GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Het komt U niet toe”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Het komt U niet toe”.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

En hij zeide tot hen: Het komt u niet toe, te weten de tijden of gelegenheden, die de Vader in zijne eigene macht gesteld heeft. Hand. i : ? .

Scherp was de berisping, die Petrus ontving, toen de Heere, Petrus' vraag over Johannes afkeurend, hem op zijn beurt afwoeg: „IVai gaat htt u aaftf Maar niet minder scherp was de berisping, waarmee de Heere, kort voor zijn Hemelvaart, al zijn jongeren terecht wees, toen hij huQ vernieuwd vragen bestrafte met de stellige uitspraak: Heit komt u niet toe. Toen liep het wel niet over hetgeen met Johannes gebeuren zou, doch, in veel breeder zin, over de komst van Jezus' Koningrijk; maar beidemaal raakte het toch de toekomst, en gold het een poging van de discipelen, om een tip van den sluier op te lichten, die deze toekomst voor hen verborg.

Ook vóór zijn Opstanding had Jezus sooit gelijke vraag van zijn jongeren wel afgewezen, maar in veel zachter toon. Doch nu, na zijn Opstanding en kort voor zijn Hemelvaart, komt Jezus hen niet meer, als voorheen, in hun zwakheid tegemoet, maar snijdt kortweg en berispend hun nieuwsgierig vragen af. Het dubbele zeggen: „Wat gaat het u aan"? en

„Het komt u niet toe"l bedoelde kennelijk, aan de jongeren het zwijgen op te leggen, hun vragen als ongeoorloofd en niet te pas komend af te wijzen, en hen te doen ge voelen, hoe ze met al zulke vragen zich op een terrein bewogen, waarop ze elk recht van meespreken ten eenennsale misten. Ze hadden. Jezus gevraagd, of hij nu eerstdaags in Israel het Koninkrijk zou oprichtei; , daarmee Cij^phas en Pilatus zou beschamen en de hope in vervulling zou doen gaan, die zij, en met hen de geloovigen uit Galilea, op Hem als den Messias gesteld hadden. Op zichzelf, zoudt ge zeggen, een alleszins natuurlijke vraag. Ja, het kon haast niet anders, of die vraag moest bij wel hen opkomen. Eerst scheen met Golgotha al hun verwachting teleurgesteld, maar nu was Jezus uit de dooden opgestaan, nu moest en zou het dus komen, en wat zou het. dan nu zijn? Zou dan nu het glorie-rijk van den Messias ingaan? En toch wil Jezus van die vraag niets hooren. Zelfs vergoelijkt hij ze niet, maar wijst ze hard en scherp af. Ge moogt er zelfs niet van spreken. Dat komt u niet toe!

Het ligt hier in den overgang van toestanden. Vóór Golgotha was Jezus hun leeraar en meeste geweest, nu door zijn Opstanding was hij hun Koning geworden, en aan het Rijksbewind van dien Koning hadden zij zich blindelings te onderwerpen. Hij had te regeeren, tij te gehoorzamen en te vreezen. De leiding, de regeering, het bestuur aller dingen zou bij Hem zijn, en zij hadden slechts te volgen. Wat eerst Petrus, en op den Olijfberg al de jongeren aanrandden, was Christus majesteit. EQ daarom zette Jezus hen beide-malen zoo scherp terecht. Éeist: „Wat gaat het u aan? ; en nu: „Het komt u niet toe!"

