GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Indien zijne hand dat niet bereikt.”

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Indien zijne hand dat niet bereikt.”

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

Maar indien hg arm is, en zijne hand dat niet bereikt, zoo lal hij een lam ten schuldoüfer, ter beweging nemen, om voor lich verzoening te doen; daartoe een tiende meelbloem, met olie gemengd, ten spijsoffer, en eenen Log olie. Lev. 14:21.

De offeranden onder Israel kwamen het volk op zware heffing te staan; en een man in Israël die stiptelijk zijn vuuroffers en dankofifers, zijn zondoffere en schuldoffers den Heere bracht, bij alle omstandigheid en bij elke gebeurtenis, waarbij de wet dit voorschreef, raakte telken j are aan deze altaarheffingen een kapitaal kwijt dat meetelde.

Het was een heffing, een belasting zoo ge wilt, maar die belasting was proportioneel, Schrikke de saamvoeging van offerande en belasting u niet af.

Belasting is wat uw aardsche koning u gelast hem af te staan; en dit loopt slechts over een deel van uw bezit. Maar hetgeen waarmede Hij, wiens het koninkrijk en de kracht en de heerlijkheid is, heel uw existentie belast, is al wat gij Isezit, én al wat gij zijt.

Van uw God is alles, , maar Hij eischt dan ook alles, , en wil dat ge het tnet woeker op he altaar zijner glorie Hem wijden zult.

Maar juist daarom is deze rustelooze, alles omvattende en alles in ziek besluitende heffing die over heel uw persoon en existentie gaat, dan ook proportiotieel.

Dit wil _ zeggen: voor niemand gelijk, , maar voor een ieder ongelijk. Niets minder dan uw kracht. Nooit boven uw kracht. Voor zoover uw hand reikt.

Zoo leert en toont het u uw God in de schaduwachtige wet, die Hij aan Israël gaf. Er moest Gode geofferd worden. Maar er was volstrekt niet aan iedereen eenzelfde offerande opgelegd.

Integendeel, van den één werd geëischt een var, van den ander een bok, van een derde een doiïer, en soms daalde het qok nog beneden het »offer van gevogelte" en kon één tiende Epha meel volstaan.

Aldus toch leest ge in de barmhartige taal van Gods Woord: ilndien zijn hand niet reiken kan aan twee tortelduiven of twee jonge duiven, zoo zal hij, die gezondigd heeft, brengen é.én tiende deel van een Eplia meel.

Eigenlijk dus een onderscheiden schaal voor vijf soort lieden.

Wie goed in zijn doen zat moest een var offeren. Wie tot de «kleyae luyden" behoorde, bracht ten ram of bok. Een minvermogende kwam met twee tortelduiven aandragen. De nog fatsoenlijke arme met twee jonge duiven. En wie ganschclijk arm was, met een kleinigheid meel van eigen bouw en eigen handmolen.

Omdat God het leven veelvormig schiep, en het niet gelijk gesteld heeft, daarom eert Hij die ontfermende is, ook die' ongelijkheid van het veelvoudige in zijn wetgeving aan Israël.

Het ging naar ieders hand reikte, of gelijk het in Leviticus 14 heet, »naar ieders hand bereiken kon."

Voor Christus' kerk ligt hierin een ordinantie in het heilige, én bij wat ge voor uw kerk én bij wat ge voor uw arme broeders saambrengt.

Menig vader van zeer, , zeer kleine macht kan daarvoor bij de altoos weerkcerende inzameling niet. meer geven dan hij, en moeder, en elk kind de kleinste penning, bij ons |één halve cent.

En daar steekt niets smadelijks in. Denk slechts aan wat Jezus zei van het kleine penningske der arme weduwe.

Zulk een vader geeft niet gebrekkig, niet ten deele, maar als hij werkelijk zóó arm is, geeft hij zelfs veel. Niets, volstrekt niets minder dan God wil dat hij geven zal.

En zoo klimt het op. Van een halven cent op een cent, op een stooter, op een zilverstukje in het klein, tot een zilverstuk in het groot, ja tot goudgeld en bankpapier.

