GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gelijk velen reeds uit

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gelijk velen reeds uit

23 minuten leestijd Arcering uitzetten

Amsterdam, 22 April 1892.

Gelijk velen reeds uit de Hoop zullen bespeurd hebben, is Ds. Lion Cachet van zijn inspectie-reis op Midden-Java, in goeden welstand teruggekeerd.

We mogen ons gelukwenscheP; dat dit nog zoo tijdig vóór de samenkomst der Synode plaats greep.

Immers zijn rapport over zijn bevindingen op Midden-Java, zal tot die enkele punten behooren, die afdoening eischen eer de Voorioopige Synode voor altijd hare zittingen sluit.

Tevens zal de droeve omstandigheid dat weer een zendeling op het bed van eer viel, het overnemen van de nog gebleven zendelingen door de kerken te gemakkelijker maken, en mag alzoo de hoop gekoesterd, dat de (Pwkerkelijke Zending, voor wat de Gereformeerden aangaat, eerlang tot bet verleden zal behooren.

Over de bevindingen en voorstellen van Ds. Lion Cachet^» bewaren we vooralsnog het stilzwijgen.

Wel mag echter nu reeds dankbaar erkend, dat hij van Gouvernementswege, zoo te Batavia als in de residentie, met de meesre voorkomendheid ontvangen is, en ook van de zijde der zendelingen die door andere kerken of genootschappen uitj zijn gezonden, niets dan welwillendheid ondervond.

Met name is de zendeling Jansz in den vollen zin des woords, zijn rechterhanddeweest, en de medeonderteekening van dat rapport door den kundigen en ervaren missionaris, zal het zedelijk gewicht ervan niet weinig verhoogen.

Niet zonder reden maken vele broederen er zich ongerust over, dat menig legaat, dat nu reeds testamentair besproken is, en dus op naam staat, hetzij van een Kerkelijke Kas, hetzij van een kerk van bepaalde benaming, in perikel dreigt te komen, zoo óf die Kerkelijke Kassen verdwijnen, óf die benaming een verandering ondergaat.

Toch zal men wel willen gelooven, dat de beideraijdsche Deputaten, die ten deze van advies zullen moeten dienen, ook deze zaak niet uit het oog hebben verloren.

De zaak komt natuurlijk meer voor, ook buiten het kerkelijk terrein. En de rechtbanken, die c. q. uitspraak zouden moeten doen, volgen hierin zekere traditie.

Maar ook afgescheiden hiervan, is de zaak niet zoo moeilijk te regelen.

Buiten de beide kerkgroepen zullen er wel niit veel legaten Voor ons kerkelijk leven bestemd zijn.

Men zal dus bijna uitsluitend te doen hebben met bekende leden onzer kerken van beide zijden. ^ '

Welnu, waarom zou de kerkeraad dan op het oogenblik waarop verandering plaats greep, 'tzij door opruiming van de Kerkelijke kas, 'tzij door ineensmelting van twee plaatselijke kerken, niet den eenvoudigen maatregel kunnen nemen, om aan elk lid der gemeente bij huisbezoek, of bij circulaire te vragen, of zij ook gelden besproken hebben, en zoo ja, of zij dan alsnu de overschrijving, die noodig wierd, op deze en die wijze willen tot stand brengen.

Juist dat zal een ordelijke en geregelde wijze van handelen teweegbrengen en terughouden van overijlde of onjuiste stappen.

Anders gaat een ieder, zoo op hooren zeggen, aan het veranderen in zijn testament.

En dan juist zou men in een verwarring geraken, waar geen ontkomen meer aan was.

Blijve alles daarom gelijk het nu is, en handele de Kerkeraad als de tijd tot handelen zal gekomen zijn.

Nu reeds zag een tamelijk breede biographic van Spurgeon ook ten onzent het licht.

Ze verscheen bij Milborn te Neerbosch, en is van de hand van den ouden prediker Adama van Scheltema.

