GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

§ 6. Over de synodale afwijzing van de reformatorisclie sacramentsleer.

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

(IV)

We willen thans nagaan hoe de synode van Deu Haag oordeelde over het gevoelen van hen. die de uitspraken van 1942, en derhalve ook de Vervangingsformule van 1946, ver-wierpen.

Zijdelings kwam deze kwestie reeds ter sprake toen, we bespraken hoe de elkaar opvolgende synoden over de Verklaring van Gevoelen spraken. Wij moesten toen constateren, dat deze zich er zorgvuldig van hebben onthouden een rechtstreeks en duidelijk oordeel daaromtrent uit te spreken.

Over de houding van de synoden ten aanzien van de leer der bezwaarden is evenwel nóg meer te zeggen. Zal echter het synodale gedrag in deze in het volle licht komen te staan, dan is het nodig eerst te memoreren wat de verwerpers van de synodale leercon-^ structie inzake de in geding zijnde leerpunten voorstonden.

Dat kan nu het beste geschieden, door ons af te vragen wat zij ten aanzien van de sacramenten geloofden.

Zeer zeker: het ging in de leerstrijd over belofte, sacrament, verbond.

Maar de gehele strijd concentreerde zich, zoals van zelf spreekt, om het sacrament. Het sacrament is immers het teken en zegel van belofte en verbond. In het sacrament krijgen verbond en belofte 'hun meest concrete gestalte onder de men­sen

Wat nu de bezwaarde, later uitgestoten, broeders omtrent de sacramenten leerden, hebben ze eenvoudig en duidelijk in hun Verklaring van Gevoelen geformuleerd.

Met wat zij daarin uitspraken wilden zij, ingaande op de situatie van 1943 en volgende jaren, speciaal twéé momenten uit de leer der kerk ten aanzien van de sacramenten accentueren.

Vooreerst handhaafden zij, dat wat men de objectiviteit, de realiteit, de onges c h o n d e n h e i d der s a c r a m e n t e n noemt.

En daarnaast, als consequentie van het eerste; wezen zij de subjectivering der sacramenten, zoals deze in de theorie van een het „aanwezige geloof" of de „aanwezige inwendige genade" verzegelende sacrament de kerken bedreigde, radicaal af.

Wat het éérste betreft legden de bezwaarden er de nadruk op, dat door gereformeerden en gereformeerde kerken steeds is beleden, dat de inhoud, de kracht, de natuur van de sacramenten volstrekt onafhankelijk zijn van de gesteldheid van hen aan wie ze naar Gods ordinantiën worden bediend. En dat dus de sacramenten, waar ze ook maar naar Gods bevel worden bediend, altijd en voor ieder volkomen hetzelfde betekenen en verzegelen.

Calvijn predikte reeds, dat de kracht en de waarheid van het sacrament niet afhangt van de staat of het oordeel van hen, die het ontvangt. Want wat God heeft ingesteld bhjft altijd vast en houdt altijd zijn natuur, ook al veranderen de mensen*").

In het Avondmaal wordt daarom het vlees en bloed van Christus even waarlijk aan de onwaardigen gegeven als aan Gods uitverkoren gelovigen *'^).

En evenzo wordt in de doop aan alle dopelingen de vergeving der zonden en de vernieuwing des levens aangeboden en — sacramenteel — ook door hen ontvangen*^). „

Zeker, de ongelovigen bewerken door hun goddeloosheid wel, dat wat God hun tot heil beschikt, voor hen van geen nut is. Want zij versperren door hun verdorvenheid deze genade Gods de weg en bewerken zo, dat zij voor hen ijdel is. Maar dat verandert niets aan de inhoud, de kracht, de natuur van het sacrament. Ook al bleef er op heel de wereld geen enkel vonkje geloof over, dan zou het sacrament toch nog altijd het steeds gelijk blijvende, volle, waarachtige sacrament zijn'*^).

Wat Calvijn nu zo leerde — en Luther is in dit opzicht geheel homogeen naet hem — werd overal in de gereformeerde belijdenissen opgenomen en alzo tot leer der kerk verklaard.

