GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

I. G. H. VAN KASTEEL, V. D. M. bij de Geref. Kerk van OPPENHÜIZEN, ca. VOOR VIJF EN TWINTIG jABEN, Bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie in Friesland. F, W. Wielenga, neek,

Dit boekje, dat maar even 90 bladzijden telt, handelt van de eerste dagen der Doleantie, die nu reeds 25 jaar achter ons liggen,

„Het getal van hen, die daarin hebben meê geleefd, " zept de geachte schrijver „wordt kleiner. Van hen, die in de beweging vooraan stonden, zijn velen reeds door den dood weggenomen. Het jonger geslacht weet van bare geschiedenis weinig of niets, "

Het laatste komt mij wel wat absoluut voor. Mij althans is uit mijn naaste omgeving bekend, dat het jonger geslacht op de catechisatie met de geschiedenis der DOLEANTIE, even als met die der SEPARATIE, vrij goed op de hoogte was gebracht. En ik heb grond voor het vermoeden, dat mijn vriend Ds. SCHOUTEN, thans predikant te ARNHEM en tot voor korten tijd te WATER­ GRAAFSMEER, in het op dète wijze bijbrengen en versterken van het kerkelijk bewustzijn zijner leerlingen, onder de dienaren des Woords in onze Kerk niet alleen staat.

Dan, al meen ik, dat op de bewering: „Het jonger geslacht weet van de geschiedenis der Doleantie weinig of niets" — nog wel wat valt aftedicgen, — ik meen daarom allerminst, dat Ds. KASTEEL met het schrijven van zijn boekje overbodig werk heeft gedaan.

Wie, gelijk de ouderen onder ons, de DOLEANTIE zeif hebben meegemaakt of gelijk de jongeren onder ons zich haar geschiedenis hebben hooren vertellen, zullen er, afgezien van enkele plaatselijke bijzonderheden, wel geen nieuwe dingen uit leeren, maar hun herinnering omtrent oude dingen zal er door worden opgefrischt.

En, voor zoover er onder het jonger geslacht zijn, die van de geschiedenis der DOLEANTIE weinig of niets weten — iets wat ik allerminst zal tegenspreken, — dan zullen deze aan dit boekje een betrouwbaren gids hebben om hen in die geschiedenis in te leiden.

Maar deze SCHETS, zooals VAN KASTEEL zelf zijn boekje noemt, heeft niet alleen de verdiensten van een handig repetitoiium en een beknopt leerboekje voor de geschiedenis der DOLEANTIE te zijn, maar ook de verdienste van de innerlijke noodzakelijkheid dezer beweging in de Ned, Herv, Kerk duidelijk in het licht te stellen.

De bekoring van dit boekje ligt voor mij in de, bij alle bezieldheid, die er inzit en alle bezieling, die er van uitgaat, — volkomen absentie van opzichtigheid.

Men voelt het, hier is allerminst aan het woord wat de Franschen noemen 'n homme éteint, 'n man wiens energie is uitgebluicht. De man die in deze bladzijden tot u spreekt en tot hen behoorde, die voor 25 jaar „in de beweging vooraan stonden", is de kracht van zijn vleugels nog niet kwijt, al moge hij ook aan de doornhagen van het leven enkele veeren hebben laten zitten.

Als het moest, zou hij weer zijn vaart nemen. Maar, evenzeer is hij vrij van die onstuimigheid, welke in dikke en vinnige, den tegenstander óf slechts verbitterende, of ook onaandoenlijk-makende woorden zich uit en eer aan een verzengende woestijn-, dan aan een frischheid brengenden zeewind doet denken.

Maar juist daarom is VAN KASTEEL, die zoo niets van 'n agitator heeft, ook in dit zijn werkje zoo overtuigend.

Althans voor wie niet de theorie der „Volkskerk" heeft te verdedigen en alzoo niet van zins is zich te laten overtuigen.

Klemmend is zijn betoog, dat de Ned, Herv. Kerk, de „Volkskerk", haar belijdend karakter had verloren en een kerkelijk instituut was geworden, „dat — gelijk wijlen PROF, J. H. GUNNING schreef — „zich aan de grootste zonde schuldig maakte, die een Kerk begaan kan, deze, dat ze het Christelijk geloof niet meer beleed in het midden der wereld",

„Er waren, zoo gaat VAN KASTEEL voort, Gode zij dank, nog wel leden, die persoonlijk mdividueel beleden, wat de Apostelen hadden geleerd en beleden, maar de Ned, Herv, Kerk als Kerk handhaafde de oude belijdenis niet meer, ze had opgehouden een belijdende Kerk te zijn, "

Hij vertelt dan van de pogingen der belijders in die Kerk om haar weer tot een belijdende Kerk te maken.

Van hoe zij na alle vergeefsche pogingen daartoe voor een tweesprong kwamen, waar de wegen uiteen liepen.

De eene weg was, dat men — het koste wat het koste — volkskerk, Kerk van de groote massa wilde blijven, desnoods zonder belijdend karakter; de andere weg was, dat men in de overtuiging: „God wil het" zocht een belijdende Kerk Ie worden, ook al hield men daardoor op Volkskerk te zijn.

Den laatsten w^ kozen de doleerenden.