Scheltema dweept, ten deele althans, met Spurgeon, en al staat dit aan het leveren van een eenigszins steekhoudende biographie, die ook critiek zijn moet, wel wat in den weg, ge wint er door dat sympathie en liefde u verwarmt» en de gloed in taal en toon u boeit.

Natuurlijk hebt ge hier niet te doen met een wetenschappelijke biographie. Ds. Van Scheltema heeft eenvoudig de vele berichten, die hem in allerlei Engelsche uitgaven en bladen ten dienste stonden, gebruikt en verwerkt, en vermengd met enkele reminiscentiën uit eigen ontmoetingen.

Doch dit hindert niet.

Ook zoo kan deze biographie stichten, kan ze menig Dienaar des Woords beschamen, en kan ze meer dan één prikkelen, om met iets van Spurgeons geloofsgave op te komen tegen de zonde en voor ds zaak zijns Heeien.

Slechts één ernstige grief hebben we dan ook tegen deze biographie, en deze is, dat Ds. Adama van Scheltema aan Spurgeon onrecht heeft gedaan, door zoogoed als te zwijgen van zijn laatsten bangen strijd tegen de Downgrade, d. i.^ tegen het in Christelijke kringen binnengeslopen ongeloot.

Nu is dit niet onverklaarbaar.

Immers de positie van Ds. Van Scheltema was hier uiterst moeieüjk.

Hij behoort tot die mannen, die met het practisch-religieuse Engeland dwepen; voor het leven der vrije kerken, mits in het Buitenland, hartelijke sympathie hebben; maar voor het overige in hun eigen kring kerkelijk blijven saamleven met de meest besliste verwerpers van onzen Heere en Heiland.

Nu was er geen man, die sterker dan Spurgeon juist zulke onhoudbare toestanden en onverklaarbare positiën bestrafte en veroordeelde, en in zijn TruJ^el en Zwaard heefc hij liever met zijn beste vrienden gebroken, dan dat hij ook maar één oogenblik zoo valsche vermenging dulden zou.

Van Scheltema had, om Spurgeons beeld naar waarheid te teekenen, dus één van beide moeten doen. Hij had óf Spurgeon moeten navolgen en doen ais hij, óf hij had Spurgeons doen moeten veroordeelen.

Voor het laatste nu had hij hem te lief; voor het eerste ontbrak het hem aan overtuiging.

En zoo nu kwam hij er toe, om een biographie van Spurgeon te leveren, waarin juist de laatste, heroïeke, meest sprekende daad van zijn leven geheel in de schaduw is teruggedrongen.

Doch dit maakt dan ook, dat het volk ten onzent, dat waarlijk den strijd voor het geloof heeft aangebonden, met deze biogrophie geen vrede kan hebben, en de betuiging niet mag terughouden, dat het beeld van Spurgeon hier is verminkt.

Ds, Scheltema zou zelf een schets van zijn eigen leven, waaruit zijn strijd tegen de Drankzonde was weggelaten, onverantwoordelijk noemen. En toch minstens even erg is een beeld van Spurgeon zonder zijn strijd tegen de Downgrade,

Dit mag hier te minder verzwegen, omdat Ds. Van Scheltema allerminst-tot de satisfaits in de Ned. Herv. kerk behoort. Meer dan iemand had hij reformatie gewenscht en beoogd, maar hij vergrijsde en gaat straks van ons, zonder dat het, voor wat zijn positie aangaat, tot eenige betering komt.

Ook in deze biographie roert hij dit punt aan, en zegt er, naar aanleiding van het Pastor's College dit van:

Mij in mijne beschouwing tot de Nederlandsche Hervormde kerk bepalende, zal wel niemand ontkennen, dat haarpredikantennood een allertreurigst teeken des tijds is, en in zijn verootmoedigend karakter te sterker spreekt, wanneer wij opmerken, dat iemand als Spurgeon, wiens eerste bezoldiging 144 gld. voor een geheel jaar was, om misschien tot 240 gld. te klimmen, eene stichting in leven roept, waardoor hij voor die kleine arme gemeenten in 34 jaren eene macht van 837 voortreffelijk gevormde leeiaars schenkt, waarvan nu 654 in werkelijken dienst-Door zoo voortreffelijke levende werkkrachten groeien oude, arme gemeenten tot welvarende kringen en ontstaan nieuwe; en behoeven in beide de voorgangers niet langer als hongerlijders het brood der armoede te smaken.