Ons raakt dit evengoed als de discipelen. Ook wij toch zijn gedurig in denzelfden strijd bevangen. Jezus komt weder, Aan die wederkomst van Jezus hangt geheel onze toekomst. En toch gaat het eeuw na eeuw hier op aarde alles in zijn gewonen gang door. Doch van waar moet dan de oplossing komen ? Niet allen worstelen hiermede. Esr integendeel moet beleden, dat een zeer groot deel der Christenheid zich om Jezus' wederkomst zoo goed als ganschelijk niet bekommert, er niet naar taalt, er nauwelijks aan denkt, en ja wel gelooft, dat Jezus, lang nadat zij zullen gestorven zijn, na tal van eeuwen eens wederkeeren en het oordeel houden zal, maar toch zöó, datjezus' wederkomst geen stuk van Hun leven is. Mattheus 24 en 25 lezen ze, als wel heerlijk van inhoud en als toepasselijk op de toenmalige jongeren, maar als hen persoonlijk niet aangaande. Natuurlijk toont dit een leemte in hun leven, die door de Schrift geoordeeld wordt. Er gaapt iets in hun geloof, dat aanvulling vraagt. Het Koninkrijk van Christus komt in het eeuwige, wij leven in den tijd, en het is ons geloof dat dit eeuwige aan ons tijdelijk leven moet aanpassen. De jongeren hebben er blijkbaar niet aan gedacht, dat er twintig en meer eeuwen tusschen Jezus' hemelvaart en Jezus' wederkomst in zouden liggen. Wij verstaan dit nu, omdat de historie het ons geleerd heeft, maar wat bij ons afsleet is dit eeuwigheidsgevoel dat Jezus' wederkomst inwacht, als stond ze eiken dag te komen, gepaard met dat klare meeleven in de werkelijkheid, die ons omringt, waardoor we zelven dienen en gehoorzamen en voortbouwen aan den tempel des Heeren, als lag die wederkomst nog eeuwen in het verschiet. Dat eerste verstaan we te weinig, dat tweede verstonden de discipelen niet. Vandaar tweeërlei bestraffing. Voor de jongeren, dat ze de oplossing op eens wilden, en voor ons, dat we om de eischen van het werkelijke leven de eindelijke oplossing vaak verschuiven. Voor de jongeren dat ze Jezus majesteit kwetsten, voor ons dat we in liefdesverlangen te kort schieten. En beidemalen is het de band tusschen het eeuwige en het leven in den tijd, dien het geloof niet in zuiverheid weet te leggen. De jon geren wilden zich niet voegen, of hun Heere moest op staanden voet wederkomen, zoodat zij 't nog beleefden, en duizenden Christenen leven thans voort en zien straks hun einde tegemoet, als ging Jezus' wederkomst hen niet aan. Immers na hun sterven zullen ze toch zalig bij Jezus zijn, £a daarin is immers de vrede van hun hart.

Anderen komen daartegen dan in verzet, en nemen de dwaling der jongeren weer op, en verliezen zich in berekeningen van Jezus' wederkomst. Hoe dikwijls is jaar en dag van zijn toekomst niet reeds geprofeteerd 1 Altoos dieaelfde strijd. Of het ééne, of het andere. Grijpen naar het eeuwige en het werkelijke leven voorbij zien, of wel zóó in het werkelijke leven opgaan, dat het eeuwige zich uit onzen gezichtskring verliest, en dit terwijl toch omgekeerd de eisch der Schrift steeds blijft, dat we eiken dag naar Jezus' wederkomst zullen uitzien, en nochtans alle de dagen onzes levens aan den bouw van zijn tempel in stille gehoorzaamheid zullen voortarbeiden. Jezus' wederkomst nooit uit ons hart, en toch dit hart steeds bereid en ijverig doende, om onzen Koning in stille gehoorzaam-1 heid te midden van dit tijdelijke leven te dienen.

Het raakt hier onze kinderpositie. Kinderen Gods te zijn, is onze hoogste eeretitel, maar dan moet ook kinderzin ons hart verrullen. Nu laat een goed kind reeds op aarde het bestel en bestuur van het huiselijk leven aan zijn vader over, en hoeveel te meer betaamt het ons dan niet^ het bestel en het bestnur van de Goddelijke huishoudmg over te laten aan onzen Vader die in de hemelen is. Maar overlaten is niet genoeg. Reeds in de aardsche huishouding geniet het kind er in, zoo het helpen, dienen, gehoorzamen mag en in alles zich door de liefde voor vader en moeder laat bezielen-Het laat niet over, om stil te zitten, maar om te ijveriger bezig te zijn, en aan zijn liefde haar vrijen loop te laten. En juist in dien kinderzin ligt ook hier de geloofsband, die dit gevoel voor het eeuwige met bet volle leven in de werkelijkheid vereenigt

De dingen die komen zullen, laat het kind van God aan zijn Vader over, maar zelf leeft hij voor dien Vader, bouwt aan zijn Koninkrijk, dient Hem in zijn heiligen dienst. En waar het nu dien Vader beliefd heeit, den Christus als Koning over ons te stellen, en ons in den triomf van den Koning eens onzen eigen triomf meê te doen vieren, daar vraagt Gods kind niet naar dingen die hem niet toekomen, maar zet zijn hart op tweeëdei. Allereerst daarop, dat het zielsverlangen naar zijn Koning steeds inniger en bezielder worde, en anderzijds, om voorden Koning, zoolang het moet, te strijden en te lijden, en Hem daarin zijn lietde te toonen, dat Hem te gehoorzamen de lust zijner ziele is.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„Het komt U niet toe”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 mei 1911

De Heraut | 4 Pagina's