GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Voor kinderen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Voor kinderen.

6 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXIII.

IN DE STAD.

De aartsbisschop zag nu wel in, dat hij te ver gegaan was en het over een anderen boeg moest wenden. Hij was echter niet in staat zijn toorn onmiddellijk te bekoelen, en liet daarom de ridders voorloopig vertrekken, met de belofte hen na verloop van een paar uur andermaal ter vergadering op te roepen. De ridders waren er zeer blij mede, dat zij de tent van den aartsbisschop weder mochten verlaten.

Uit het beschreven tooneel ziet de lezer welke verhouding er tusschen den aartsbisschop en zijn vasallen bestond. Waren dezen minder twist-en roofziek geweest, en had niet de herinnering aan menige wetsovertreding, die voor den wereldlijken rechter niet bestaan kon, hen gedwongen zich onder de bescherming der alvermogende Kerk te plaatsen, dan had zeker niemand hunner zich aan de zijde des bisschops geschaard. Zijnerzijds gebruikte de aartsbisschop de ridders weder om zijn vaak zeer duistere plannen uit te voeren. En gelijk het hier was, was het in geheel Duitschland, zoodat wij kunnen begrijpen hoe zwaar het voor een koning zijn moest in zulke verdorven en verwilderde toestanden orde te brengen en hoe sterk het volk naar een redder verlangde.

Nadat nu aan beide zijden de gemoederen tot kalmte gekomen waren, werd opnieuw beraadslaagd, en het plan van den tocht tegen Nuys vastgesteld. De aartsbisschop verzweeg daarbij echter zeer listig zijn geheime bedoelingen.

Intusschen had de zoogenaamde keizer, geurende de gebeurtenissen, die in het vorig oofdstuk vermeld zijn, in Nuys een leventje ls een prins of als een echte keizer geleid. De nwoners der stad wedijverden met elkander, m hem de meeste liefde en vereering te beijzen. Het eene feest volgde het andere op en hij, de held van den dag, was uiterst mild, oodat ieder meende, dat hij wel zeker over uitengewone middelen te beschikken had.

Op zekeren dag gaf hij aan de stad een root feest, en terwijl de raad en de volwassen eden der aanzienlijkste familiën aan den maalijd vereenigd waren, werd voor het mindere olk een gemeste os aan het spit gebraden en vervolgens op de markt geplaatst. Ieder mocht nu komen en van het sappige vleesch een flink stuk voor zich afsnijden. Ook ontbrak het niet aan wijn. Verscheidene groote vaten daarvan had men naar de markt gerold, en ieder die het begeerde kon er zijn deel van krijgen. Hierbij kwam weder duidelijk het onderscheid tusschen de menschen uit. Terwijl de een zich met een kan wijn tevreden stelde, kwamen anderen met groote - -emmers toeloopen, als moesten zij een zwaren brand in hun binnenste blusschen. Ja, een kwam er zelfs met twee emmers, om beide te doen vullen. Doch met dezen maakte de burger, die als schenker dienst deed, korte metten. Den eenen emmer zette hij hem omgekeetd op het hoofd en bevestigde dien zoo, dat hij hem alleen niet weer kon afzetten. Tot vreugde van het volk moest hij nu zoo de markt rond gaan, waarbij op allerlei wijze de spot met hem gedreven werd, totdat eindelijk zich iemand over hem ontfermde, en hem van zijn zonderling hoofddeksel bevrijdde. De voorzichtige waard »in de gouden druif' had reeds lang ingezien, dat zijn gast g«en schadepostje voor hem was. Niet alleen betaalde hij stipt hetgeen hij verteerde, doch de toevloed van bezoekers der herberg was sinds de komst des vreemdelings zoo groot geworden, dat hij zijn handen vol had om de gasten te bedienen. Kunald, Wolfram en Egbert hadden het dan ook zeer goed bij hem, en het gebeurde dikwijls dat hij een kleine hartsterking naar hun kamer zond of hun zelf bracht.

Groot opzien baarde het in de stad, toen op zekeren dag drie Mooren met twee lastdieren, die met zware koffers beladen waren, verschenen en zich naar den vreemdeling begaven. Volgens dezen, waren het zijn drie bedienden, uit het Oosten, dien hij vooruitgereisd was om zoo spoedig mogelijk weer in het vaderland te zijn. Ongetwijfeld hadden zij groote schatten meegebracht, want van dien dag werd het leven van den vreemdeling nog prachtiger dan te voren. Intusschen was het ruchtbaar geworden, dat aartsbisschop Sifried een overval van Nuys in 't schild voerde. Een boodschapper, die uitgezonden was, om nadere berichten dienaangaande in te winnen, had dit gerucht bevestigd. Tengevolge daarvan heerschte er een groote onrust en een koortsachtige bedrijvigheid in de stad. Vele jaren had zij in vrede mogen leven. De vaardigheid der strijdbare mannen in den wapenhandel was daardoor zeer achteruit gegaan, en moest dus zoo spoedig mogelijk weder hersteld worden. Zoo ook moesten de wapens en de harnassen, die door het lange liggen voor een deel onbruikbaar geworden waren, weder in orde gebracht worden. Het was een goede tijdvoor den wapensmid en den zwaardveger, doch niet voor de vreedzame vakken. Handel en bedrijf stonden stil. De raad zorgde er voor, dat de stad van levensmiddelen Voorzien werd. Vele ossen, kalveren, schapen en varkens werden in de omliggende dorpen opgekocht en stadwaarts gedreven. Ook voor koren werd voldoende gezorgd, zoodat men welgemoed zelfs een lang beleg tegemoet kon gaan. De vreemde gast gat insgelijks een belangrijke som voor dit doel, en zijn drie dienaars maakten zich nuttig bij het oefenen der weerbare manschappen. Eindelijk kwam de dreigendej onweerswolk opzetten.

Op zekeren dag, toen de burgers aan tafel zaten en in aangename rust hun middagmaal gebruikten, weerklonk plotseling luid door de stad het waarschuwend sein, tot driemaal toe herhaald van den man, die aan de Zuidpoort de wacht hield. Snel begaven de burgers zich op straat om te vernemen wat er geschied was. De vrouwen barstten in luide jammerkreten los, toen bericht werd dat de vijand naderde; doch de mannen wapenden zich vlug en begaven zich nu ieder naar, ^de verzamelplaats, die reeds te voren voor elke afzonderlijke afdeeling was bekend geworden. Vandaar trokken zij naar den stadsmuur, die spoedig flink bezet was. De poorten der stad werden steviger gesloten, dan dit in gewone tijden placht te geschieden.

De burgemeester ijlde naar den grijsaard om hem het aanrukken des vijands te melden. Deze had echter ook de waarschuwing van den wachter vernomen, en reeds zijn glanzende wapenrusting aangetrokken. Beide mannen bezochten nu alle afzonderlijke posten, terwijl zij overal de burgers vermaanden als mannen te strijden, en den moed niet te verliezen. De aanblik, dien de grijsaard in zijn schitterend harnas bood, droeg er niet weinig toe bij om den moed der burgers aan te vuren. Overal werd hij met geestdriftvolle toejuichingen ontvangen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's

Voor kinderen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 25 oktober 1896

De Heraut | 4 Pagina's