Waar het feit staaft, dat zulk een omkeer niet alleen denkbaar maar in luttel tal van jaren mogelijk is, daar moet ons de vraag dubbel v/egen: »vanwa, ar in een rijk land als Nederland, in zijn grootste, maar tevens aan zienlijkste en rijkste kerk een predikantennood, als wel in 1815 na de Fransche overheersching 'begrijpelijk, maar die in 1892 na meer dan 70 jaren vrede en welvaart niets minder dan eene nationale schande te noemen is? "

Spurgeon sprak niet te sterk, toen hij te Stoke Newington den duivel van de nieuw te stichten kerk liet zeggen: »Die kerk zal niets goeds tot stand brengen. Een kerk, die op de burgerlijke overheid leunt en met de nabuurscbap van een tapperij vrede heeft, kan niet welvaren en kracht oefenen."

Is de stelling van de Nederlandsch Hervormde kerk nog wel eene andere? Zij is geene Staatskerk meer. Wat daarin voordeeligs schijnen mocht, behoort tot het verledene, maar wat is van het nadeel niet gebleven ? De onderling in geloofsmeening verdeelden, vroeger door Staatsgezag en begeerte naar burgerlijke ambten saamgekuipt, leven nu als vrijgeworden strijdmachten in dezelfde ruimte, terwijl niemand afstand wil doen van kerken en fondsen, die de Staatsmacht uit heerschzucht steeds tot het kleinst mogelijke, geheel onvoldoende cijfer beperkte.

Welke werkelijke opleiding van herders en leeraars naar de ware, geestelijke behoeften der gemeenten is hierbij denkbaar of mogelijk. Tot Spurgeons College werd niemand toegelaten, die niet aan gaven een in daden gebleken heiligen zin openbaarde. De toelating alleen was reeds een eereteeken, en voor den toegelatene een pand, dat hij opgenomen was in een kring uitnemenden, van harte bereid den Heer in zijne gemeente te dienen. Door hare innerlijke verdeeldheid en als Staatskerk aangeleerde onbegrensde karigheid in het voorzien van • gebleken geestelijke behoeften hebben onze gemeenten als kerk, ook toen zij meer vrij gewordeli waren, op de bedroevendste wijze verzuimd stem te eischen in de toelating tot de academie van hare aanstaande leeraren, terwijl zij reeds eerder hare belangstelling in de op de gymnasiën toevenden hadden moeten toonen. Als geheel machteloos heeft de kerk van 1815 af aangenomen wat de academiën goedvonden haar als candidaten voor de theologie totcandidaten voor den heiligen dienst te leveren. Voor nu zestig jaren werd, ik spreek uit eigen ervaring, rijp en groen als student in de theologie, door litterarische .professoren ter wille van het collegegeld aangenomen. Mijn examen in de wiskunde liep af met deze twee vragen: hoeveel is een half maal een half, en hoeveel is anderhalfmaal een derde.... ik dacht wezenlijk dat de schoolaardigheid van.... een pannekoek volgen zou Voor zulk een examen had ik de Gelders 250 vraagstukken voor Algebra uitgewerkt. Voor Latijn, Grieksch, Geschiedenis werd mij niets gevraagd. Is het wonder, dat er theologanten waren die geen letter Grieksch of Latijn verstonden? Hoevelen zijn zoo ter wille van een handvol collegegeld voor tijd en eeuwigheid verloren gegaan, terwijl de door de examens gesleepten zich het willigst toonden om zich in wat Heldring de nachtschool noemde, te laten inlijven. Door den invloed van professor Cobet vooral, kwam in dit euvel een keer, maar een niet alleen plotselinge doch tevens zoo geweldige, dat op slag aan tweederden, misschien drievierden der dorpspredikanten de pas voor de vorming hunner zonen tot het leeraarsambt werd afgesneden! Voor hen, die zeker in de gelegenheid waren de meest geschikten voor den stand en kring, waarin zij zelve leefden, te vormen, restte opeens niets dan de kazerne in plaats van de kerk voor g o m h j g h hunne zonen. De sergeant-scholen te Kampen en Schoonhoven bloeiden naarmate de kerk meer aan armoede en predikantennood werd prijsgegeven. Gelijk eerst de schande, werd daarpa het onrecht lijdelijk geduld. Had niet de Heer in een buiten de Hervormde kerk staande, in Broeder van Dijk te Doetinchem, ons een helper in den trant en naar de maat voor Spurgeon verwekt, hoeveïl donkerder zou de toestand heden zijn!