Altoos in proportie, in evenredigheid tot wat God u toebeschikt.

Nooit minder dan uw hand bereiken kan, maar ook nooit meer.

Beter dan gij zelf kent God uw kas en beurs en vermogen.

En zijn eisch gaat nooit verder dan uw hand reikt, maar dan ook juist zoover.

Het smadelijke is slechts, dat de man wiens hand wel verder reikt, van dit ontfermend mededoogen zijns Gods zoo vaak misbruik maakt, om achter te houden en aan den Heere te onttrekken, wat zijn hand wel terdege bereiken koH.

Dan heeft men het wel, , maar komt als in lompen bij het altaar des Heeren laet een paar nietige vogelkens of met een zakje meel aandragen, en houdt zijn var of zijn lam voor zichzelf.

Zie het maar aan zoo menige collecte, als er menschen van allerlei stand in de kerk waren, lieden van een var, lieden van een ram, lieden van twee vogels, en-. . . dat toch soms heel de collecte koper is.

Dat keper geeft men den Heere dan, en zijn zilver neemt men meê naar huis.

Toch , is hiermede de vertroosting en vermaning van dit proportioneel karakter der offerande in Israël niet uitgeput.

Die God die u var of ram of doffer of meel schonk, om het Hem te mogen offeren, en daarop de schaal der ongelijkheid toepaste, is óók uw God die u tijd en kracht en gaven en talenten schonk.

En ook daarbij stelt de Schrift altoos den proportioneelen eisch.

Het gaat nooit voor allen gelijk, maar altoos naar evenredigheid, naar proportie.

Als het Woord gezaaid wordt, brengt de één dertig-, de ander zestig-, de derde soort honderdvoud op. En als de talenten worden teruggevraagd, gaat het onderscheidenlijk om de vijf, de drie talenten, of het ééne talent.

Var, ram, doffer. Of wilt ge, goud, zilver, koper. En zoo schier altoos de. drievoudige schaal. 30-, 60-, 100-voud. 5, 3, i talenten.

Vermogenden, minvermogenden, onvermo­ genden.

Blijkbaar ligt|in die verdeeling in drieën een heilige ordinantie.

En vraagt ge nu hoeveel nu een iegelijk uwer aan uw God op zijn altaar verschuldigd is, dan luidt het antwoord altoos weer: Zooveel uw hand bereiken kan.

De één heeft veel vrijen tijd over, de ander weinig, een derde zoo goed als niets. Welnu, zooveel zal dan ook een iegelijk van u van uwen tijd aan uw God en zij» dienst wijden; ook aan dien dienst van uw God dien ge te bedienep hebt aan zijn armen en ellendigen, aan zijn kerk en zijn Koninkrijk.

De één heeft veel kracht en gaven, , de ander weinig, een derde schier niets. Welnu, zóó veel als ge aan kracht en gaven ontvingt, zult ge Gode geven. Niets meer, maar ook niets minder.

En zoo nu is het eveneens met uw talenten, met uw charismata, , met uw geestdrijt, , met uw wilskracht, , met uw denken ea dichten.

Ieder ontving iets van zijn God; en naarAnt hij ontving, heeft hij Gode op zijn altaar te offeren.

Altoos weer de var, de rara, de doffer.

Eea regel beurtelings tot vertroosting, , en beurtelings tot vermaning.

Tot vertroosting voor hem, die zich ongelukkig gevoelde, dat hij niet meer voor zijn God kan doen; want al zulk ongelukkig gevoelen is misplaatst. Het deugt niet. Het gaat tegen de Schrift in.

Elke star aan den hemel vervult volkomenlijk haar ordinantie, zoo ze fonkelt naar dat God haar de fonkeling gaf.

Meer moet ze niet willen fonkelen. Het heidebloempje staat niet achter bij de lelie.

Gij die als de veldbloem onder de kinderen der menschen zijt, sta dan niet naar de pracht der rozen en der leliën.

Wees veldbloem. Dat en niets meer is het wat uw God van u vraagt.

