GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Rechtspraak en Staatsneutraliteit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Rechtspraak en Staatsneutraliteit

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

(I)

In „De Reformatie" van 7 October 1950, blz. 17, schrijft Prof. P. Deddens in een artikel, getiteld: „Kerkrecht: Veel kerk en weinig recht? ", dat de inhoud van de Kerkenorde niet anders is dan een nadere verklaring van 't geen de Nederlandsche GeloofsbeUjdenis zegt, b.v. in de artikelen 7 en 27 t/m 32. Wij verstaan dit zoo, dat de Behjdenis primair is en de K.O. secundair, wil men, dat de Belijdenis van hooger orde is dan de K.O., althans voor zoover het conscientiezaken betreft. Verder, dat deze beide sttdcken voor het kerkelijk leven normen geven en beide binding m de kerken hebben, blijkend uit de tucht, die in overeenstemming daarmede moet worden uitgeoefend. En Wcinneer wij van tucht spreken, dan ligt daarin allereerst, zooals ons vroeger op de catechisatie reeds werd geleerd, het trekken tot de kerk van Christus van hem op wien de tucht wordt toegepast. Doch dat niet alleen. Tucht oefenen is het verrichten van rechtshandelingen. Het toepassen van de heilige regels, die Christus voor Zijn kerk heeft gesteld, mede door middel van de orderegels, die in onderUug overleg door de kerken zijn aanvaard. Wij meenen op grond hiervan te mogen concludeeren, dat niet alleen de Kerkenorde een rechtskarakter bezit, doch ook de Belijdenis, de Formulieren van Ëenigheid etc. Dat dus het beschreven recht voor de kerk in al deze stukken is te vinden, en daarnaast ook In wettige of door aanvaarding gewettigde besluiten van kerken en haar meerdere vergaderingen. Tenslotte, dat het karakter van dit recht krachtens het zuiver gehouden art. 31 K.O. van dezen aard is, „dat de kerkinrichting appèllabel is aan het Woord Gods en te allen tijde daairmede in overeenstemming gebracht ] kan worden, waarbij men geenszins gebonden is aan « den vormehjken weg door een onschriftuiirlijke organisatie uitgezet". Het stiik tusschen aanhalmgs-i teekens is ontleend aan Prof. Dr I. A. Diepenhorst: .„De Verhouding van Kerk en Staat in Nederland", pag. 80, en onderstreept dus het groote belang van een goede uitlegging van art. 31 K.O., ook door den burgerhjken rechter, waarop men alleen aanspraak zal kunnen maken, indien men zelf dit beginsel niet alleen heeft beleden, doch ook beleefd (zie ons artikel in „De Reformatie" van 14 April j.l.). Vandaar Dok, dat wij Gode dankbaar moeten zijn, dat 'Hij in i i ; i ] » i i ' ] ons land verscheidene rechters heeft willen geven, die in de Vrijmaking deze bepaling op haar juiste waarde hebben getoetst en toegepast, althans wat de plaatselijke kerken betreft.

Wij moeten hier echter onmiddeUijk bij vermelden, dat dit in sommige andere geloofsgemeenschappen niet het i geval is. In de Nederlandsche Hervormde Kerk b.v. is het kerkrecht geen nadere verklaring van de be­ ] lijdenisschriften, doch de belijdenis is ten hoogste een verlengstuk van liet kerkrecht. De eerste en hoogste ] norm is daar: de Kerkorde. Deze bepaalt in artikel 10 i niet, dat er overeenstemming is met de 3 Formulieren < doch dat er gemeenschap is met het belijden der va-< den omtrent deze Drie Formulieren. Hierdoor is er geen | rechtsbinding aan de Behjdenis, althans is deze binding \ dermate vaag geworden, dat de Belijdenis geen j toetssteen voor de handhaving der tucht meer is. Haar rechtskarakter is door art. 10 volkomen uitgehold.

In beginsel is dit niets anders bij de synodocratie. ] Door de invoering van een hiërarchisch kerkrecht,

waar dit opportuun wordt geacht in tolerantie toegepast; inzonderheid door het verwringen van het „tenzij" in art. 31 K.O. tot „totdat", is de norm vé, n art. 32 G.B. die eonsciëntiebinding verbiedt, van haar rechtswaarde beroofd.