En nog smartelijker klinkt zijn toon in noot op pag. III. een

Hoe treurigen indruk maakt daarnevens de geschiedenis onzer Hervormde Kerk sedert het einde der vorige eeuw. Voor de wraakoefening der vereenigde tot daartoe onderdrukte kerkgenootschappen als staatskerk bezwijkend, had zij zich de gedwongen vrijheid tot een adeldom kunnen maken, indien voorgangers en leden met een geest als Spurgeon dreef, waren bedeeld geweest. Wie echter in hoogercn en lageren kring heeft het zich aangetrokken, dat althans aan de voornaamste Rijksuniversiteit de professoren in de letteren zonder examen geheel onontwikkelde, van de noodigste kennis verstoken jongeheden tot studenten in de theologie toelieten, als waren de minsten onder de onwetenden nog goed genoeg om het grootste kerkgenootschap in het land als herders en leeraars te dienen? En wie trok het zich aan, dat die zelfde macht, aan wier genade de kerk zich slaafsch had laten overleveren, tot het. andere uiterste overslaande drie vierden der dorpspastorieën in de ban deed, als ware kennis van Grieksch en wiskunde voor een evangeliedienaar het een en het alles ? Dezelfde mannen, die eerst onverschillig de kerk met een vloed van ongeschikte candidaten had overstort, riep toen naar eigen willekeur en goeddunken den predikantennood in wezen, die nu dorp bij dorp jaren achtereen naar herderzorg doet zuchten.

Waar allen schuldig staan, is wel niemand bepaaldelijk schuldig te verklaren, maar welke grieven afgescheidenen en doleerenden immer met ernst te berde brachten, ik ken voor de kerk en dit als geheel, geen zwaarder schuld dan dat zij zich de macht heeft laten uit de handen nemen om zelve te oordeelen en beslissen, wie tot haar dienst tot het academieonderwijs mag worden toegelaten.

Maar wat baat het nu zuliJe klaagzangen aan te heffen, waar men zelf willens-en wetens op den verkeerden weg volhardt?

Van Schaltema]teekent hier het leven en het beeld van een man, die kloekweg brak met het grootere lichaam waartoe hij eerst behoorde; die levenslang tegen de door den Staat begiftigde leerken sprak; die al zijn kracht zocht en vond tn de vrije kerk; en die, het gif der Staatsuniversiteit kennende, den moed had een eigen school voor de opleiding va& predikanten te stichten.

En terwijl hij nu den man die zóó streed en handelde looft en prijst, staat Van Scheltema door zijn geheele positie vlak tegenover Spurgeon.

Hij bleef in de officieele kerk. Hij eert nog altoos de uitbetaling der Overheid. Hij brak niet met de Modern ; n en Eihischen op kerkelijk gebied. En al zijn lof is voor een man als Br. Van Dijk, die zijn kweekelingen Iaat opleiden bij Moderne en Ethische hoogleeraren.

Men gevoelt, deze inconsequentie is te kras.

tegenspraak is te over­ Deze innerlijke weldigend.

En daarom kon Ds. Van. Scheltema eea man als Spurgeon niet naar waarheid teekenen.