Hij voorziet de vraag, die bij zijn lezers zal opkomen: „waarom voegden dedoleerendgezinden zich maar niet dadeUjk tot de Chr. Gereformeerde kerk"? „Dat toch, " zegt hij en terecht, „was een belijdende kerk, daar konden ze dus vinden wat ze begeerden."

Op deze, ook na vijf-en-twintig jaar nog altijd even begrijpelijke als teedere vraag, geeft bij dan een, mijns inziens, bevredigend antwoord.

Verder acht ik het, uit een oogpunt van bistoriograpbie, ook geen geringe verdienste, dat niet alleen het doel van, maar ook de aanleiding tot de beweging der DOLEANTIE er duidelijk in wordt omschreven.

De geachte schrijver geeft zich nog eens de moeite de bewering te weerleggen, als zou die aanleiding zijn geweest: „aan de leerlingen der Vrije Universiteit predikantsplaatsen te bezorgen" en toont daarna, met de stukken aan, dat die aanleiding eenig en alleen was, „te waken tegen ontheiliging van het Sacrament", eenvoudiger gezegd, te waken tegen toelating tot het Avondmaal van, in kerkelijken zin, ongeloovigen.

„Op dit punt ontstond de botsing, en zoo kwam men, omdat men in de overtuiging stond niet te mogen toegeven, van het een tot het ander en eindelijk in den weg der Doleantie".

Zoo is het ook gegaan in de Ned. Hervormde Gemeente van Kollum, waar den 4en April 1880 de van OPPENHÜIZEN gekomen leera«; Ds. G. H. VAN KASTEEL als predikant was bevestigd.

En hoe het daar dan gegaan is, beschrijft bij nu verder in zijn: VÓÓR VIJF EN-TWINTIG JAREN.

„Niet omdat KOLLUM de eerste kerk in Friesland was, die uit de Synodale organisatie van 1816 uittrad en tot de Dordsche Kerkenorde terugkeerde, REITSUM ging haar voor. Ook niet, omdat te KOLLUM het meest zou zijn geleden en gestreden" — ik dacht bij het lezen van deze regelen onwillekeurig aan wat Ds. v. SCHELVEN ons onlangs in zijn: UIT DEN KRUITDAMP van O. en N. Wetering verhaalde — „integendeel, " zoo gaat hier v. KASTEEL voort, „de weg waarlangs de Kollumer kerk geleid werd, was zacht, bij dien van menige andere vergeleken; maar omdat het in de geschiedenis van de Doleantie te KOLLUM duidelijk uitkomt, waar de strijd om ging en wat de aanleiding tot de geheele Doleantie is geweest."

In de beperking toont zich de meester.

Niet de geschiedenis der Doleantie, maar bladzijden uit de geschiedenis der Doleantie in

FRIESLAND bedoelde Ds. v. KASTEEL te geven, en dan ook weer niet van hetgeen in alle kerken van Friesland waar het tot doleantie kwam, is voorgevallen.

Maar waar hij zich dus tot KOLLUM beperkt, deelt hij tevens, lij het ook in „eenige stippellijnen" zooals hij het noemt, een en ander mee van de uitbreiding der beweging in de beide eerste jaren in Friesland.

Ook van wat onder leidmg van „Vader" Ploos te REITSUM, van DR. WAGENAAR te HEEG, van Ds. SIKKEL te HYLAARD, van Ds, LANGHOUT te ANJUM is gedaan, wordt er door

hem verhaald. VOOR VIJF-EN-TWINTIG JAREN heeft zeker allereerst belang voor Friesland, het zijn bladzijden uit de geschiedenis der Friesche kerken, maar wijl het in beginsel dezelfde strijd was die toen ook in heel het land werd gestreden, heeft het ook belang voor onze Gereformeerde kerken

buiten Friesland.

Ja, ik ga nog verder. DR. A. KUYPBR heeft, eenige jaren vóór de Doleantie, van de toenmalige Chr. Gereformeerde Kerk gezegd, dat zij was „een doleerende kerk

van al te vaste formatie". Het wil mij voorkomen dat van onze Kerk, ook na de „vereeniging" of „samensmelting", ten opzichte van haar actie op de Ned. Herv.

Kerk, hetzelfde kan worden gezegd. „Het is een dag van goede boodschap en

wij zwijgen stil". Daatom zou ik zoo wenschen, dat het woord hetwelk onze VAN KASTEEL in zijn VOOR VIJF-EN TWINTIG JAREN doet hooren, ook ter oore kwam van de Gereformeerden in de Ned.

Herv. Kerk. Ook voor bèa is het boekje van belang.

Het is een getuigenis. Op p. 5 schrijft v. KASTEEL omtrent de Hervormden vóór de Doleantie: „Het getuigenis der Gescheiden broeders werd in de kringen der Hervormden, zoo het er al in doordrong, bevooroordeeld aangehoord. Toen zat het in het

bloed: „nooit afgescheiden worden." En al weet ik ook wel dat het bij velen in later dagen, zooals v. KASTEEL zegt, „een dogma schijnt te zijn geworden": „nooit doleeren", toch ontslaat dit niet van den plicht .om te

blijven getuigen. £a eindelijk, dit naar zijn omvang zoo geiinge, maar naar zijn inhoud zoo voorname boekje zal ook van belang blijken voorden historicus, die eenmaal een geschiedenis van de DOLEANTIE der 103 eeuw ten onzent zal schrijven.

G

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 8 oktober 1911

De Heraut | 4 Pagina's