Zo vinden we b.v. in de tweede Helvetische confessie de duidelijke uitspraak, dat de volkomenheid der sacramenten niet van de waardigheid der gebruikers maar alleen van de trouw en de waarheid en de goedheid Gods afhangen. De sacramenten, zo verzekert deze behjdenis, bestaan uit woord, teken èn betekende zaak. En ze zijn ware en volkomen sacramenten.

daar ze niet slechts de heilig© zaken aanduiden, maar óók, omdat God ze aanbiedt, de betekende zaken zélf zijn, ofschoon de ongelovigen door. hun eigen schuld de aangeboden zaken niet genieten''^).

Geheel hetzelfde vinden we nu ook in de Ned. Gel. Bel. (art. 35).

We lezen daarin immers de belangrijke zin, dat de sacramenten — het staat er zonder enige beperking: DE sacramenten — „m et de b e t e k e n d e zaak tezamen gevoegd zij n".

De betekende zaak — dat wil dus zeggen: Christus met al de weldaden, die Hij aan zijn gemeente belooft en bewijst — hóórt bij het sacrament. Ze vormt er een integrerend deel van. Zó, dat zonder die betekende zaak de sacramenten eenvoudig geen sacramenten zijn!

ten eenvoudig geen sacramenten zijn! Wanneer God de sacramenten laat bedienen is dus de betekende zaak daar steeds aan verbonden. Ze komt daarin mee en wordt aan hen, aan wie het sacrament wordt bediend, sacramenteel geschonken.

Zeker, de goddelozen krijgen die betekende zaak niet in zaügmakend bezit. Want ze scheuren om zo te zeggen het teken van die betekende zaak af en houden dan niets dan de naakte tekenen over. Maar dat verandert niets aan het feit — ja het bev; estigt dat zelfs — dat waar ook en aan wie ook de sacramenten naar Gods ordinantiën worden bediend, deze aitijd echte, waarachtige, volle sacramenten zijn. Sacramenten dus, die uit w o o r d, teken en betekende^ zaak bestaan. Sacramenten in welke teken en b e t e k e n d e zaak zijn tezamen gevoegd.

* Uit het hardnekkig vasthouden van deze ongeschondenheid der sacramenten vloeide nu als vanzelf voort, dat de verwerpers der leemitspraken van '42 en '46 zich eveneens kantten tegen de theorie, dat de sacramenten in bepaalde gevallen óók „aanwezig geloof" of „aanwezige inwendige genade" verzegelen.

Wie deze theorie aanhangt, aanvaardt immers, of hij dat wil of niet, de leer van een tweeërlei, een vo 1 en een niet-vol, sacrament. Zijn er voor hem, die deze theorie verdedigt, soms niet sacramenten, die, omdat ze óók „aanwezig geloof" of „aanwezige, inwendige genade" verzegelen, in feite veel méér verzegelen en dus rijker inhoud en groter kracht bezitten dan de andere sacramenten, waarbij van zo'n extra verzegeling géén sprake is?

Bij deze theorie kan er daarom geen sprake zijn van de reformatorische opvatting, dat de sacramenten overal en altijd dezelfde inhoud en kracht bezitten!

Zoals bekend is, wijzen de synodale stukken ter adstructie van de theorie omtrent een het „aanwezige geloof" verzegelend sacrament op de bekende zia uit art. 33 van de Ned. Gel. B^l., dat de sacramenten , , zichtbare waartekenen en zegelen zijn van een inwendige en onzienlijke zaak".

wendige en onzienlijke zaak". Maar dit beroep is onjuist.

De belijdenis zegt in het genoemde artikel, dat God de sacramenten „gevoegd heeft bij het Woord des Evangelies om beter aan onze uiter-Hjke zinnen voor te stellen, zowel hetgeen Hij ons te verstaan geeft door Zijn woord, als hetgeen Hij inwendig doet in onze harten, bondig en vast makende in ons de zaligheid, die Hij ons meedeelt. Want het zijn zichtbare waartekenen en zegelen van een inwendige en onzienlijke zaak, door middel waarvan God in ons werkt door de kracht des Geestes".

In deze woorden wordt het volgende geleerd:

1. God voegt de sacramenten toe aan zijn Evangeliewoord, dat wil zeggen: aan zijn belofte.

2. Dat deed Hij om iets te beter aan onze uiterlijke zinnen — gehoor, gezicht, smaak — voor te stellen, of, zoals men ook kan lezen: te v e r t o n e n, of: aan te bieden.