Dat ware te veel gevergd geweest voor zijn eigen positie.

Dit nu wordt gezegd. niet uit laatdunkendheid

Immers Ds. Van Scheltema behoorde tot die predikanten in de Ned. Herv. kerk, voor wie wij steeds de meeste sympathie gevoelden. Hij leefde voor en onder het volk. En had het aan hem gelegen, we waren reeds lang van de Synodale hiërarchie bevrijd geweest.

Het ongeluk was maar, dat Van Scheltema niet als Spurgeon een Calvinist was.

Hij was Irenisch, en voorts Methodist in zijn religieuse opvatting.

Dit nu hield hem verre van den kerkelijken strijd. Het bluschte zijn aanvankelijke geestdrift. Het hield hem terug van elk kloek en doortastend handelen op kerkelijk terrein.

Hij werd Philanthroop.

En nu is ook dit uitstekend, enkatiook een man als Van Scheltema in die schoone qualiteit uitnemend gewaardeerd worden.

Zelfs vergen we in het minst niet dat hij sympathie betoone voor wat hier te lande aan Spurgeons actie het naaste kwam.

Slechts tegen één ding moest gewaakt. Deze onvolledige biographie mocht geen oogenblik den indruk achterlaten, alsof Spurgeon een soort Engelsche Van Scheltema was geweest. *

Zooals hier Spurgeon geteekend wordt, was Spurgeons beeld geheel onvolledig.

Spurgeon had zeer zeker ook de Truj^el, die Scheltema zoo schoon hier te lande hanteerde.

Maar Spurgeon had nog iets meer.

Het was bij Spurgeon Truffel en Zwaard. En dat zwaard van Spurgeon heeft Van Scheltema in de scheede gelaten, omdat juist dat zwaard van Spurgeon niet paste bij zijn biograaf.

Men doet ons de vraag, of een kind geboren uit een vader en moeder, die wel tot de kerk behooren, m.aar geen van beiden nog tot het heilig Avondmaal zijn toeelaten, al dan niet gedoopt moet Worden.

Deze vraag is niet nieuw, maar een ude bekende.

Ze hangt saatn met die andere, uiterst oeielijke vraag, hoe de kerk te handelen eeft, met zulke leden, die wel in hun eugd gedoopt zijn, maar, tot hun jaren ekomen, zich niet bekeeren, en dus niet et heilig Avondmaal zoeken, door openlijk

hun Heere en Heiland in het midden der gemeente te belijden.

Reeds a Lasco heeft in de eerste vluchtelingengemeente te Londen deze moeielijkheid gevoeld en doorzien, en daarom den kerkeraad opgelegd, dat hij deze zwijgende leden geen oogenblik met rust zou laten, maar telkens zou prikkelen, en zich geen ruste gunnen, eer zulke .leden, van tweeen één, óf hun vijandschap tegen den Christus óf hun liefde voor zijn naam openbaarden.

Toch voegt ons hier omzichtigheid.

Nergens heeft de Heere zich in zijn Woord aan een bepaalden tijd gebonden. Wie als lid der kerk gedoopt werd, kan de bekeerende genade, die uit de ontvangen wedergeboorte opwerkt, ontvangen, als hij zeven, als hij acht, als hij dertig, maar ook als hij veertig en meer jaren is.

En juist deze onzekerheid van tijd maakt het voor de kerk zoo bijna onmogelijk, om een vast tijdstip te bepalen voor het komen tot het heilig Avondmaal.

Ware zulk een tijdstip te bepalen, en kon men b.v. zeggen: Wie op dertigjarigen leeftijd nog niet, krachtens zijn Doop, tot bekeering is gekomen, raag niet langer als lid der kerk beschouwd worden, dan ware een vaste regel van handelen gevonden. En het kan zeer wel zijn, dat de kei ken vroeg of laat tot zulk een regeling zullen moeteti geraken, om te voorkomen, dat niet in het opkomend geslacht de kenteenen der ware kerk ondergaan.

