GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

FABIUS over het verval der Antirevolutionaire partij

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

FABIUS over het verval der Antirevolutionaire partij

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Niet pas in onze dagen wordt gesproken over verval in de antirevolutionaire partij. Pabius heeft herhaaldelijk, vooral in zijn maandblad Studiën en Schetsen op het gebied van Staat en Maatschappij, daarop gewezen. Het jaar 1894 wordt door hem aangewezen als het jaar waarin dat verval is gaan optreden.

In Studiën en Schetsen, 11de serie blz. 154, treffen we aan een artikel onder den titel: De Antirevolutionaire partij. In dit artikel wijst de schrijver erop dat de grondslagen van de antirevolutionaire partij zijn gelegd door Groen van Prinsterer, die daarbij veel tegenkanting ondervond, niet slechts van vrijzinnigen kant, maar vooral van de zijde der „vrienden".

Met name verzetten zich de ethlschen steeds feller tegen hem. Groen van Prinsterer begreep, dat, althans in Nederland, geen andere grondslag mogelijk was dan de Calvinistische. Hij bouwde dan ook in Gereformeerden stijl. Niet poogde hij eene partij van uitsluitend Calvinisten te vormen; af te stoeten en uit te werpen al wie zich niet geheel aan het Calvinisme gewonnen gaf. Waarlijk niet. Hij v, ? as to dit opzicht breed van opvatting; riep tot steun van zijn streven alle Christenen op. Toch verdoezelde hij daarom de grondlijnen niet; was zijn fundament niet het algemeen-christelijke, zouder eenige nadere beperking. Hij doorzag, dat daaruit alleen nooit eene zlchzeU-bewuste politiek van ruimen omvang kon getrokken worden; dat daarmee nooit de vaste aansluiting aan de historische volkskem kon gevonden worden.

Volgens Gi-oen moest de antirevolutionaire partij beslist een (ïereformeerd karakter dragen (zie Fabius, Beginselen en eischen, blz. 12 w.).

Van een voortbouwen op den door Groen van Prinsterer gelegden grondslag: het vasthouden aan, en het

doortrekken van de lijnen, die hij teekende, Is In verloop van tijd, vooral In den lateren tijd, weinig gezien.

Bepaaldelijk is het jaar 1894 voor de antirevolutionaire partij noodlottig geweest. Zij heeft toen niet slechts verzuimd zelfstandig positie te nemen; maar zelfs zich laten vasthaken aan de geavanceerd-vrijzinnigen.

En dit niet met zeer lauwe sympathie. Veeleer met uitbundigheid. Men wierp van blijdschap de mutsen in de lucht.

Of ook de stille kern der partij hiermee accoord ging ? Twijfel daaromtrent is mogelijk. Maar hare stem wars gesmoord in het rumoer. Reeds school de fout in de leus, die men aanhief: „tegen het conservatisme van alle gading".

Daarmee was de zelfstandigheid geheel te loor gegasm; had de partij zich opengesteld voor denkbeelden en invloeden van gansch verkeerden aard.

Hadde men zich verklaard tegen de vrljziimigheld van alle gading, — zoo ware een dam gelegd naar allen kant.

Maar tegen het conservatisme van alle gading willen ook, willen zelfs hartstochtelijk strijden wie de antirevolutionaire beginselen evenzeer afkeerig zijn; ja straks die antirevolutionaire beginselen mee begrijpen in het conservatisme, dat zij vervolgen met grooten haat.

Het lijkt wel, alsof de antirevolutionaire partij de fout van 1894 niet meer heeft weten te boven komen; zich na dien tijd nooit meer in ongebroken kracht heeft kunnen oprichten.

En in de 12de serie, blz. 116, lezen we:

O, het meegaan — zelfs in dolle opgewondenheid — met de kieswet-Tak in 1894 heeft zich zoo schrikkelijk gewroken.

Daarna en daardoor was de antirevolutionaire partij in hare levenskern geknakt.

In de kieswet van Tak van Poortvliet werd een groote uitbreiding gegeven aan het stemrecht, dat voordien lang niet ieders bezit was, doch slechts toekwam aan menschen van een bepaalden welstand. De voorwaarden waaraan men moest voldoen om kiesgerechtigd te wezen, werden in het wetsontwerp van Tak van Poortvliet tot een minimum beperkt, zoodat hierbij het algemeen stemrecht nog wel niet werd ingevoerd, maar toch een stemrecht dat daar erg dicht bij kwam.

