GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Onze liturgie.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Onze liturgie.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

VIII.

Waar onze officleele liturgie dus niet meer klopt op de inrichting van onzen eeredienst, zooals deze in onze Kerken plaats vindt, zou dit gebrek zeker het gemakkelijkst te verhelpen wecen, wanneer de Synode er zich toe bepaalde een nieuwe liturgie op te stellen, die zich aan dezen onder ons gebruikelgken eeredienst aansloot Wat door gewoonterecht algemeen usantie werd, zou de Synode dan eenvoudig in haar liturgie codtficeeren. Feitelijk zou de inrichting van onzen eeredienst dan niets Veranderen, maar we zouden een dubbele , winste hebben. Vooreerst, dat de liturgie onzer Kerken weer overeenstemde met den werkelrjken eeredienst en daardoor aan den onwaren toestand een eind werd gemaakt; en ten tweede, dat men dan bij vtrschil van gebruik weer een objectief voorschrift had, waarop men zich kon beroepen, en daarmede aan velerlei onaangenaam getwist een einde zou zijn gemaakt.

Voor het inslaan van dezen weg zou bovendien pleiten, dat hij verreweg de gemakkelijkste is en de Eerken daarbij zonder eenige moeite zich zouden aansluiten. Veel ernstige studie en icgrijpecden arbeid zou het zeker niet kosten om zulk een liturgie saam te stellen. Men had eenvoudig na te gaan, hoe in de voornaamste Kerken van ons land de eeredienst geregeld was en dit beeld photografisch getrouw in de liturgie weer te geven. En zeker zou een dergelijke liturgie, die zoo uit het leven der Kerk zelf was opgekomen, en met de algemeen gevolgde gewoonte in overeenstemming was, al zeer weinig tegenstand bij onze Kerken ontmoeten. Iets v/at zeker een belangrijk voordeel zou wezen, waar de historie geleerd heeft, hoe elke verandering in bestaande gebruiken op liturgisch gebied de gemeente in beroering brengt. Hoe minder men hier aan bestaande gewoonten verandert, hoe liever het de gemeente is.

Maar al zou het inslaan van dezen weg om tot een herziening van onze liturgie te komen, het gemakkelgkst zijn, toch is deze weg zeker niet de beste, en we aarzelen geen oogenblik uit te spreken, dat de Synode door zulk een herziening meer kwaad dan goed aan onzen eeredienst zou doen. Door de thans gebruikelijke inrichting van onzen eeredienst in de liturgie vast te leggen en te sarctionneeren, zou het ernstige pogen om dezen eeredienst te hervormen en beter aan zgn doel te doen beantwoorden, niet worden bevorderd, maar veeleer tegengewerkt. Hetgeen bestaat, zou een ofScieel stempel krijgen, en daarom nog vaster zich inwortelen in ons kerkelgk leven. Thans erkent ieder nog, dat er een verandering moet komen, maar dan zou men, tevreden met wat men bereikt heeft, bij den bestaanden toestand zich gaan nedèrleggen.

Het is daarom noodig, dat onze Kerken, voordat ze aan de herziening onzer liturgie de hand slaan, eerst klaar en duidelijk Inzien, waarom niet alleen onze „ofücieele" liturgie, maar ook de door gewoonte ontstane inrichting van onzen eeredienst niet deugt. Eerst door het gebrekkige en onvoldoende van wat bestaat in te zien, kan de weg tot verbetering worden voorbereid.

Nu hebben we ten opzichte van de officleele liturgie reeds aangetoond, waarom haar principieele opvatting van den eeredienst niet deugt en waarom ze dan ook In haar povere gestalte onze Kerken nooit heeft volda& n. Het leven zelf van onze Kerken heeft dan ook tegen deze officleele liturgie gereageerd en naar betere en en doeltreffender vormen vandeneeredienst gezocht. Winst Is er dus zeker geweest, wanneer men de ontwikkeling van onzen eeredienst nagaat en het resultaat van deze ontwikkeling vergelijkt, met wat de officleele liturgie^ voorschrijft. Maar evenzeer zal het duidelijk wezen, dat deze door de gewoonte ontstane inrichting van onzen eeredienst nog volstrekt niet aan het ideaal beantwoordt. Bg deze langzame vervorming van onzen eeredienst heeft toch niet een leidende gedachte de richting aangegeven; is de principieele vraag niet gesteld: hoe behoort de eeredienst volgens Gods Woord te worden ingericht; heeft men zelfs geen rekening gehouden met hetgeen onze Gereformeerde Kerken in den aanvang bezeten hebben en elders nog bezitten; m*aar besliste eigenlijk het toeval alleen. De opbouw van dezen eeredienst mist dan ook elke architectonische eenheid; er schuilt geen plan achter; men ziet hier niet de gedachte van een kundig architect, die naar een bepaalden stijl te werk is gegaan; het maakt veeleer den indruk van een gebouw, waaraan Ieder, naar het pas gaf, weer een stuk heeft toegevoegd, maar waaraan alle innerlgke samenhang ontbreekt.