Tot dusrerre echter heeit de kerk zich nog nimmer ten deze uitgesproken, en in deze onzekerheid is de meeste omzichtigheid geraden, en wachte men zich voor allen overijlden stap.

Wel moet toegegeven, dat het geloof van zulk een vader en moeder voor de kerk nog niet uitkwam, en dat zulk een kind dus niet, op grond van hun geloof mag gedoopt worden, daar immers de kerk niet op het verborgene ziet, maar alleen rekent met het geopenbaarde.

Maar die vader en moeder zalven zijn gedoopt, op grond van het als „geloovigen" bekend staan hunner ouders. En overmits nu de historie toont dat de genade Gods niet zelden van een grootouder op een kleinkind overgaat, met uitlating, voorzoover wij oordeelen kunnen, van een tusschenschakel, volgde men steeds den regel, om in zulk een geval den grootvader of de grootmoeder, zoo dis nog in leven zijn, voor zulk een kleinkind te laten opkomen, dit hun kleinkind in de gemeente te laten presenteeren, en alzoo voor dit kleinkind, als behoorende tot hun zaad, den doop te doen vragen.

Is nu noch van mans-noch van vrouwszijae meer een grootouder in leven, dan trad meestal een familielid voor hen op, om hen te vertegenwoordigen.

Was ook zulk een familielid er niet, dan ondernam een ander lid der gemeente dezen plaatsvervangenden dienst. En voelde zich ook hier niemand toe gedrongen, dan werden de beloften afgelegd door een lid van den kerkeraad. Altoos zcd echter, dat men den vader en de moeder geen rust liet, maar telkens weer drong, om zelven tot bekeering en geloofsbelijdenis te komen, en zoodra dit plaats greep, de afgelegde belofte op hen overdroeg. ^

Een ouderling eener kleine buitenlandsche gemeente schrijft ons, dat ons artikel over het huisbezoek hem trof, maar dat hij er geen weg meê weet.

Hij ziet geen kans tot wezenlijk huisbezoek te komen, omdat de prediking van den leeraar zoo 3or en doodsch is; en het toch hem zoo moeilijk valt bij het huisbezoek tegenover den predikant te gaan staan.

Ook durft hij zijn ambt niet nederleggen, omdat zijn positie de gemeente steunt, en heengaan wel gemakkelijk is, maar de zaak niet betert.

Hij vraagi-, wat hij nu doen moet.

O. i. is dit niet twijfelachtig.

Hij moet onverwijld aan zijn onzuivere positie een einde maken, door allereerst op den predikant te werken.

Dezen moet hij eerst privatim over het ongenoegzame van zijn prediking aanspreken. In teederheid, maar met ernst, want het geldt niet zijn zaak, maar de zaak zijns Heeren. Baat dit niet, dan moet hij de zaak ia den kerkeraad brengen. En gaat het ook zoo niet, dan in de meerdere vergadering.

De Dienst des Woords is in elke kerk de hoofdzaak. Hiermee mag de hand niet gelicht. Er moet week aan week werkelijk opbouwende en stichtende prediking zijn. Het leven, niet de dood moet op den kansel heerschen. En de ouderlingen zijn besteld, om hierop toe te zien, en hiervoor te waken.

Juist daarom echter moet de ouderling tegelijk toonen, zelf zijn plicht in zijn eigen ambt te doen.

Het huisbezoek mag hij niet nalaten. En stuit hij dan op klachten over den prediker, dan moet hij deze niet sussen; maar ook de gemeenteleden opwekken, om voor den prediker te bidden, en in liefde den prediker te vermanen.

Inmiddels moet zijn huisbezoek juist strekken, om de gemeente voor inzinking te bewaren, en den prediker meer tijd voor zijn arbeid in den Dienst des Woords te geven. Niet alsof het enkel van studie komen moest.

Geleerde preeken, zonder meer, nutten niet, en kweeken slechts geestelijke betweterij. Hoofdzaak zelfs in elke predicatie is, dat het Woord des levens namens den Koning der kerk in de gemeente uitga.

