GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een ongenoemde bespreekt onder de initialen V. H. in de Hervorming de beteekenis van Art. II van het Synodaal Reglement voor de beoordeeling van de rechtspositie der doleerenden.

Hij stelt tweeërlei mogelijkheid.

De eerste is dat Art. ii bedoelt handhaving van de leer der kerk, gelijk die is neergelegd in haar Formulieren van eenigheid, en concludeert dat alsdan aan de doleerenden ook alles toekomt.

En daarna de tweede, dat Art. 11 niet verder strekt dan om te weren al wat in strijd is met den geest en de beginselen der Hervormde kerk, en dat hun alsdan niets toekomt.

Hij laat zich in dezer voege uit:

Onder de leer der Ned. Herv. kerk verstaan de doleerenden evenals al de confessioneelen die der belijdenisschriften, en zij wilden deze leer handhaven door allen die er niet mee instemmen het recht te ontzeggen om in de kerk te komen of in de kerk te blijven.

Indien het nu waar is, dat art. 11 Alg. Regl. de kerkbesturen voorschrijft deze leer op deze wijze te handhaven, dan is het ook waar, dat de doleerenden niet mogen uitgebannen worden zonder meer, omdat zij de leer willen handhaven.

Niets kan duidelijker zijn.

Wat zeg ik! indien Vrendenberg en de zijnen art. II richtig verklaren, moest hunne conclusie veel gunstiger zijn en hunne redenering hierop neerkomen:

Art. II Alg. Regl. gebiedt handhaving van deleer; de doleerenden willen de leer handhaven, dus: moeten de doleerenden met hunne leer en als handhavers van de leer ten volle gehandhaafd worden.

De meerderheid zou dan ook groot onrecht doen, wanneer zij een wet op de uittreding maakte, waarbij aan de doleerende minderheid werd gezegd: de leer wordt niet gehandhaafd door de besturen, maar wilt gij haar handhaven, dan moogt gij «uittreden" met een deel der kerkegoederen. De doleerenden zouden met het volste recht antwoorden: ons komt alles toe; heengaan moeten zij die de leer niet handhaven. Misschien zouden zij «wanneer het op deelen aankwam tot inschikkelijkheid gestemd worden" door de erva ring, dat hun de macht ontbrak alles te nemen, maar na de deeling zouden zij tot de blijvers of tot de andere uittreders zeggen: schijnbaar edelmoedig gaaft ge ons een deel van ons goed, maar inderdaad zijt gij oneerlijk, daar gij een ander en wel het grootste deel van om goed wederrechtelijk in bezit houdt.

Zij zouden volkomen gelijk hebben ook, wel te verstaan, wanneer aan art. 11 de beteekenis moet toegekend worden, die zij er aan hechten. Indien men zich ten gunste der doleerenden op art. II beroept, moet men concludeeren tot volkomen afstand van kerk en kerkegoederen aan hen die «de leer" handhaven willen.

Maar nu, zoo merkt hij op, bestaat er ook een andere lezing over de beteekenis van Art. II.

Er bestaat evenwel een andere opvatting van art. 11 dan de hunne. Met handhaving van de leer (zoo van de Christelijke kerk in het Algemeen als van de Hervormde in het bijzonder) i) is naar veler meening bedoeld, niet de bescherming van al de leerstukken der oude belijdenisschriften door kerkrechtelijke uitspraken (zoodat het uitoefenen van critiek op die leerstukken een strafbaar feit zou worden), maar de verdediging en verbreiding van de beginselen des Christendoms en der Herv. kerk (zoodat aan de kerktucht onderworpen zijn wie in openbaren strijd komen met den geest en de beginselen der Herv. kerk) (Conf. art. regl. O. en T.)

Is deze opvatting de wat e, dan staat de zaak aldus:

De Ned, Herv. kerk erkent als lidmaten voorstanders van verschillende gevoelens.

De doleerenden kunnen in de kerk slechts de belijders van hun leer dulden.

Dus moeten de doleerenden, indien zij deze kerk niet reorganiseeren kunnen, haar verlaten zondermeer."

Nu is nog zeer mogelijk dat men beweert: art. 11 geeft aanleiding tot misverstand. Indien deze bewering juist is, moet art. 11 worden gewijzigd of geschrapt.

Hoe art. 11 moet worden opgevat, heb ik niet uitte maken, ik beweer alleen, dat den doleerenden of alles of niets toekomt. Uit geen enkele verklaring van art. II lian men concludeeren tot een verdeeling van de kerkelijke goederen eri fondsen.

Gevoelt men zich zóó gedrukt door de samenwoning met andersdenken in het zelfde kerkgenootschap, dat het zieleleven er schade door zou lijden, dan moet men even evenals de afgescheidenen ter rechter-en de vrije gemeente ter linkerzijde gedaan hebben, in den

i) De oudere redactie was : Zorg voor de belangen zoo v.in het Christendom in het algemeen als van de Herv. Kerk in liet bijzonder, handhaving harer leer enz. geloove heengaan zonder te plukharen over de boedeischeiding.

Of zeggen de doleerenden: wij gaan niet heen wij zijn de eigenlijke Ned. Herv. kerk ; dan is het aan hen op den weg van rechten te veroveren wat zij hun eigendom achten.

Streng naar rechten geredeneerd is hier niets tegen in te brengen.

De Gereformeerde kerken als stichtingen beschouwd, zijn gebonden aan haar stichtingsbrief, en derhalve aan haar Drie Formulieren van eenigheid.

Bij betere jurisprudentie zou de rechter dan ook niet anders kunnen oordeelen, of al het kerkelijk goed behoorde de Confessie te volgen.

Onzerzijds is deeling dan ook nooit voorgestaan dan op deze twee gronden:

i". dat een Christelijke kerk niet schijnen raag in het bezit van goed een levensquaestie te zien.

2. Uit zekere billijkheid. Doch wat ter zake dient opgemerkt. Art. II moet niet' geinterpreteerd gelijk het V. H. of ons gevalt, maar historisch. En dan staat het vast, dat de interpretatie van dezen inzender niet doorgaan kan.

Voorts lette men er op, dat naar het oordeel van V; H. de Irenischen, die zijn standpunt ten opzichte van Art. 11 7iiet deelen, onrecht aan de doleerenden doen.

_ En eindelijk, dat alle poging van V. H. of zijn geestverwanten, om zich door een verwatering in geest en beginsel te redden, onverbiddelijk afstuit op het woord leer.

Leer is juist niet geest en beginsel, maar die geest en dat beginsel geformuleerd.

KUYPER,

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1887

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 11 september 1887

De Heraut | 4 Pagina's