GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De martelaren.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De martelaren.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

XLII.

ANOBIES mCHIEL.

Andries Michiels zat in 1561 in het blindengesticht van Doornik, toen hij in de maand September van de opzichters dier inrichting de toestemming kreeg, om naar Frankrijk te gaan en daar de geneesheeren des konings te raadplegen, of er voor hem nog genezing was. Hij kwam te Parijs aan en vroeg daar waar hij wezen moest voor zijn gebrek. Men bracht hem te St. Germain in Luye (bij Parijs). Daar werd hij opgenomen in de woning van een der geneesheeren, die hem zijne zorgen wijdde, maar niet "slaagde in zijne genezing. Toch was het verblijf van Michiel hij den geneesheer voor hem niet tevergeefsch; vond hij er geen verlossing van zijne lichamelijke blind heid, de Heere opende zijne geestelijke oogen. De geneesheer toch was een belijder der waarheid, aan zijne tafel werd gebeden en gedankt, in zijn huis werden psalmen gezongen. Ook ging hij vaak onder de prediking des Woords. »Waar gaat uw heer ter kerk? " vroeg de blinde op zekeren dag aan de bedienden. Die plaats werd hem gewezen en sinds was hij een der ijverigste hoorders van het Evangelie. Korten tijd daarna keerde hij terug naar Doornik, Daar verzamelde hij zijne vrien­ den en maakte hen bekend met hetgeen hij gehoord had. Dit kon niet lang verborgen blijven. Hij werd gevangengenomen. Juist waren de commissarissen van het hof in Doornik. Zij ondervroegen den blinde en deze, verschrikt door de gedachte aan kerker en dood, kwam niet voor de waarheid uit. Zijne antwoorden waren verward, zoodat zijne rechters bevalen hem op vrije voeten te stellen, mits hij voor den pastoor zijne dwahngen herriep.

Deze voorwaarde kon hij echter niet nakomen. Er waren punten in de Christelijke leer, die hij niet wilde afzweren, maar met de Heilige Schrift verdedigde. Dus bleef hij in den kerker. Natuurlijk beproefden de geestelijken hem van zijne zoogenaamde ketterijen te overtuigen. Ook legden zij hem op de pijnbank, om hem de namen zijner geloofsgenooten af te persen. Niets mocht baten. Ook niet dat men hem in een donker, onrein hol bracht, waar hij geruimen tijd met water en brood ondeihouden werd. Ten einde raad, verklaarde de geestelijke rechtbank den blinde voor een ketter en gaf hem over aan den wereldlijken arm. Doch wie moesten zijne rechters zijn, de koninklijke of die der stad? De geheime raad des konings besliste dat beide coUegiën in vereenigde zittingen vonnissen zouden. Het «ntbrak hem ook nu niet aan verzoekingen. Zekere Marisart, die Michiel van der jeugd af gekend had, bezocht hem in de gevangenis en beproefde hem, nu eens door schoone beloften, dan weer door bedreigingen, tot afval te brengen. Zijne vrienden zochten hem op en beloofden hem, zoo hij herriep, van geld en andere nooddruft te voorzien. Den zwaarsten strijd had onze martelaar den azsten Mei 1562 met de Jezuïeten, die hem voorhielden, dat, als hij bleef bij de leer, die hij tot hiertoe beleden had, hij voor eeuwig verloren zou gaan; waarop hij antwoordde: »Ik geloof in den Schepper des hemels en der aarde, daarom zal ik niet verdoemd worden." Doch de bestrijdingen werden hem te zwaar. Hij verklaarde zich eindelijk bereid tot het pausdom terug te keeren, en ten einde zijne rechters te beter te overtuigen van de oprechtheid van zijnen wensch, wees hij eenige zijner broeders af. Hij hoopte hierdoor zijn leven te redden in het belang der zijnen.

Desniettemin veroordeelden zijne rechters hem tot den dood met het zwaard. Michiel, dit vernemende, beleed terstond dat hij alleen herroepen had om zichzelven te redden, kwam wee^ voor zijne eerste belijdenis uit en bad den Heere hem zijne zwakheid te vergeven. Weer kwamen de rechters bijeen, om het geslagen vonnis te herzien, en nu werd hij veroordeeld om verbrand te worden. Op de strafplaats gekomen, kondigde hij den rechters het strenge oordeel Gods aan. Ook waarschuwde hij de omstanders tegen het pausdom. Een jonge man uit het volk riep hem toe: »Weesgetroost, Andries, wees getroost." Ondertusschen sterkte de blinde zich in den Heere zijnen God en beval zich aan de trouwe Gods aan. Toen werd de strop aangetrokken. De martelaar stierf. Zijn lijk werd tot asch verbrand. Dit geschiedde op het einde der maand Mei 1562 omstreeks 9 uren in den morgen.

J.iSf VAX NAÜIEX.

Hebben wij verleden week te Luik getoefd en Thomas Wateier naar het schavot, om der waarheid wil hem opgericht, gevolgd, hij was niet de eenige, die zijnen Heere niet verloochende. Jan van Namen, een vischverkooper,

in een dorp, omtrent twee mijlen van de stad Luik verwijderd, geboren, bleef ook de ware religie trouw. De pastoor van zijn dorp beschuldigde hem van ketterij, omdat hij bij hem een Nieuw Testament gevonden had, vol vouwen en aanteekeningen. De geloofsrechters namen den martelaar, op verzoek des pastoors, in verhoor en bevonden dat hij een ketter was. Daarom gaven zij hem over aan de wereldlijke rechters. Sommigen dezer beloofden hem eenige genade, indien hij tot den schoot des pausdoms terugkeerde. Maar dit wilde hij niet doen. Men gaf hem bedenktijd tot den 3en Augustus. Toen hij niet herroepen had, werd hem aangezegd dat hij des anderen daags sterven zou. Men zegt dat hij toen antwoordde: »Keert vrij terug, want het uur van mijn God is nog niet gekomen." Doch twee dagen later, 's morgens vroeg, zeide hij tot zijne medegevangenen: «Verblijdt u met mij! Ziet, mijn bruiloftsdag is nu gekomen, en ik zal tot mijn God gaan". Omstreeks een uur of drie later kwam een Minderbroeder hem de biecht afnemen. Hij zeide : »Ik heb voor God gebiecht".

Op weg naar de srrafplaats zong de martelaar een lofzang tot een teeken van zijne vreugd. »Houd toch op", riep hem de schout toe »denk veeleer aan uwe ziel." Doch hij hernam: »Mijne ziel is in Gods hand, daar behoeft gij niet vooi te zorgen''. Daarop werd hem een pekton zonder bodem over hel lichaam geworpen en het vuur daaronder aangestoken. Zijn laatste woorden waren: »Och Jezus, genade"! Toen gaf hij den geest.

DE GAAY FOKTMAK.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's

De martelaren.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 maart 1891

De Heraut | 4 Pagina's