Waarom de Wet 's morgens en de Geloofsartikelen 's avonds gelezen worden, en niet juist omgekeerd, zooals de Synode van 1574 voorschreef, kan niemand u zeggen. Men Is het zoo gewoon, maar een oorzaak is er niet voor. Zelfs zou eigenlek niemand u kunnen zeggen, waarom de Wet en de Geloofsartikelen eiken Zondag weer gelezen worden. Zooals ze in onzen eeredienst voorkomen als geheel op zichzelf staande handelingen, buiten eenig verband met het geheel, hebben ze haar beteekenis verloren. Niet zoo zelden hoort men dan ook de opmerking maken, dat dit voorlezen van de Wet en de Apostolische Geloofbelijdenis, eiken Zondag weer, geheel overbodig Is. Want Ieder kent toch de Wet en ons Apostolisch geloof wel. Het eischt alleen maar tijd, die zooveel nuttiger voor de preek _ kon besteed worden. Als de dienst erg druk is, doordat men nog doop of avondmaal heeft, iaat men ze oolc maar liever weg. Daardoor wordt tijd uitgespaard. En ofschoon men, „uit gewoonte", dit voorlezen van de Wet en de XII Geloofsartikelen nog In stand houdt. Is het toch meestal een vorm geworden, die niets meer tot ons hart te zeggen heeft en waarnaar men zelfs nauwelijks meer luistert. De schuld hiervan ligt natuurlek niet daaraan, dat dit voorlezen van de Wet en van de Apostolische Geloofsbelijdenis metterdaad een zinledige ceremonie zouz^n, maar dat de beteekenis van belde In onzen eeredienst niet meer uitlkomt.

Zooals se daarentegen In de liturgie van Datheen waren ingevlochten, voelt ieder, waarom dit voorlezen van de Wet en deze Geloofsbelijdenis geschiedt, welke beteekenis ze voor den eeredienst hebben en waarom ze niet zouden kunnen gemist worden.

Toch is dit bezwaar tegen den bestaanden eeredienst niet het eenige. Veel zwaarder weegt nog de grief, dat de eeredienst feite J^'k predikdiemt is geworden en eigenlrjk geheel in het luisteren naar de predikatie opgaat. De praelectuur uit de Schrift dient gewoonlijk om de gemeente vooraf op de hoogte te brengen van het teksthoofdstuk, waaruit gepreekt zal worden, en wie een beetje oog heeft voor markante teksten, weet bliJ het voorlezen reeds te vertellen, waarover de prediker spreken zal. Het gebed voor en na de preek is niet zelden een repetitie van de preek in gebedsvorm voorgedragen, waarbij het dan natuurlijk niet te doen is, om God den Heere aan te spreken, maar om de hoorders nog eens te vermanen. En 't psalmgezang dient om een welkome pauze te brengen, waardoor de aandacht der toehoorders weer eens kan worden opgefrischt en de prediker wat op verhaal kan komen. Ja, de vorm van onzen eeredienst heeft zoo weinig karakteristieks overgehouden van wat de Franschen met een eigenaardig woord „culte" noemen, dat men bij lezingen voor joogelingsvereenigingen gewoonlijk precies dezelfde vormen in acht neemt, behalve dat men de Wet en de Gelooisbelgdenis hier achterwege laat. Maar overigens Igkt zoo'n lezing als twee druppelen waters op een gewone godsdienstoefening. Men wordt vooraf om een tekstbrieQe gevraagd; er wordt bijden aanvang een stuk uit de Schrift gelezen; er wordt gebeden, gezongen en gecollecteerd; zelfs stelt men er prgs op, dat b^ het einde cu ja wel niet de zegen wcrJt gegeven, maar dan toch een soort zegenbede wordt uitgesproken, want anders blijven de menschen zitten en weten ze niet, of het wel „uit" is.

