GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„De volken zullen U loben”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„De volken zullen U loben”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

De volken zullen U, o God, loven; de volken, allemaal, zuUea U loven, Psalm 67 : 4.

Dankend mag getuigd, dat de Zending steeds breeder plaats onder ons begint in te nemen. Ons Christenvolk krijgt er hart voor. De offers vloeien. En ook aan de toewijding van de personen, die zich aan de Zending geven, ontbreekt het niet. Met name in de Gereformeerde Kerken begint de Zending metterdaad te bloeien. £n dat niet alleen onder de leden dezer Kerken, maar ook in die Kerken als zoodanig.

Nu is, hoe kan het anders, ook dit werk der Zending gebonden aan de ordinantiën des Heeren. Dus vóór alle dingen aan het dubbel gebod, dat ge uw naaste zult liefhebben als u zelf, maar ook, en eerst zelfs, dat ge ook in het werk der Zending den Heere uwen God zult liefhebben met heel uw hart en met al uw kracht. De liefde voor den naaste volgt van zelf, maar de liefde voor God moet ook hier vooropgaan. Ook voor de Zending blijft het liefhebben van onzen God in Christus het Mrj/i; en het groote gebod.

Dat dit zoo is, weerspreekt niemand; dat het zoo zijn moet, beaamt een iegelijk; doch als ge nu vraagt, of het op het gebied der Zending tot aller besef doordrong, en bij allen arbeid op Zendisgsterrein de leidende gedachte is, geraakt ge wel eens in twijfel.

In de gesprekken over de Zending, in de Tractaten over de Zending, op de vergaderingen van missionairen aard gaat een vaste toon uit. Die toon werd bijna eentonig. En het was altoos weer het redden van wie verloren zou gaan, dat zich naar voren drong. Vooral in het Buitenland kwam dit sterk uit. Het methodisme dreef schier overal in die richting. En wie ons eigen land kent, mag er zeer zeker in roemen, dat ten onzent die eenzijdigheid minder ver ging; maar vrij ervan bleven ook wij niet.

Ook in de Zending moet het allereerst om de eere Gods gaan.

Al wat zich op deze aarde roert en beweegt is Gods schepping, en waar ook tot op het verst afgelegen strand of hoog in de bergen en ver in de wildernis kinderen der menschen wonen en volken zich gevormd hebben, is 't al Gods maaksel, uit zijn hand voortgekomen, en het aanzijn stcjds voortzettend onder de hoogheilige roeping, om te leven tot Gods eer, Hem de hulde en de aanbidding toe te brengen, en Zijn naam te verheerlijken.

God schiep alle dingen om Zichzelfs wil. Geldt dit nu van alle zonnen en starren, geldt het van planten en dieren, dan geldt het toch in de eerste plaats van de engelen daarboven en van de kindereu der menschen op aarde, omdat deze allee van God afweten en tot het loven van zijn Majesteit bestemd en bekwaam zijn.

Nu was in oude dagen Israel het hiertoe geroepen volk, onderwijl de andere volken afzwierven en verzonken in afgoderij. Maar dit neemt niet weg, dat juist onder Israel de profetie nooit afliet, er telkens weer op te wijzen, dat het zoo niet blijven mocht, en dat, was eenmaal de blinkende morgenster in Bethlehem opgegaan, heel de wereld haar roeping zou verstaan, want dat niet alleen Israel, maar dat alle volk, alle natie, ja, sterker nog, dat de volken altemaal God in zijn majesteit. God in zijn glorie loven en roemen zouden.

De stoot hiertoe kon en mocht niet anders dan van Israel uitgaan. Ouder het oude Israel ging dit door de Proselyten. Thans, oader het geestelijk Israel, moet dit tot stand komen door het machtig werk der Zending. Israel had hiertoe het gebod ontvangen, ja zelfs als eerste gebod de ordinantie zich hooren opleggen: , , Gij zult geen andere goden voor mijn aangezicht hebben." Hierin sprak de heilige jaloerschheid onzes Gods, die niet duldde dat hetgeen Hem toekwam, aan het creatuur, d.i. aan andere goden, gegeven werd. En terwijl onder het geestelijk Israel, dat thans uit Sions zalen jubelt, vanzelf ook dit gebod stand hield, werd er toch even beslist het Zendingsgebod aan toegevoegd: „Gij zult mijn getuigen zijn tot aan het uiterste der aarde, " of, gelijk het bij Mattheus heet: „Gaat dan henen, onderwijst alle volken, ze doopende in den naaiu des Vaders, des Zoons en des Heiligen Geestes."

