GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Uit de Pers.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Uit de Pers.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

»Leege kerken" blijven zeer terecht een jagend spook voor een ieder die aan de kerk zijn dienst gewijd heeft. Geen wonder dan ook dat men vooral in de kringen der Modernen en Groningers steeds met dat vraagstuk der leege kerken bezig is.

Uit het referaat in de Hervorming bleek ons een vorig maal, hoe enkelen hunner de kerken vullen willen door schilderkunst en toonkunst, maar dat er toch ook anderen zijn, die het ernstig gevaar hiervan inzien.

Referent heeft zelfs liever leege kerken, dan kerken waar onze jonge mannen niet uit vrije aandrift komen.

Maar in één opzicht zijn wij toch iets verder gekomen dan in den aanvang: het is niet waar dat de godsd. oef der Katholieken zoo veel schooner en beter ingericht zijn en dat daarom hun kerken beter worden bezocht dan de onze; dat is niet waar, want indien bij hen iets mocht zijn dat althans voor de schare meer boeiend is dan onze eenvoud, dan is het juist dat wat wij nooit van henwHlen overnemen En als gij mij wijst op hel onloochenbare feit dat hunne kerken wel worden bezocht, dan herinner ik u het niet minder onloochenbare feit, dat die raenschen daar niet zijn uit vrije verkiezing, niet omdat zij het willen, maar door dwang er heen gedreven, omdat zij moeten, en niet anders durven. En wie onzer heeft niet liever 100 menschen in de kerk, die komen, omdat zij willen, dan looo wier hart er hen niet toe noopt? Dan wijs ik u voorts op het weinigje eerbied, de geringe aandacht, de luttele oplettendheid, die daar wordt gevonden. Want 't staat vast, dat deze dingen ons altijd treffen in hun gevulde kerken. En o, hoe gaarne ik onze kerken Zondag aan Zondag gevuld zag, ik wil onze kleine kudde niet ruilen tegen een schare, door zulke drijfveeren daar samengebracht, die daar _ nederzit en heengaat, even ledig als zij kwam : die in de kerk is geweest, ja met het lichaam, maar het hart bleef zonder voedsel, het gemoed zonder wijding.

Het geneesmiddel, zoo acht hij, moet dan ook niet in de kunst, maar in de catechisatie gezocht. Betere catechisatie zal vanzelf later tot kerkbezoek leiden.

Ja, wij zijn wat verder al vonden wij geen univer» seel geneesmiddel, ook omdat wij nu toch de zaak eens onder de oogen zagen, en ontdekten dat: als er iets te doen is om veler onkerkelijkheid te bestrijden, dat dat iets dan altijd zal moeten zijn, dat wij er ons van bewust zijn: het komt op onszelven aan!

Laat ons de hand in den boezem steken! Wat doen wij om onze jongens te winnen? O, niet maar om ze in de kerk te krijgen, maar om ze te winnen voor onze zaak, voor de groote en heilige belangen waarvoor wij willen leven en werken; om hun hart te ontgloeien voor dezelfde dingen die ons in geestdrift brengen? Wat doen wij om daar in hun hart te laten ontwalien machtige liefde voor den godsdienst, ajj drijfkracht des levens, voor den godsdienst omdat daar de kracht wordt gevonden tot strijden, de moed tot lijden zonder klagen? Wat doen wij?

Ja, wij geven godsdienstonderwijs, en ik wil hopen, wij doen dat allen zoo goed mogelijk. Maar meent gij dat de bijbelsche verhalen alleen; of kerkgeschiede nis of de figuren der groote mannen onze jongens reeds brengen waar wi) ze hebben willen? Ik vrees, dat ik reeds den tijd overschreed door het moderamen mij gesteld; anders zou ik u zoo gaarne nog de vraag voorleggen of wij niet eer onze catechisaties moeten veranderen, of wij niet wel zullen doen met daarin groote wijzigingen te brengen, minder bijbelsche verhalen, minder van Israels voortijd, en van Juda's koningen, en wat meer karaktervorming, wat beter leeren verstaan hoe al het groote en goede ter wereld altijd gebeurd is door hen, die door hooger drijfveeren zich lieten leiden.

Met groote ingenomenheid en veel waardeering maak ik hier melding van het warme woord dat Granpré Molière hiervan blijkens het Bijblad van 12 Juni in de Alkm. pred. verg. sprak. Met veel sympathie las ik hoe hij het uitsprak: als catecheeten hebben wij onze hoofdtaak! Het is dan ook alleen die inleiding tot zijn referaat die mij zoo aan genaam aandeed. Zooals immers juist bleek, sta ik in de hoofdzaak recht tegenover hem: ik meen: onze invloed op de jongelieden zal winnen, juist door bij ons godsd. onderwijs een ander gebruik te maken van den Bijbel, dan tot heden, meer opzettelijk er naar strevend te laten gevoelen dat godsdienst be hoort tot ons wezen.