Juist dit typische feit nu kan wel het best dienst doen om te laten zien, ' hoe weinig er van een eigenleken eeredienst bg ons is overgebleven. Want bij zulk een lezing komt men saam niet als gemeente, maar als gewone hoorders; is er dus geen sprake van een godsdienstoefening, maar van het luisteren naar een gewone rede; en dient alles wat er bgkomt slechts om aan deze rede een meer plechtig karakter te geven en voor zekere afwisseling te zorgen. Of het nu goed is, dat men bij een gewone lezing zoo sprekend den gang van een godsdienstoefening nabootst, laten we thans in het midden. We wijzen alleen op het feit, omdat daaruit blijkt, hoe dezelfde vormen evengoed bg een gewone lezing passen. Een liturgie zooals Datheen gaf, zou nooit voor een „lezing" kunnen gebruikt worden, want ieder zou voelen, dat dit een profanatie van het heilige zou worden, evengoed als wanneer men een lezing sloot met een nabootsing van het Avondmaal. Maar onze liturgie is zoo kleurloos geworden, dat ze als passe-partout voor elke samenkomst dienst kan doen. Het is een lijst, die voor elk portret pasklaar is. Een eigen stijl zit'er niet in.

Waaraan dit nu te wijten is, is niet moeilijk in te zien. Het ligt daaraan, dat B wij als Gereformeerden altoos min of meer I gevaar loopen intellectuialistisch te worden, alles te laten opgaan in het verstandelijke, i en dat daarom de leerdienst voor ons de hoofdzaak is. Het is de Zwingllaansche i trek, die van meet af door onze Gerefor­ z meerde Kerken heenloopt en nooit geheel D overwonnen is. Ook bij de Sacraments­ g c beschouwing ziet ge dien Zwingliaanschen s trek telkens weer in onze Kerken boven e komen, hoe beslist en ernstig Calvrjn hier ook d tegen gewaarschuwd heeft. Want wie Cat-t vijn als den vader van dit inteliectualisme b beschouwt, vergist zich en heeft Calvijn nooit leeren kennen. Calvijn heeft altoos het goed recht van de mystiek verdedigd e en ronduit gezegd, dat hg in dit opzicht O veel dichter stond bg Luther dan bij M a Zwingli. Ook bij de Inrichting van den E eeredienst — we zullen dit later aantoonen — kiest Calvin dan ook geheel andere h wegen dan Zwingli en schittert niet alleen W zijn machtig organisatorisch talent, maar A blijkt ook de innige warmte van zijn ge­ C moedsleven. Een enkel voorbeeld moge dit H aantoonen. Terwijl Zwingli, hoewel meer muzikaal aangelegd dan 'Calvgn, van het n w psalmgezang in de gemeente niets weten m wilde, heeft Calvijn van meet af er op aan­ t gedrongen, dat het psalmgezang in den e eeredienst zou worden opgenomen, en hg deed dit, gelgk hij zelf het uitdrukte, omdat b de zang „a une vertu secrette et quasi S incredible 4 esmouvoir les coeurs", een ge­ no heime en bi^'na ongeloofeli^'ke kracht om de o harten te bewegen.

Ea hierbij komt in de tweede plaats, dat ons Nederlandsche volk van huis uit weinig voelt voor hetgeen men „vormen" noemt, vooral op religieus gebied. We slachten ook in dit opzicht den Zwitsers, wier eeredienst al even sober Is als de onze.Calvgn heeft te Geneve tegen dien overdreven afkeer van vormen genoeg moeten strijden, en de inrichting van den eeredienst te Geneve ging dan ook In menig opzicht lijnrecht tegen zijn gevoelen In. Zelfs de ceremonie van de „oplegging der handen" b^ de bevestiging van de Dienaren des Woords, waaraan Calvijn veel hechtte, kon hij te Geneve niet doorzetten, omdat het volk en de Overheid er afkeerig van waren. Ook In onze Nederlandsche Kerken waren er niet weinigen, die deze handoplegging afkeurden, en de Synode van Dordt in 1574 schreef zelfs voor, dat men de handoplegging lievei achterwege moest laten. Het knielen bij het gebed, nog In de dagen van Voetius gebruikelijk en door hem warm aanbevolen, raakte geheel in onbruik, behalve wanneer een huwelgk kerkelijk bevestigd wordt en de pasgehuwden dan verzocht worden b^ het gebed der gemeente te knielen. Nu mag bij dezen afkeer van alle vormen ten deele ook hebben meegewerkt een zekere vrees om terug te vallen in de „Roomsche superstitien", zooals ook thans Dr. de Lind van Wijngaarden terstond weer den strijdkreet aanhief: „niet naar Rome terug". Maar de diepste grond was dit toch niet. Want het knielen bij he gebed in de Kerk werd niet afgeschaft in den t^d der Reformatie, toen deze afkeer van Rome het sterkst werkte, maar in een tijd, toen niemand meer aan het gevaar van Roomsche superstitien in onze Kerk dacht.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Onze liturgie.

Bekijk de hele uitgave van zondag 14 januari 1912

De Heraut | 4 Pagina's