Maar evenmin mag er slordig in dezen arbeid verkeerd worden. Wie er niet voor onderzoekt, er niet voor nadenkt, er niet voor bidt, is geen man van ernst. En dit emis aan ernst, als improviseerend, door eestelijke opwinding te willen vergoeden, is niets dan geestelijke kwakzalverij.

Studie, dege studie is dus wel terdege broodnoodig. Altoos hetzelfde onder andere woorden, doodt door eentonigheid. Niet arm, maar rijk moet de predicatie zijn. Ze moet boeien. De leeken moeten merken, at het om Gods eere en het heil hunner ziel gaat.

En nu is niets zoo geschikt, om ingezonken predikers te laten voortsluimeren, als dat de ouderling ook zelf de slaapmuts ver de oogen trekt, en om den prediker niet lastig te vallen en te storen, ook zelf tilzit, en zijn stelligen plicht nalaat.

Een keurige dichtbundel van onzen uitgever zag het licht.

Niet dat hij ze uitgaf deze zangen, maar ij zong ze, en liet de uitgave aan de firma Höveker en Zoon.

Blijkbaar heeft die firma er zich op toegelegd, om die uitgave ook als zoodanig keurig te laten zijn. Papier, druk, band, alles is uitgelezen en werkelijk fraai.

Maar toch niet aan dien vorm ontleent deze bundel zijn waarde. Die waardij schuilt in den inhoud.

Niet dat de heer Wormser hiermee positie neemt als dichter in den grootschen zin van dit woord. Dichter van professie wil hij niet zijn. Scheppingen van omvang biedt hij niet. Hij is meer dichter naar de gelegenheid hem tot zingen uitdrijft. Maar dan zingt hij ook met iets van een echo van Da Costa in zijn zangen, vloeiend, bezield, soms gespierd, altoos geheiligd.

Want al staat o. i. zijn Catsiaansche imitatie van een bruiloftszang zeer hoog, toch is het de gloed des geestes die hem zijn beste zangen ontlokt.

Zangen als zijn Elia op Horeb. Hoor slechts.

Niet in de orkanen, die rotsen vergruizlen, Niet in des bliksems verzengenden gloed, Niet in de schokken, die 't aardrijk doen duizlen, Nadert Jehovah 't Godvreezend gemoed.

Maar in de stilte, in het liefelijk suizen, Hult zich zijn almacht, en 'tmenschelijk oog Sluiert zich, wen dat welluidende ruischen Fluistert van goedheid en vree van omhoog.

Toch vliegt de orkaan als heraut voor zijn (treden, Toch door zijn hand wordt de wereld ontvest, Toch baant de bliksem het pad voor zijn (schreden; Stilte, door storm niet gezuiverd, baart — pest!

Isrel, zult ge ooit God in waarheid aanbidden. Dat dan zijn vinger uw Baals verniel, Blaze zijn adem dan 't kaf uit uw midden, 't Woord van zijn boetgezant vlijm' door uw (ziel!

Wie dan nog staat, heeft voor 't beeld niet (gebogen, Hij bleef getrouw, door de trouw van zijn Heer. Zoo bouwt de Koning zijn kerk. Onbewogen Staat ze en belijdt: »Hem alleen zij al de eer!"

Voor zulke zangen danken we den dichter.

Er wordt thans zoo weinig gezongen. Het wordt al zoo prozaïsch om ons heen.

Straks als ook Beets en Hasebroek niet meer zijn, waar is dan onze Christelijke kring van dichters gebleven?

De bekende Zeeuwsche botanist Buysman wil een verzameling Bij belsche planten beschikbaar stellen voor het gebruik op Catecbisatiën, Zondagsscholen en Lagere scholen.

Deze soort verzamelingen kent men, vooral door hetgeen de Zwitsers voor hun Alpenflora deden.

Zulk een album van Alpenbloemen is metterdaad prachtig.