In den strijd over dit wetsontwerp liep de scheidslijn hoofdzakelijk tussohen radicalen en conservatieven, tusschen de vooruitstrevenden en de behoudenden. De vooruitstrevenden juichten eiken stap die nader bracht tot het algemeen stemrecht luide toe. De behoudenden kwamen daarin achteraan. Maar tusschen beiden bestond tenslotte geen principieel verschil. Groen heeft er meer dan eens op gewezen dat beiden gaan in hetzelfde revolutionaire spoor, doch alleen met verschil van tempo. Hier waren beiden revolutionair in dit opzicht dat beiden uitgingen van het volk als optelsom van individuen, terwijl dan de souvereiniteit in principe bij het volk berustte. De radicalen wilden nu zoo spoedig mogelijk aan alle individuen het mede uitoefenen van de souvereiniteit verleenen door toekenning van het stemrecht, de conservatieven wilden pas langzamerhand daartoe komen.

De Standaard onder leiding van Dr Kuyper, verklaarde zich zeer sterk voor het wetsontwerp-Tak. De leuze was: Tegen het conservatisme van alle gading! En daarmede ging De Standaard varen in het zog der radicalen. Zij nam niet een eigen standpunt in, maar huldigde het democratisch beginsel. En ieder die tegen het wetsontwerp was werd uitgemaakt voor conservatief.

Het wetsontwerp werd ingetrokken nadat een voor den minister onaannemelijk amendement was aanvaard. En toen ontbrandde de strijd eerst recht. De kamer werd ontbonden. Nieuwe verkiezingen zouden plaats vinden. In dezen verkiezingsstrijd heeft zich veel onverkwikkelijks voorgedaan. Het resultaat was dat de antirevolutionaire partij in tweeën uiteenviel.

In het jaar 1894 valt volgens Fabius het begin van de afglijding der antirevolutionaire partij. In het vervolg van zijn hierbovengenoemd artikel in de 11de serie van Studiën en Schetsen zegt hij, dat men niet gezien heeft hoe in 1894 niet maar een tactische doch een principieele fout is gemaakt, hoe men sindsdien zich telkens weer heeft laten leiden door invloeden van buiten af in plaats van door de eigen beginselen. Hij wijst aan hoe t.a.v. armenzorg verloochend werd het verleden van Groen van Prinsterer en de zijnen, en de lijn van vrijzinnigen en sociaaldemocraten werd gevolgd, hoe men inzake de socisile politiek hoe langer hoe meer meedeed aan het staatssocialisme, hoe men inzake het stemrecht tenslotte meeging met het algemeen stemrecht op revolutionairen trant.

Dit over boord werpen van het eene beginsel na het andere brengt uiteraard mee, dat van den arbeid onzer voormaimen uit vroegere dagen schier geene kennis meer wordt genomen. Men kwam daarmee in ongelegenheid, en de conscientie raakte in de klem. Trouwens waartoe ook?

Het willen geven van leiding is eigenlijk eenigszins aristocratisch.

De democratie is het heilige „von unten" (van onderen op) zooals Von Gerlach spotte. Ieder geeft wat bij hem opborrelt. En hoe meer dit afwijkt van den vroegeren koers, — zoo lijkt het vaak — hoe frisscher antirevolutionair.

In het tweede, hierboven vermelde artikel, lezen we nog:

Groen van Prinsterer noemde het in 1871 misdrijf, de antirevolutionaire Kamerleden te herkiezen, wijl zij niet genoeg zelfstandigheid van beginsel hadden getoond.

Toch was het door dezen bedreven kwaad nog maar het tiende, het honderdste deel van wat in het laatste tiental jaren van de antirevolutionaire Kamerleden werd aanschouwd.

Reeds in het zich verklaren voor algemeen stemrecht, nadat men in onbezonnenheid of euvelmoed doorbroken had den wal, daartegen door antirevolutionaire staatslieden in hunne werken opgeworpen. Toch is daarbij nog te voegen het achter vrijzinnigheid of sociaal democratie meeloopen voor verzekeringsdwang, staatspensioen, openbare armenzorg, wettelijke werkweek van 45 uur.