God schiep ook de volken, d. w. z. de volken die nu nog heidenen zij o, tot Zijn eer. Hij schiep ze om Zijns naams wille. Hij riep sie in 't leven en hield ze in stand, opdat uit aller midden zijn lof zou opklimmen. Hun bestaansdoel, het doel waarmee se tot aandjn waren geroepen, en in aanzijn bleven, lag niet in hen zelven, maar in Hem die ze schiep. Hun afgodisch, afgedoold leven vloekte daarom tegen Gods bestel niet alleen, maar tegen zijn majesteit. Dat mocht zoo niet blijven. Voor de volken evengoed als voor personen gold het, dat ze elk recht misten om alleen voor zich zelf te bestaan, en dat ze onder het hooge gebod stonden, om tot eere Gods te leven.

Dat ze afvielen, dat ze voor een afgod knielden, was daarom een ontrooven aan den Heere onzen God van wat Hem, en Hem alleen, toekwam. Het was een verbreken van zijn heilig bestel. s Het was meer dan afval, het was opstand. En daarom stond het op éen van deze twee: o Er moest 6f een keer in bet leven van deze volken komen, dat ze zich tot God bekeerden, öf hun bestaan zelf zou worden teniet gedaan.

Die keuze was er niet alleen, maar voor die d keuze moesten alle nog ongedoopte volken geplaatst worden. En hieruit komt de Zending d op. Jezus zegt dan ook niet^ dat zijn discipelen h - moeten uitgaan om te redden. Ook dit lag er wel in, maar Jeaus stelt het niet op den voorgrond. Wat v voorop staat in Jezus' Woord, en voorop staan moet in'de Zending, is het getuigen, het als getuige h optreden, en het aanzeggen, het onderwijzen, S dat ook de volken voor den eenen waren God r hebben te leven, dat ze den Heere God door d hun afgcderij en afval beleedigen, en ze op r te roepen, om, eer het te laat is, Hem weer d te loven, Hem weer hulde te brengen, en voor j Hem in aanbidding neder te knielen.

Daarom staat vanzelf de Zending met de verwachting van Jezus' wederkomst op de wolken in verband. Die komst, waar al wat herboren is hopend naar uitziet, toeft en moet toeven tot het oogenblik, dat alle volk ten leven zal geroepen zijn. Dit kan niet anders. Christus kwam om de wereld te redden. Zijn kruis beslist voor eeuwig. En daarom moet zijn getuigenis tot aan het uiterste der aarde, tot alle volk zijn uitgegaan.

Niet op de enkele personen; op de volken wordt de nadruk gelegd. En dat moet wel, want wat anders te denken van die millioeuen en millioenen, die, sinds Jezus ten hemel voer, in het heidenland geboren werden en wegstierven, en nog eiken dag en elk uur wegsterven zonder dat ons getuigenis in de Zending hen bereikt heeft. Maar daarom spreekt het van zelf, dat het Evangelie nog een volk niet heeft bereikt, omdat er in deze of gene streek enkele honderden tot bekeering kwamen, terwijl de millioenen verharden in hun ongeloof en bijgeloof. Natuurlijk ook tot de personen moet de wekstem der Zending uitgaan. Ook een volk toch kunt ge nooit anders dan in de personen aantasten. Maar de volken zullen eerst dan geroepen zijn, en eerst dan zal het getuigenis tot de volken zijn uitgegaan, zoo in het middelpunt van hun leven, openbaarlijk en met onbedwingbare kracht, de oproeping is gebracht, om als volk de afgoden weg te werpen, en hulde en aanbidding toe te brengen aan dien God, dien ze miskend hebben, en die toch ook hun het aanzijn gaf.

Dat dit bij de personen moet worden aan gedrongen met waarschuwing in hun conscientie en met heenwijzing op hun eigen lot, spreekt vanzelf. We denken er dan ook niet aan, om aan het schreien om der zielen redding ook maar in het minst het zwijgen op te leggen. Wat de Schrift ons alleen als eisch stelt, is, dat het waken, het ijveren voor de eere Gods, onder de volken ook bij het Zendingswerk het eerste en het groote gebod zal blijven. Het heil der zielen moet volgen, de eere Gods moet-voorop gaan. Om Hem moet het ons in de eerste plaats te doen wezen. De enkelen moeten geroepen worden in de volken, maar de roeping der volken zelve mag geen oogenblik uit het oog verloren.

Afvallige, Mohamedaansche of Heidensche, volken zijn een doorn in Gods oog, een hinder voor het opgaan van de glorie van zijn naam, een roof aan zijn heerlijkheid en majesteit. Zendingsplicht is het daarom, aan de volken als volken deze hun zonde aan te zeggen, en ze op te roepen tot het brengen van eere aan onzen God. Op dit getuigenis moeten de volken voor zichzelven beslissen, of ze dankend den Zone Gods aanvaarden en in zijn kruis roemen willen, dan wel, of ze door verharding eigen verderf zullen inroepen.

Een Zending die alleen de zielen zoekt, en niet allereerst Gods eere onder de volkeren wakker maakt, schiet te kort.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

„De volken zullen U loben”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 1 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's