God stelt ons dat , , iets" eerst krachtig „voor" door middel van het woord. Maar daarna stelt Hij dat nóg krachtiger voor door de sacramenten. En wel „aan onze uiterlijke zinnen".

De sacramenten worden zo dus getypeerd als een zichtbaar, p r o e f b a a r woord. Zij zijn de bekrachtigde, de verzegelde beloften.

3. Wat God door de sacramenten nu zó voorstelt, is dat wat Hij te verstaan geeft ia Zijn Woord èn wat Hij inwendig doet in onze harten.

Dat wil zeggen: Hij stelt daarin voor het ganse heil in Christus: zijn offer, opstanding, kerkvergadering enz. Ook de afwassing der zonden en de dagehjkse vernieuwing des levens, wil men: de „inwendige genade".

Dat alles — men lette daar toch goed op — wordt ons door en in het sacrament aan de uiterlijke zinnen voorgesteld.

Van een verzegeUng van een reeds in het hart der gelovigen geirealiseerd en dus aanwezig geloof of inwendige genade is hier met geen woord sprake.

4. Met deze sacramenten, deze zichtbare waartekenen van een inwendige en onzienlijke zaak, deze verzegelde belofte, dringt God nu de harten der zijnen binnen en maakt daar, door middel van die sacramenten, de zaligheid, die Hij aan hen meedeelt, vast en bondig''^).

Dat kan geschieden, zo betoogt dit artikel verder, omdat God de Heilige Geest de sacramenten als zijn instrumenten gebruikt, waarmee Hij, door de kracht des Geestes dat vast en bondig maken der zaligheid in ons tot stand brengt. ,

5. Dit werken Gods, door middel van de sacramenten, geschiedt nu, zoals elders in de beüjdenis wordt geleerd, in de weg des geloof s.

Of, precieser gezegd: door het gelovig gebruik der sacramenten. Want de ongelovige ontvangt wel het sacrament — let wel het sacrament, het waarachtige, volle sacrament en niet slechts water, brood en wijn — maar hij ontvangt uiteindelijk niet de betekende zaak. En zo ontvangt hij het sacrament tot zijn verdoemenis.

«ö) Men leze de zin: , , Want het zijn zichtbare waartekenen en zegelen van een Inwendige en onzienlijke zaak. door middel waarvan God üi ons werkt" enz., niet verkeerd! Men denke er namelijk aan, dat de woorden „door middel van" terugslaan op , , waarteekenen en zegelen" en niet op „een inwendige en onzienlijke zaak". Die „waarteekenen en zegelen" en niet de „inwendige en onzienlijke zaaik" zijn het middel, waardoor God In ons werkt. De gedachte is dus deze, dat God door middel van de sacramenten, die waartekenen en zegelen zijn van een inwendige en onzienlijke zaak, in ons werkt door de kracht van de Heilige Geest. Dat de bedoeling van de belijdenis zó is blijkt onloochenbaar uit de (ook officiële) franse tekst. Daarin vinden we voor „door middel van" namelijk TOoyennant lesquels.

Men ziet: er is in art. 33 der Ned. Gel. Bel. in het geheel geen sprake van een verzegeling van „aanwezig geloof" of „aanwezige, inwendige genade"!

Wie dat toch beweren, lezen dit artikel zó, dat daarin gesproken wordt van tweeërlei verzegeling door middel van de sacramenten.

Die éérste verzegeling zou dan betrekking hebben op dat wat God ons in zijn woord te verstaan geeft.

De tweede, de eigenlijke, geldt dat wat door God in de harten gewerkt werd en daar nu „aanwezig" is.

Maar deze interpretatie van art. 33 is beslist onjuist.

In art. 33 is in het geheel niet van een tweeërlei verzegeling sprake.

Door het éne zelfde sacrament stelt God zowel wat Hij in zijn woord openbaart als wat Hij inwendig in onze harten doet aan onze uiterlijke zinnen voor.

Door het éne zelfde sacrament geeft Hij ons zowel zijn woord beter te verstaan alsook — en dit speciaal door de sacramentele handeling — dat wat Hij inwendig in onze harten doet, namelijk: de afwassing der zonden en de dagehjkse vernieuwing van ons leven.