Wie dit alles overziet, kan moeilijk nog hopen, dat het antirevolutionaire Kamerpersoneel, hetwelk daaraan medeplichtig is, zich weder in frissche zelfstandigheid zal kunnen opbulgen. Genoemde vraagstukken hangen toch dermate samen met aJle opvattingen aangaande Staat en maatschappij, dat wie, na bij die vraagstukken in verkeerd spoor te zijn gegaan, zich ten aanzien van een ander vraagstuk in antirevolutionairen koers zou bewegen, gevaar liep, zich aanstonds voor de voeten te zien geworpen, dat dit weinig strookte met zijne houding van vroeger en elders.

Kracht is slechts te wachten van wie zich geheel kunnen losmaken van de antirevolutionaire verwording in het laatst-verloopen kwart-eeuw.

Dit laatste aanhalende in een noot bij zijn rede op het jubileum der Vrije Universiteit in 1930, voegt Fabius er aan toe:

Daar mij niet toekwam te spreken met het gezag van Groen van Prinsterer, heb ik destijds slechts aanbevolen, in de antirevolutionaire pers de vraag aan de orde te stellen, of het herkiezen van de antirevolutionaire Kamerleden plichtmatig, dan wel misdrijf was (Gedenkboek blz. 102).

Het eigen karakter der antirevolutionaire partij, in handhaving van de beginselen, werd niet bewaard. En in die lijn is het steeds voortgegaan. Een eigen geluid wordt zelden of nooit gehoord. Men loopt rustig mëe in het spoor van het staatssocialisme. Men doet mee aan het hedendaagsche federalisme, waardoor de souvereiniteit over Nederland, althans ten deele, wordt prijsgegeven. Men doet mee aan de partijdemocratie die zich heeft meester gemaakt van ons regeeringsstelsel enz. enz.

En over Fabius maakt men zich min of meer vrooiijk, gelijk geschiedde bij de, terecht smadelijk genoemde, herdenking van zijn geboortedag door de juridische faculteit der Vrije Universiteit. Fabius was immers overal tegen ? Waarbij ten onrechte gezegd is (ik ga af op de eenstemmige persverslagen) dat Fabius was tegen het beginsel van verzekering in de sociale wetgeving. Fabius was niet tegen verzekering. Hij was tegen verzekeringsd wang, waarover hij een boek heeft geschreven van 292 bladzijden, en voorts vele artikelen in Studiën en Schetsen en in andere bladen, b.v. in De Rotterdammer, welke artikelen terug te vinden zijn in Staatsrecht en Politiek, en waarover hij ook wel een en ander gezegd heeft in Sociale Vraagstukken.

Fabius heeft voor de Vrije Universiteit afgedaan. Fabius was conservatief. En men moet inamers met zijn tijd meegaan? Heeft de huidige juridische facul­ teit dan niets begrepen van den strijd van Groen in 1866 en 1871, toen deze zijn vrienden in de kamer er een verwijt van maakte, dat zij achter de conservatieven aanliepen en niet hun isolement, dat is hun zelfstandigheid, hun beginselvastheid, hun eigen karakter bewaarden, en van den strijd van Fabius in diezelfde Ujn? Hoe Fabius juist ervoor worstelde dat de antirevolutionaire partij zichzelf zoude blijven iii vasthouden aan haar beginsel tegenover conservatief en radicaal ?

Goh, de redenaar bij deze herdenking van Fabius weet iDeter. Fabius volgde Groen blindelings, en de spreker betwijfelt of Fabius Groen wel geheel begrepen heeft.

Dat Fabius Groen blindelings volgde is hem bij zijn leven ook wel verweten, o.a. door het dagblad D e Nederlander. In de 8ste serie van Studiën en Schetsen, no. 7 vinden we dit vermeld. In dit artikel zegt Fabius:

Ook stelde ik nooit den zonderlingen eisch, dat men zich onvoorwaardelijk binden zou aan wat Groen schreef. En even verder:

Zelfs is alleszins mogelijk, dat Groen zich op eenig punt heeft vergist.

Waarbij in een noot:

Zoo heb ik In Het reglement van '53 bestreden den eisch door Groen van Prinsterer gesteld, en ook door Dr Kuyper vroeger herhaald, dat zou worden ingetrokken het K.B. van 7 Jan. 1816, hetwelk de synodale organisatie aan de Gereformeerde Kerken oplegde.

Fabius wilde namelijk de reformatie der kerk niet bij de gratie van een nieuw K.B., maar door v r ij m a-king.

De tekst vervolgt:

Maar hierom gaat het; of de lijnen, door Groen van Prinsterer getrokken, al dan niet gevolgd zullen worden.