Op folioformaat papier zijn de meeste kruiden van den kleinsten wortelvezel af tot hoog in de bloem over het papier uitgespannen, en, met kleine strookjes papier om de stengels, hier en daar vastgegomd. Soms vindt men op hetzelfde blad nog het bolletje van de plant er naast. Soms ook de bloem nadat ze heeft uitgebloeid en in zaad is overgegaan.

Iets soortgelijks wil nu de heer Buysman geven voor de planten wier namen in de Heilige Schrift voorkomen, ten getale van 64, waarvan men er óf 25 kan uitzoeken; óf voor alle kan inteekenen.

Hij berekent /" 0.50 per plant, wat dan voor de geheele collectie neerkomt op/" 32, en voor de 25 ex. op / 12, 50.

Tegen dezen prijs nu hebben we wel eenige bedenking, en de heer Buysman had o. i. practischer gehandeld, zoo hij ten eerste zijn lijst had aangeboden niet enkel in de botanische kunsttermen, maar in de gewone Hollandsche benamingen, die ons Bijbellezend publiek kent; zoo hij ten tweede door een kenner van de Heilige Schrift groepeeringen van twee of drie collectiën had laten maken; en zoo hij ten derde deze drie collectiën verkrijgbaar had gesteld voor ƒ 10, ƒ 20 en ƒ 30, zoo ze in enkele exemplaren werden genomen, en voor verminderden prijs bij inteekening voor een grooter aantal exemplaren.

Allicht zou dan een Zondagsschoolbond of een grootere Schoolvereeniging tegelijk 100 a 200 ex. kunnen bestellen, en bij zulk een aantal ware voor ƒ 5, /10 en ƒ I s misschien zeer wel te leveren, wat wordt aangeboden.

Zooals nu de aanbieding luidt, gaat ze niet, en werkt het denkbeeld niet door.

Da heer Buysman vergist zich toch, zoo hij denkt, dat zulke planten „ongetwijfeld bevorderlijk zijn om het godsdienstig gevoel bij de leerlingen op te wekken."

Dit doet geen kruid of stek. Godsdienstig gevoel opwekken is een geestelijk werk.

Wat we van hem als botanicus vragen, is dus niet dat hij op religieus gebied ons helpe, maar alleen dat hij practisch uitvoere wat hij onderneemt, zóó dat ervoor hem het gewenschte profijt uit kome, en dat onze scholen goedkoop en goed geholpen worden.

En daarvoor nu is noodig een geheel anders ingericht prospectus en een geheel andere prijsregeling.

Het is volstrekt niet onmogelijk, dat er in ons land een duizendtal coUectiën geplaatst worden; want het aanschouwelijk onderwijs mint men, en realiteit voor oogen te hebben, boeit.

Maar dan moet heel de zaak ook zóó aangelegd, dat niet enkel een zeer rijke school, maar dat alle scholen zonder onderscheid, zich deze hulpmiddelen kussen aanschaffen.

Op den voet, gelijk nu wordt aangeboden, D raden we de inteekening niet aan, omdat we weten, dat ze op teleurstelling uitloopt.

Een botanicus kan hier niet alleen handelen. Het komt hier op nog iets anders dan op de kennis van de Flora en op het leveren van goede preparaten aan.

Ook een Bijbelkenner en een Vriend der Zondagsscholen dient geraadpleegd, omdat deze alleen beoordeelen kunnen, wat gewenscht is, hoe de coUectiën zijn in te deelen, op v/at wijs de preparaten bruikbaar zuilen zijn, en tot welke prijzen men kan komen.

Dit advies ontmoedige heer Buysman niet. irstusschen den h

Wil hij, dan kan hij zelfs buitenslands deze zaak esploiteeren.

Mits hij practisch te werk ga.

Zoo, als hij het nu aanbiedt, is de zaak voor het publiek dat hij zoekt, niet in staat van wijzen.

KUYPER.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's

Gelijk velen reeds uit

Bekijk de hele uitgave van zondag 24 april 1892

De Heraut | 4 Pagina's