Bovendien: de sacramenten worden hier niet waartekenen en zegelen genoemd van een inwendige en onzienlijke zaak, welke God reeds in de sacramentsgebruiker g e w e r k t heeft. Inderdaad, als het er zó stond, zou gezegd zijn, dat het sacrament een teken en zegel is van wat God in de ontvanger van het sacrament heeft tot stand gebracht en dus aanwezig is.

Maar zo staat het er niet. We lezen eenvoudig, dat God do or middel van de sacramenten — die zichtbare waartekenen en zegelen van een inwendige onzienlijke zaak! — ietsin ons werkt. Steeds dóór werkt. Reeds sinds overoude tijden werkt.

En tot aan de jongste dag werkt. Het gaat hier dus om een voortgaand historisch werk, dat God door middel van de sacramenten in de zijnen tot stand brengt. En niet om de verzegeling van wat in ons reeds door Gods Geest gewerkt is.

Hoe men het ook wendt en keert: het gaat in art. 33 om de éne verzegeling van de éne, rijke, volle belofte, waarin het volle heil is vervat.

En van een verzegeling van enige inwendige genade is hier geen sprake.

Deze Schriftuurhjke opvatting der sacramenten werd in de Gereformeerde Kerken steeds onbevangen en onbelemmerd geleerd.

Helenius de Cock, de zoon van Hendrik de Cock, , doceerde aan de Theologische School te Kampen, dat niet-ons geloof, onze trouw of onze oprechtheid, maar het viertaond Gods door de sacramenten wordt verzegeld. De doop blijft naar zijn overtuiging, evenals de belofte van het evangelie — volkomen hetzelfde of die ontvangen wordt door Judas of Petrus. Met nadruk verwierp hij de voorstelling, dat de Geref. Kerken zouden leren, dat de sacramenten een verzegeling van de wedergeboorte zouden zijn'*").

Na De Cock en in navolging van hem beleed Prof. Lindeboom, en hij hield dat steeds vol, dat de doop niet betekent en verzegelt wat in de dopeling aanwezig is of verondersteld wordt in hem. aanwezig te zijn, , doch alleen de beloften van het Genadeverbond ons in het Evangelie geopenbaard''').

De zoon van Prof. Lindeboom, Ds C. Lindeboom., liet rustig en onbestreden in Menigerlei Genade drukken: „Velen meenen, dat het sacrament een „zegel is op het geloof" van wie het ontvangt. Maar dat is geheel onjuist. Evenmin als de doop een zegel is op iets, dat i n het kind is, maar juist de belofte Gods aan het kind bevestigt en bekrachtigt, evenmin is het avondmaal een zegel op ons geloof of onze bekeering. De sacramenten zijn ons geschonken tot zegelen niet op wat wij zijn, of op wat wij doen, maar op wat God doet, op de belofte, die Hij geeft, de belofte namehjk, dat Hij ons vanwege het eenige slachtoffer van Christus aan het kruis volbracht, vergeving der zonden en het eeuwige leven uit genade schenkt"*^).

Ds V. d. Vegt bestreed uitdrukkelijk de voorstelling, dat in art. 33 N.G.B, geleerd zou worden, dat de doop het geloof zou verzegelen. Dat doet de doop z.i. nooit. En hij accentueerde, in navolging van Calvijn, dat de doop altijd en voor ieder die gedoopt wordt verzegéUng is van de belofte des verbonds*^).

Dr Zuidema schreef eens, dat de kinderen der gelovigen in Christus geheiligd zijn in die zin, dat „dat geldt van al 'onze kinderen. Niet één. uitgezonderd. Ook van hen, die later niet gelooven". Zijns inziens „zijn onze kinderen niet enkel naar het oordeel der liefde, maar in feite, op grond van Gods Woord, opgenomen in de heilige gemeenschap van Christus Jezus onzen Heere". Er is er „niet één, die alleen. maar uitwendig tot het genadeverbond behoort, zooals er ook niet één is, voor wien het teeken van den Heiligen Doop alleen maar een uitwendig teeken is, waaraan verder geen realiteit zou beantwoorden"^").