Dan hebben wij kans dat ons jonge geslacht iets meer verstaat van de onmisbaarheid van den gods dienst, iets dieper gevoelt van zijn groote waarde; en zonder kunstmiddeltjes, zonder kunstmatige opwinding, gaarne en van harte met ons gaat, onze kerkgebouwen vult en met ons het hart omhoog heft en zingt van dien lieerlijken levenslust, geboren uit het besef: Het leven is een gave Gods !

Gij meent: de tijdgeest voert ons in tegengestelde richting ?

Maar de geest des tljds wordt reeds anders, ais de kinderen des tijds maar anders zijn.

Dit klinkt fraai, maar is het geen valsche paedagogiek, de Godsvereering bij een kind aan zijn vrije keuze over te laten? En merkt de Moderne zelf niet, dat wie zoo doet, bij zijn kind in den regel geen liefde voor God, maar veeleer onverschilligheid van, ja afkeer tegen alle religie ontsteekt.

Bovendien wat geven al die catechisaties, waar men de kinderen bekend maakt met afbrekende bijbelcritiek en met de godsdienstvormen der Chineezen, Indiërs, Germanen enz., terwijl het ééne noodige wegblijft?

En toch de vraag, of de kerken niet het best gevuld werden, als men den Christus naar de Schriften er niet langer uitbande, komt bij deze heeren blijkbaar niet op.

Dit bleek vooral uit de discussie over dit referaat, die in de Hervorming in dezer voege was saamgevat:

De discussie over dit vraagpunt werd geopend door Vrendenberg, die meent dat de referent te veel uitsluitend heeft gelet op jongelieden uit beschaafde kringen. Maar als hij bijv. des Zondagsmorgens in Amsterdam loopt door den Jordaan en hij ziet daar gansche scharen van jongens, die niet schijnen te weten dat de kerk er nog is, dan vraagt hij: hoe die te winnen? Wie weet een, nu ja een reclamemiddel om dezen te trekken ?

Groenewegen vraagt of de kerk nu juist vervelend moet wezen, zooals sommigen voor eisch van waren ernst schijnen te houden.

Laat ons de kerken aantrekkelijker maken. En daar voor moet de kunst te hulp geroepen worden: Onze kerkgebouwen moeten niet zoo leelijk zijn. Ons ge zang moest schooner.

Daardoor werd reeds veel verbeterd. Maar van Loon zegt terecht: daarvoor zit de fout te diep; er is geen liefde voor den godsdienst; op het hart racet gewerkt.

Nadat Damsté er op gewezen heeft, dat de Synode der Ned. Herv. kerk in 1817 reeds in een schrijven aan de gemeenten zonder vrucht hierop wees en middelen tot verbetering aan de hand deed, vraagt Kamp of liet ons dan te doen is om volle kerken alleen ? En hij wijst met groote ingenomenheid op den gezegenden arbeid van Barnett en zijn vrouw in Londen.

Van der Linden herinnert dat niet alleen de kerk meer preekt. Dat gebeurt immers ook door de cou ranten enz. Daardoor is de behoefte naar de kerk minder groot

Willod Verspille wijst er op dat de opvoeding hier zooveel doen kan en wil voorts vooral wat later beginnen met catechiseeren.

Jentink is bang dat wij teveel de kunst er inhalen. Als daar een vrome is, die leelijk zingt maar van heeler harte, dan uit hij de paradox: dat dit immers mooi is, omdat het zoo leelijk is. Ten slotte uit de voorzitter (Jungius) zijn bezwaren tegen de tijdpreeken, wijst op de onveranderde eischen vaa het ge^ moedsleven en komt vooral op voor het goed recht van de Bijbelsche verhalen voor de opbouwing va ons geestelijk leven, welke rechten hij door referent verkort achtte.

Bij den heer Jungius sprak althans nog eenig besef van de oorzaak der kwaal. Maar wat te zeggen van den heer Van der Linden, die de kerk in de courant laat opgaan?

Eilieve, waarom dan nog millioenen schats elk jaar voor den kerkdijken vorm uitgegeven?

Dan kon dat geld beter besteed.

Laat de heeren dan voor grof geld een prachtige courant eiken Zondag uitgeven, met keur van platen, en waaraan de uitstekendste genieën als redactie verbonden zijn.

Dan preekte men opeens voor heel het land.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's

Uit de Pers.

Bekijk de hele uitgave van zondag 13 september 1891

De Heraut | 4 Pagina's