Rechtsnormen, ook de hiervoren genoemde, zijn altijd van groot belang, doch dit blijkt vooral wanneer er zich moeilijkheden voordoen. Het ingewikkelde, of slechts ingewikkeld üjkende, samenstel van rechtsverhoudingen loopt dan oogenschijnlijk vast, terwijl het juist voorkóriit, althans behoort te voorkomen — wanneer tenminste van de aan belanghebbenden gegeven rechten tijdig gebruik wordt gemaakt — dat er van vastloopen sprake is. Het is daarvoor echter noodzakehjk, dat wij de voor de kerk geldende wetten kennen. Dan kunnen wij in Gods" kracht, beoefenende onze verantwoordeHjkheid, de kerk bewaren ook voor ons nageslacht. Vandaar dat de zaak der kerk op dit punt nimm.er scherp genoeg gesteld kan worden.

Wij willen nu zien welke de houding van den Nederlandschen Staat ten opzichte van een zoodanig uitoefenen van rechten behoort te zijn en is.

Wij belijden in art. 36 G.B., dat de Overheid de zwaardmacht van God heeft ontvangen tot straf der boozen en bescherming der vromen, en dat God vial, dat de ongebondenheid — het uit den band der wet springen — der menschen door de Overheid wordt bedwongen. Daarom m.ogen wij ook, wanneer wij als personen of als kerkgemeenschap onrecht lijden, de hulp van de Overheid inroepen, opdat wij een gerust en stil leven mogen leiden in alle godzaligheid en eerbaarheid. Hierom zijn wij het niet eens met genoemden hoogleeraar der Vrije Universiteit, die t.a.p. op blz. 277 in een root vermeldt: , , In het algemeen is het ten eenenmale ongewenscht en zelfs afkeurenswaardig geschillen over kerkelijke goederen voor den rechter uit te vechten en behoorde er telkens een schikkmg te worden getroffen". Wij laten hier nu maar in het midden hoe slecht dit advies door de , kerken, waartoe deze professor behoort, is opgevolgd, doch kunnen deze stelling, die ook eens door 'n Procureur-Generaal van den Hoogen Raad in een kerkeUjke zaak met instemming is aangehaald, niet als juist aanvaarden. Niet, dat wij er nu maar op los moeten procedeeren. Wij moeten wel degelijk in elk voorkomend geval naar zijn eigen omstandigheden ons afvragen of vsdj naar de eischen van de Zedewet wel verplicht en verantwoord zijn om een rechtsstrijd voor een wereldhjke rechtbank te beginnen of voort te zetten. Wij stemmen in zooverre dan ook met de overweging van het Hof te Amsterdam in het arrest van 15 November 1945 inzake Krommenie: „Het is te betreuren, dat partijen niet alle mogelijkheden hebben aangegrepen om dezen kerkstrijd buiten de rechtszaal te houden, doch dit staat aan de ontvankehjkheid der vordering niet in den weg". Maar wij moeten in deze zaken, evenmin als in andere, generaliseeren.

Moeten wij noode rechtsmaatregelen nemen of verweer voeren, dan is een eerste vereischte, dat de rechter wordt voorgelicht over onze rechtspositie als kerk(en). Hier springt het groote belang in het oog, waarop ik in het begin van dit artikel wees, n.l. naar welk recht wordt de kerk geregeerd, en: heeft de be-'lijdenis volledig rechtskracht? De rechter zal ons naaronze eigen wet moeten oordeelen en daarnaar uitspraak c \ 1 i j 1 i i j 1 t 1 < 1 s ^ i i c I ( '< doen. Zoo zal het er bij een scheuring op aan komen, welke de ware kerk is volgens de normen, die de belijdenis daarvoor geeft. Het zou op grond van deze normen mogelijk moeten zijn, dat een rechter tot een uiste en verantwoorde beslissing komt. Dit geval heeft zich toch herhaaldelijk voorgedaan: Als daar in de jaren 1944 en volgende vele onwettige schorsingen en afzettingen zijn uitgesproken en tot nu toe gehandhaafd, weiker onwettigheid dikwijls door den burgerhjken rechter moest of kon worden geconstaeerd, dan mogen wij toch zeker wel de gevolgtrekking maken, dat daarbij sprake is van een vervolgen door de schorsende gemeenschap van degenen, die heilig naar het Woord Gods leven, en die haar betraffen over haar gebreken. Een rechter zal op grond van art. 29 G.B. (rechtsnorm) dan in staat moeten zijn uit te maken welke de ware kerk is, d.i. dus de wettige voortzetting van de oorspronkelijke ongedeelde kerk en zal deswege haar in het gehjk moeten stellen. Men voere hier niet tegen, dat dit een spitsvondige juridische redeneering is, die geen hout snijdt en waaraan geen consequenties te verbinden zouden 'zijn. '' Neen, het is een normale toepassing van de aan­ i ' i genomen rechtsregels. In een soortgelijk geval op maatschappelijk gebied zou ieder met eenig rechtsgevoel een dergelijke uitspraak, waarbij naleving van gemaakte afspraken werd afgedwongen, toejuichen, ^ maar wanneer het het kerkehjk leven betreft, plegen '• sommigen deze opvatting te betitelen als een extre­ J mistische. Wij behoeven daar weinig meer over te '• zeggen, dan dat een dergelijke houding het vervagen van grenzen en het rechtsbederf in de hand werkt.

