GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Vergissing.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Vergissing.

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

Onze redactie behield zich het recht voor, om terug te komen op de tegenspraak, waarin de jongste brochure van den heer Lohman ons, op grond van breede citaten, met on3 zelven zocht te brengen.

Natuurlijk toetsen we deze onderstelde tegenspraak uitsluitend aan den inhoud van ons blad, zonder ook maar met een woord in te gaan op het verband, waarin de schrijver deze citaten met zijn pleidooi brengt. Waar we hier voor opkomen is uitsluitend de eere onzer redactie.

De indruk is gegeven, alsof we nu zus dan zóó spraken, en dit zou den invloed van ons woord ondermijnen.

Daarom en daarom alleen achten we ons verplicht, door een enkele vingervi^ijzing aan te toonen, hoe uitsluitend vergissing en misverstand den geachten schrijver tot een beroep op deze citaten kon verlokken.

We bepalen ons ditmaal tót twee citaten uit ons No. 318 en 320.

Ze zijn van dezen inhoud.

In ons No. 318 schreven we, dat het gebod uit Lev. 24:15— 17, hetwelk de terdoodbrenging eischte van een iegelijk die onder Israël den Naam gelasterd had, als zoodanig, niet geldt als strafrechtelijke bepaling vooi andere volken; en lieten ons toen in dezer voege uit:

s Van letterlijke toepassing vdn' w' gebod kan geen sprake bij ons zijn. Dan toch zou alleen hij onder deze bedreiging vallen, die opzettelijk den NAAM had gelasterd"; dan zou geen aardsch rechter, maar God de Heere zelf recht moeten spreken; zou het vonnis bepaaldelijk de steeniging moeten zijn; en niet de beul, maar heel het volk moeten executeeren.

»Ook zij" (de tegenstanders) «zullen dan zeggen: Neen, letterlijk, als concreet gebod geldt het niet, maar zooveel zegt ons dit gebod dan toch, dat God de Heere wil dat de lasteraar gedood worde, en wijl nu ten onzent alleen de Overheid het recht bezi: , om iemand het leven te ontnemen, zoo volgt hieruit, dat de Overheid ten onzent tot het dooden v an zulk een lasteraar gehouden is.

sMaar ook al daalt men tot dit veel zwakkere af, dan nog houden we aan en blijven vragen: Hoe weet ge uit dit verhaal" (dat aan den tekst voorafgaat) »dat het Gods wil is, om zulk een vloeker ook nu nog en in alle landen en tijden te dooden? Is het niet zeer wel mogelijk, dat Gods wil hier volstrekt niet algemeen en over alle volken, maar uitsluitend voor de bijzondere bedeeling van Israël is meegedeeld? En durft gij het aan, om, waar, op zijn zachtst genomen, deze mogelijkheid toch altoos openblijft, de Overheid te wapenen en te machtigen tegen den ketter?

^Bovendien, zoo ge dan [dat? J al aanneemt (wat we u betwisten) en dan onderstelt, dat hier aan alle Overheid zulk een macht en last verleend wordt, zeg dan ons, bidden we u, wat u dan recht geeft, om, indien het dan duidelijk Gods wil is, dat zulk een lasteraar of vloeker onverwijld sterve., in uw stelregel te schrijven" (gelijk sommigen gedaan hadden) sterven, sdat hij in den regel niet behoeft te dat ballingschap meestal volstaan kan, en dat slechts in het alleruiterste geval tot executie met het zwaard of met den strop mag worden voortgeschreden.

»Gij, die zegt, Gods wil te eerbiedigen, maakt gij dan het recht Gods niet krachteloos door uw toegevende inzettingen ? "

En in gelijken zin schreven we in No. 320:

»Niet alleen de wet van de Tien Geboden geldt voor onze Overheidspersonen, maar heel de Wet Cods., gelijk die in de H. Schrift daar voor ons ligt, mits ook de Overheidspersonen maar doen, wat elk onzer moet doen, t. w. onderscheiden tusschen den wille Gods, waarvan het beginsel in de geboden dier Wet is uitgedrukt, en de wijze waarop dat beginsel in ons land en in onzen tijd moet toegepast"

Nu acht de schrijver van het vlugschrift, dat hetgeen hier van Lev. 24:15—17, en in het algemeen van de dusgenaamde Mozaïsche wetgeving door ons werd gezegd, ook toepasselijk is op Gen. 9:6.

Ware dit nu zoo, dan waren we uiteraard met ons zelven in lijnrechte tegenspraak.

Ons gevoelen toch was, en is, dat Gen. 9:6 ook nu nog pertinent voor ons geldt, en dat daarentegen bepalingen als in Lev. 24:15—17 voorkomen, ons alleen binden door het beginsel dat daaraan ten grondslag ligt.

De schrijver daarentegen oordeelt dat ook Gen. 9:6 ons alleen è.ooxhetbeginsel\> Vi\A\., en beroept zich voor dit zijn gevoelen op ons oordeel over Lev. 24:15—17.

Hier nu is niets in het spel dan eene vergissing zijnerzijds.

Immers de strafwetgeving die God aan Israël gaf, was een nationale wetgeving, die alleen dat ééne volk betrof, en dientengevolge als wetgeving wegviel, zoodra aan het bestaan van dat volk in een eigen staatssfeer een einde werd gemaakt.

Gelijk Calvijn en alle Gereformeerde leeraars eenparig betuigen, is deswege deze nationale wetgeving van Israël op ons en andere volken niet meer van toepassing, en bindt ons alleen het beginsel dat aan die wetgeving ten grondslag ligt.

Maar tot die tiationale strafwetgeving bekoort natuurlijk Gen. p-.ó volstrekt niet. De ordinantie van Gen. 9:6 is voor Noach en al zijn nakomelingen gegeven. Daar hiertoe nu ook ons volk behoort, dus ook voor ons.

Wat we over Lev. 24:15—17 schreven, ? handelde alzoo over een geheel andere stof, en is in. c^'sen enke! ondicht !T? .f: Gii; ri^ o:6 Vergelijkbaar.

Er valt hier derhalve geen de minste tegenspraak te ontdekken, maar er heerscht integendeel volkomen overeenstemming, indien we in No. 318 en 320 van ons blad opkomen tegen hen, die de nationale straiwetgeving van Israël thans nog willen doen gelden; en daarentegen de ordinantie van Gen. 9:6, als thans ook voor ons nog geldende, handhaven.

Dit alles beheerschend onderscheid voorbijziende, heeft de schrijver zich in zijn beroep op onze uitspraak, we gelooven gaarne, geheel te goeder trouw, vergist.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's

Vergissing.

Bekijk de hele uitgave van zondag 10 november 1895

De Heraut | 4 Pagina's