En om niet meer te noemen. Ds Van Teylingen poneerde ondanks alle leerbeslissingen ' en daartegen lijnrecht ingaande, dat de doop niet betekent en verzegelt „wat in den doopeling aanwezig is, of ondersteld wordt aanwezig te zijn, maar de beloften van het Genadeverbond, in het Evangelie geopenbaard"; dat „alle kinderen des Verbonds dezelfde beloften hebben ontvangen" en dat, wanneer het sacrament „ongeloovig wordt gebruikt, of liever, wanneer het ongeloof het gebruikt" het „niet van zijn wezen wordt beroofd het geloof behoort niet, ook niet als onderstelling, tot het wezen van het Sacrament De ontvangt wel degelijk het sacra­ ongeloovige ment "51).

Tegen deze schriftuurlijke, reformatorische gedachten namen de synoden van meet af aan scherp positie.

Toelichting en Praeadvies waren één bestrijding daarvan. doorlopende

De uitspraak omtrent het houden van het zaad des verbonds voor wedergeboren en in Christus geheiligd verklaarde de synode van 1943/45 geheel conform Schrift en confessie en zij achtte de daartegen ingebrachte bezwaren niet gegrond^-). Bovendien sprak zij uit, dat zij in haar confessionele decisies alleen maar had gehandhaafd wat steeds de leer der Vaderen was geweest! Terwijl zij wat de bezwaarden uitspraken niet in overeenstemming met de behjdenis der vaderen achtte 53).

Nog verder ging de synode van 1946: Zij poneerde, „dat de veranderde situatie in de kerken een nieuwe uitspraak over sommige punten betreffende het genadeverbond wenschelijk maakte". En zij wees af „elke opvatting, die in de leer des verbonds niet tot haar recht laat komen, de verkiezing Gods en de krachtdadige werking van den Heiligen Geest, die de verbondsbelofte laat opgaan in een voorwaardehjke toezegging" 54).

Zulk een odium op de bezwaarden drukkend, lette zij er niet op, dat zij met deze woorden ook nog een caricatuurvoorstelling gaf van wat dezen voorstonden!

In het spoor van deze synoden voortgaande accentueerde ten slotte de Haagse synode, dat haar voorgangster in 1943 tegenover de bezwaarden „het karakter van het verbond der genade in het volle licht had geplaatst" en dat het, omdat het karakter van het Verbond als Verbond der genade toen in het geding was, „te verstaan" was, dat de synode van Utrecht niet had voldaan g, an het verzoek der gravamenindieners uit te spreken, dat men niet gehouden was de leeruitspraken te verstaan in den zin van Toelichting en Praeadvies" 55).

Ook in dit opzicht bleef de houding der synoden tot nu toe dus volkomen ongewijzigd.


40) Institutie. IV, 14, 16.

41) Idem, IV, 17, 33.

42) Catechismus, Zondag 49.

43) Catechismus, Zondag 49; Institutie, IV, , 17, 33; Comment, op Ez. 20 : 20.

«) Art. 19 Ita sacramenta verbo signis, et rebus slgnificatis, constantia, manent vera et Integra sacramenta, nou tantum significantia res sacras, sed Deo offerente etam res significatas, tametsi mcreduli res oblatas non percipiant.

48) Historisch overzicht van de Formulieren van Eenheid enz., p. 66 v.; De leer der wedergeboorte volgens de Gereï. Kerk, p. 15.

*^) Vijf stellingen enz., p. 17 v.

48) Menigerlei Genade enz., 4e Jaargang, p. 394/5.

*») Het verbond der genade bij Calvljn, p. 26—36; 113 —119. Het Is mij uit de beste bron bekend, dat Ds v. d. •Vegt deze visie tot zijn dood toe onveranderd heeft voor-.gestaan.

50) Kerkblad v. d. Geref. Kerken in Ned. Indië, 13 Juli 1939, zie mijn: Om de Unica Catlioliea, p. 134.

51) Verklaring, afgelegd op de kerkeraadsverg. v. d. Geref. Kerk van Umuiden-Oost en op de classis Haarlem 11 en 12 Sept. 1944 en: Saeramentnm-Instrumentum In •Vox Theologica, April 1946.

52) Acta, art. 167.

53) Brief aan de kerken van 24 Aug. 1944.

54) Acta.

55) Acta, art. 631.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

ÉÉN HERDER.... ÉÉN KUDDE

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 10 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's