De hiervoren genoemde rechtsorde voor onze ker­ 1 ken wordt op vele punten door de wetgeving van den Nederlandschen Staat niet beschermd, integendeel, • zij doorbreekt haar en laat overtreding dier orde veel­ • al ongestraft toe. Wij leven nl. in een z.g. neutralen ' staat, die art. 36 G.B. in zijn beginsel in strijd met * de openbare orde heeft .verklaard. Voorts genieten ' de kerkgenootschappen gelijke bescherming, naar het heet, en dit heeft tengevolge, dat — zooals de - rechtspraak herhaaldelijk heeft uitgemaakt — den - rechter verboden wordt uitspraken te doen in zaken van geloof en waarheid, hoewel hij wel de formeele rechtmatigheid in die zaken mag nagaan. Wij geven ' op dit punt eenige citaten uit beslissingen van de - laatste jaren:

1. President Rechtbank Groningen, 12 October 1944, inzake Gronmgen:

„De burgerlijke rechter zal zich niet begeven op den weg der beoordeeling of de gedane schorsingen strijden tegen het Woord Gods of tegen de artikelen en besluiten van de Generale Synode, immers hij zou dan de interne mérites gaan beoordeelen van hetgeen aanleiding zou zijn geweest der schorsingen, hetgeen ten eenenmale niet tot zijn bevoegdheid zou behooren wel, of zij terecht, d.w.z. overeenkomstig de kerkelijke reglementen genomen zijn".

2. Hof Amsterdam, 15 November 1945, inzake Krommenie:

„In zaken van geloof en Kerkleer heeft de rechter zich van elk oordeel te onthouden en aldus ook van een beoordeeling van de redenen van den kerkeraad tot vrijmaking; de kerkeraad zal dit uiterst gewichtig besluit voor eigen verantwoording hebben' te nemen ; deze opvatting zal niet ad absurdum mogen worden doorgevoerd en een plaatselijke kerk zal niet gebonden mogen worden aan een volstrekt willekeurig en lichtvaardig besluit tot afscheiding 'van haar orgaan uit het groote Synodaal Verband, daar redeUjkheid en goede trouw ook hier als elders grenzen stellen.

3. Hooge Raad, 23 Januari 1948, inzake Vleuten-De Meem:

„Het Hof heeft vastgesteld, dat het geschil betrof een uitspraak van de synode, inhoudende, dat één der opvattingen omtrent het betrokken vraagstuk overeenkomstig Gods Woord is en de andere niet, en daarmede te kennen gegeven, dat het te dezen ging om een vraag van geloof en overtuiging. Hiermede stond vast, dat de kerkeraad zijn bevoegdheid tot losmaking (die in de opvatting van het Hof bestaat), die gegeven was voor het geval de plaatsehjke kerk zich daartoe uit geloofsovertuiging verplicht acht, ook om zulke redenen is gehanteerd, waarna voor het Hof verder niets te onderzoeken overbleef". Op het slot komt het hier aan: Den rechter is in de leer van den Hoogen Raad ook verboden een onderzoek in te stellen naar geloof en waarheid. Hij volbrengt zijn plicht reeds door na te gaan ó f het een zaak van geloof en waarheid betreft.

Nu kunnen wij met deze uitspraken nog wel vrede liebben wanneer wij bedenken, dat de taak van een rechter in den staat is uitspraken te doen omtrent rechtsvragen en niet omtrent vragen van economischen, cultureelen, religieusen en anderen aard. Maar dit neemt anderzijds niet weg, dat rechtsvragen daaimede geen verband zouden houden en er los van zouden staan. Door een moeiUjk geval tot een geloofsvraag te verklaren zonder haar wettigheid na te gaan, kan een rechter zich gemakkeüjk er van afmaken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's

Rechtspraak en Staatsneutraliteit

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 24 november 1951

De Reformatie | 8 Pagina's