk heeft de eenheid des geestes gebroken, — alleen door de veelheid der kerken keert de eenheid in Christus terug Zie 't aan Amerika, M.H. Daar is, wat hier moet worden zonder dwang, zonder juk, heerscht daar de geest van Christus, en Christus zelf waakt bij het altaar van Amerika's heilige vrijheid (406/7).

Tot zoover Kuyper.

We vergeten niet, dat heel de preek vecht tegen de volkskerk, en dat er dus een streven was, dat onze sympathie heeft. Men mag dit alles niet op rekening van den lateren Kuyper stellen.

Maar als hij, op bepaalde punten later tot beter inzicht gerijpt, dan toch nog (evenals in artikel 36-kwesties) zijn positie neemt in wat gewórden is, in de historische ontwikkeling (zeg maar: deformatie) der dingen, en niet in het geschreven Woord, dat voor eiken tijd, wat de normen aangaat, eenzelfde taal laat hooren, dan zeggen we: op dit punt is gebleven wat er reeds lang was; de ontwikkelingsidee zit Kuyper dwars. En heel de pluriformiteltsidee gaat daarop terug: een valsche filosofie.

Het was dan ook die valsche filosofie, welke Kuyper parten speelde in een andere preek, over „Eenheid" (1873, een half jaar na de voorgaande). „De hoogste idee (!) der natuureenheid (!) moet regel (!) voor de eenheid der Gemeente zijn", lezen we daar (bl. 437).

Maar we kunnen allicht dit wonderlijke staal van denklenigheid bewaren voor de volgende maal. Voor het oogenblik constateeren we slechts: die heele evolutiegedachte, en heel dat liberalisme, en heel die vrijheidsfilosofie, heeft bij later inzien, zoowel onder de belijders als bij de ontwerpers, zich een graf zien delven. Van die achtergronden is niets overgebleven; niemand neemt meer deze ideeën onder ons voor zijn rekening.

Maar dan valt daarmee ook de laatste steun voor de pluriformiteitsleer weg, en rest ons alleen maar de uitspraak: het is wel een gangbare leus geweest, maar nooit een gangbare 1 e e r i n g, heel. die pluriformiteit. Alleen de zwakkelingen venten leuzen zonder 1 e e r i n g. Men gaat er altijd het doodspad mee op.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's

Ontwilckelingsidee in de  pluriformiteitsleer ?

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 22 april 1950

De Reformatie | 8 Pagina's