Altoos weer, naar dat uw hand kan bereiken. t Maar dan ook een regel ter vermaning, , zoo niet ter bestraffing en ten oordeel. Immers, een iegelijk van ons, die in geld, in tijd, in kracht, in gaven, in talenten, ook maar iets minder geeft, dan ge op Gods altaar /è««/ brengen, gij staat schuldig.

Gij berooft uw God.

En als ge dan nog er bij denkt, dat ge al zeer veel doet, en al zeer vroom zijt, omdat ge tienmaal meer doet dan een ander, dan doet ge feitelijk niets anders dan uw roof nog met een kleed van ingebeelde heiligheid bedekken.

En uw God die dat weet en ziet, zal het aan u thuis zoeken; reeds nu, of eens voor eeuwig.

Tot zelfs in het genade-leven gaat deze ordi nantie door.

Want ook hier staat de barmhartigheid onzes Gods tegen de onbarmhartige hoogheid der menschen over.

Onder menschen is er voor de rookende vlaswiek geen oog en voor het geknakte riet geen hart. Zij die veel, zeer veel genade ontvangen, stellen hun mate van ontvangen genade als maatstaf. Wie nu daaraan beantwoordt, telt in hun schatting als begenadigde mede; maar wie iets, veel of zeer veel onderfdxtn maatstaf blijft, dien rekenen ze bij > het volk dat de wet niet kent, " en die is in hun oog niets.

Vooral de mystiek zoo ze mis gaat, niet de ware en gezonde, maar de kranke en valsche mystiek leidt daartoe.

Geen genade of evenveel genade'als|zij? ontvingen, is dezer vromen leuze. En zoo vertreedt de man van den var den man van den ram, en de|man^van1den ram den nog kleinere» man van de twee vogelkens.

Alles tegen Gods bestel en Gods vrijmachtige ordinantie in.

Zeker tusschen echte, ware, ", wezenlijke en valsche, nagemaakte en ingebeelde genade, moet onderscheiden, moet zelfs scherp onderscheiden worden.

Honderd percent valsche genade is niets, één percent echte genade e^n eeuwigheid waard.

Maar juist die echte, wezenlijke genade deelt God vrijmachtig uit. Volstrekt niet aan een ieder evenveel, noch in denzelfden vorm, noch op dezelfde wijs.

Ook hiervan geldt de regel: Goud, zilver en koper; de var, de ram en het vogelken; 100-, 60-, 30-voud; 5, 3 en I talenten.

En daarom moogt ge de zielen van de laagste soort niet vertreden en verschrikken, alsof ze voor God niet konden bestaan, omdat ze u niet gelijk kwamen. Maar gelijk uw Vader in de hemelen barmhartig is, zoo zult ook gij barmhartig in uw oordeel zijn; en mits uw broeder aan genade uitstraalt wat zijn ziel bereiken kan, zoo gaat hij vrij uit; en gij zult niet vrij uitgaan, zoo ge met 60 talenten van genade, er wel 29 meer dan hij uitstraalt, maar het ééne talent der nederige liefde en der zachtmoedigheid in hoogheid en zelfinbeelding verstikt.

De gemeente bloeit niet, als enkel de zeer enkele groote lichten glanzen. Alle licht, klein én groot, moet voor Gods eere glinsteren.

De pracht van Gods sterrenhemel ging verloren, indien al de zwakkere sterren werden uitgedoofd en alleen de zonnen vuur schoten. Een plantenrijk van enkel palmboomen, zou zonder sieraad of heerlijkheid zijn. En zoo ook is een gemeente waarin alles zwijgt en inzinkt, en alleen enkele rijk begenadigden schitteren, meer den dood dan het leven nabij.

Hef toch uw oogen op naar boven, en zie hoe God in zijn firmament ook de streep van kleine asteroïeden in het planeetstelsel, en den duizeicnden Melkweg tusschen zijn flonkerende sterren heeft ingevoegd.

Immers zóó ook moet het in de gemeente des Heeren zijn.

Vaste sterren en planeten, maar ook die rijke, tintelende Melkweg van duizend kleine sterrekens.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's

„Indien zijne hand dat niet bereikt.”

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 november 1896

De Heraut | 4 Pagina's