GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Aangaande mij en mijn huis

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

„En doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden". Ex. 20 : 6.

In een voorgaand artikel vestigden we de aandacht op de ernstige verantwoordelijkheid die de ouders hebben ten opzichte van him kinderen: „De Heere bezoekt de misdaad der vaderen aan hun kinderen, tot in het derde en vierde geslacht dergenen, die Mij haten", zoo spreekt Hij in Zijn heilige wet. Hoe moest dit de ouders prikkelen tot een heiUgen wandel en hen ervan afhouden, den Heere te verlaten en Zijn Wet te overtreden. De straffen, die zij zich op deni hals halen, werken door, ook nog na hun dood en doen hun kinderen deelen in het wee, dat de vaders en moeders over zichzelven, maar 'ook over hun huis hebben doen komen. Een drinker, een spotter, een mammondienaar, een onheilige laat zijn kinderen achter, zwaar belast, ook al zou hij hun schatten van. goud en zilver, van huizen en have doen erven. De Heere, de God des Verbonds, is een ijverig God.

Maar nu geldt ook het omgekeerde. Het is opmerkelijk, en ieder, die den Bijbel leest moet het opvallen, hoe vaak de Schrift met tegenstellingen werkt, om des te meer en te krachtiger haar uitspraken ons te doen verstaan. Ik heb hier voor mij Spreuken 15, waarin de voorbeelden voor het grijpen liggen:

„Een zacht antwoord keert de grimmigheid af; maar een smartend woord doet den toom oprijzen" (vers 1).

„De tong der wijzen maakt de wetenschap goed; maar de mond der zotten stort overvloediglijk dwaasheid uit" (vers 2).

„In het huis des rechtvaai'digen is een groote schat, maar die de bestraffing waarneemt, zal kloekzinniglijk handelen" (vers 6).

En zoo zouden we door kunnen gaan. Hetzelfde treft ons ook in uitspraken van. onzen Heere Jezus Christus.

„Een iegelijk, die tot Mij komt, en Mijne woorden hoort, en ze doet is gelijk een, die het fondament van zijn huis legt op een steenrots; maar die ze gehoord en niet gedaan zal hebben is gelijk een meiisoh, die zijn huis op aarde bouwde zonder fondament" (verkort weergegeven).

„De goede mensch brengt het goede voort uit den goeden schat zijns harten; en de kwade mensch brengt het kwade voort uit den kwaden schat zijns harten".

„Zoo wie zijn leven zal zoeken te behouden, die zal het verliezen; en zoo wie het zal verliezen, die zal het in het leven behouden".

De Schrift is er vol van.

Zoo ook hier in het tweede gebod: „Die de misdaad der vaderen bezoek aan de kinderen tot in het derde en vierde lid dergenen, die Mij haten; maar doe barmhartigheid aan duizencien dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden".

In het eerste gedeelte doet de Heere het ons verstaan, hoe de vaderen in hun zondigen ook het oordeel brengen over hun kinderen; in het tweede gedeelte, hoe degenen, die Hem vreezen en Zijne geboden onderhouden, voor hun» kinderen tot een rijken zegen worden gesteld, daarin, dat de Heere hun barm.hartigheid bewijst, zóó mild, zoo overvloedig, dat de stroom van zegen duizenden omvat.

Wat zouden een vader en moeder liever begeeren, dan dat het hunnen kinderen wel ging, in den vollen zin van het woord. Daarvoor hebben ze alles over; daarvoor zetten ze alles op het spel; daarvoor zijn zij altijd bezig. Ze onthouden zich allerlei genietingen; ze offeren er hun rust voor op: dat de kinderen een goede gezondheid genieten, een prettige jeugd hebben, goed gekleed gaan, het beste onderwijs krijgen, wat voor hen bereikbaar is; straks een ruim bestaan vinden in een goede betrekking, een geschikt en gelukkig huwelijk aangaan en kinderen krijgen — maar bovenal, dat ze den Heere vreezen. Tenminste, dat moet het eerste en meeste zijn.

Welnu — ieder ouder zal direct toestemmen, dat zij het niet in hun hand hebben, dit alles hun kind te geven of de doen geven: den een ontbreekt het aan geld, een ander aan wijsheid, een derde aan' de gelegenheid enz. enz. En bovendien staat elk mensch machteloos als het er om gaat van een kind te maken, wat hij wU, dat het zal worden. De rijkste man kan van een onbegaafd kind geen rijkbegaafd kind maken; de sterkste vader een stijfkoppig kind niet meegaand maken; de liefste moeder haar lichtzinnige dochter niet den ernst des levens bijbrengen.

Maar hier in dit tweede gebod wordt ons de weg gewezen, dien wij hebben te bewandelen, opdat onze kinderen barmhartigheid van den Heere zullen ontvangen. En, nietwaar, dan hebhen ze alles; deze weg n.l., dat de ouders den Heere liefhebben en Zijne geboden onderhouden. En die weg staat voor ons allen open: voor de rijke vaders en moeders, maar even goed voor de armen; voor den man geschoold in de opvoedkunde evengoed als voor de vrouw, die nauwelijks van opvoedkunde heeft gehoord; voor hen, die slechts één kind hebben, ook voor die veel kinderen van den Heere ontvingen; voor het ouderpaar met begaafde kinderen, doch ook voor dien vader en die moeder, die van Hem ontvingen een, wat we dan noemen, „ongelukkig" kind.

Willen zij graag, dat het hun kinderen wel zal gaan — en wie verlangt dat niet — dan zullen zij er naar staan, den Heere lief te hebben; Hem te hebben tot hun hoogste goed; al hun vertrouwen op Hem te stellen; Hem de eerste plaats in hun leven te geven; Hem steeds te vragen, wat Hij wil, dat ze' zullen doen; Zijn wil te aanvaarden als een lichte last, ja als een vreugde; in voorspoed dankbaar te zijn, in tegenspoed geduldig, in alles een goed toevoorzicht te hebben op hun getrouwen God en Vader; in hun gebed met den Heere om te gaan gelijk een kind met zijn vader; van het hunne den Heere te geven, met groote bhjdschap de eerstelingen en minstens de tienden; vergevensgezind te zijn jegens degenen, die hun kwaad deden; en dat alles zóó, dat de kinderen het even duideüjk zien en ervaren, als dat zij weten en ervaren, dat hun ouders hen liefhebben; zóó, dat het voor hen geen vraag is, of hun ouders wel vroom zijn, maar zóó, dat ze leeren wat vroom is, aan hetgeen ze van vader en moeder dagelijks zien en hooren.

Hebben we zóó den Heere lief, houden we zóó Zijn geboden (hoewel met veel gebrek, en nog slechts in beginsel), zijn we zoo leesbare brieven van Christus te midden van ons gezin en daarbuiten, dan m: ogen we pleiten, als we over onze kinderen de barmhartigheid des Heeren inroepen, op Zijn belofte: „Ik doe barmhartigheid aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben en Mijne geboden onderhouden".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Aangaande mij en mijn huis

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's