Fabius miste, volgens den redenaar, het vermogen om zich bij den loop der historie aan te passen. Zoo wordt het vasthouden aan het beginsel min of meer een kwestie van karakter. Van Fabius' grootheid is hier niets gezien. Die grootheid bestaat hierin, dat Fabius trouw bleef aan de antirevolutionaire beginselen en dat hij zich niet langer liet leiden door de practijk. Daarom kwam hij op tegen het verval in de partij. De partij liet zich hoe langer hoe meer meesleepen door het practische. 'Terwille van de kiezers moest wel eens meer water in den wijn gedaan worden. Zoo hekelt Fabius het wanneer De Standaard tegen den tijd der verkiezingen de Hervormde kerk noemt de „aloude kerk", waartegenover de Gereformeerde Kerken slechts in tijdelijke afzondering staan. Zulks terwille van de Hervormde kiezers. (Studiën en Schetsen, 10de serie, blz. 29).

DeStandaard van 22 Dec. 1931 (Fabius stierf den dag daarvoor) schreef: , , De tijd is nog niet gekomen om een eindoordeel uit te spreken over de vraag, in hoeverre Fabius sommige dingen in haar ontwikkeling scherper heeft gezien dan anderen. Wel moet ook thans reeds erkend, dat zijn vrees voor den ontwikkelingsgang der moderne democratie niet o n-gegrond kan worden genoemd. De onmacht van die democratie om te regeeren, ook als de zon eens niet schijnt, haar zwakheid bij moeilijke tijdsomstandigheden, schijnen erop te wijzen, dat zijn vrees en voorspellingen niet zonder grond zijn geweest.

En wij althans hebben niet den moed, ziende op wat in zeer vele landen plaats grijpt, de juistheid zijner zienswijze te betwisten. Al hopen we nog steeds, dat zij voor Nederland niet zal behoeven te gelden.

Het was vooral op dit punt, dat het verschil tusschen Fabius en de partijpolitiek zich toespitste; op dit punt dat zij min of meer zijn uiteengegaan".

En bij Fabius' tachtigsten verjaardag schreef D e Standaard:

„Want door en door onjuist is de opvatting alsof Falsius een verstokt conservatief zijn zou".

Wat hier geciteerd is uit D e S t a n d a a r d is, als ik me niet vergis, van de hand van den Heer H. Colijn, die, na de leiding der antirevolutionaire partij op zich genomen te hebben, meer dan eens sprak van het ingeslopen verval (zie Fabius in Gedenkboek vijftigjarig bestaan der V.U. blz. 99 noot 2, Studiën en Schetsen, 13de serie blz. 69/70, 120, 130, 149v.).

Helaas wordt thans van de Vrije Universiteit een ander geluid vernomen. En aan haar hedendaagsche juridische faculteit is niet meer bewaarheid het woord van Idenburg, geschreven na Fabius' sterven:

„De invloed van Groen van Prinsterer op ons volk is minder bij zijn leven in de practijk gebleken, dan in de na hem volgende generatie Ik ben overtuigd dat het met Fabius' werk evenzoo gaan zal. Reeds nu rees meer dan eens de vraag of eigenlijk niet met vrucht meer naar zijn woord had kunnen geluisterd en gehandeld dan geschied is; die vraag zal ongetwijfeld zich herhalen onder den drang van den nood der tijden en onder het aan den dag komen van de wrange vruchten der revolutionaire democratie

Fabius heeft bij zijn leven door verschillende omstandigheden in zijn eigen omgeving niet de waardeering gevonden en niet de liefde ontvangen, die hem zoozeer zouden hebben verkwikt. Maar ik ben overtuigd, dat zijne gedachtenis in breeden kring zal voortleven in de harten van hen, die onze Vrije Universiteit liefhebben; van hen, die in de vrijmaking der ge-

reformeerde kerken in 1886 een zegen des Heeren zien " (A.R. Staatkunde Jan. 1932).

We moeten thans dit jaartal veranderen, want de historie is verder gekomen. De nagedachtenis van Fabius, die zoozeer de kerk liefhad, die, gelijk Groen, het vrije Nederland zag als geboren uit de vrije kerk, die de Hervormde kerk een groot bederf achtte voor Nederland, die de reformatie der kerk zag als van beteekenis voor het gansche leven — blijft voortleven in de harten van hen die in de vrijmaking der gereformeerde kerken in 1944 een zegen des Heeren zien. Apeldoorn.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

FABIUS over het verval der Antirevolutionaire partij

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 7 juli 1951

De Reformatie | 8 Pagina's