GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. H. H. KUYPER. HET ZEDELIJK KARAKTER DER REFORMATIE GEHANDHAAFD TEGENOVER ROME. Rede bij de overdracht van het recto iaat aan de Vrije Universiteit gehouden op 20 October 1910. Kampen. —J H. Kok.— I9I2.

Als door 'n donderslag bij heldere zomerluchten werd in het voorjiar van 1910 de protestantsche wereld opgeschrikt door de Borromeus-Encykliek van Paus Pius X.

Het kwam zoo onverwacht en ongedacht.

Van 'n onderlinge bestrijding, althans in het publieke leven, was, in de laatste decenniën, tusschen Roomschen en Protestanten niet veel meer gezien; eer voelden, wie onder beide vasthielden aan het katholiek christelijk Geloof, bij alle verschil op dogma tisch en kerkrechterlijk gebied, zich één tegen over de bestrijders van dat Geloof. En daar komt me, ter gelegenheid van het 3oojirig jubileum der canonisatie van den in 1587 gestorven Aartsbisscbop van MILAAN, den vromen CARLO BORROMEO, op 36 Mei 1910 de pauselijke Encycliek Editae Saepe. Zij was gericht tegen de „Modernisten" in de Roomsche Kerk self, maar van de gelegenheid was tevens gebruik gemaakt om, in een taal waarvan de heftigheid selfs in Roomsche kringen werd afgekeurd, eenige onvriendelijkheden te debiteeren aan het adres van het Protestantisme.

Dat de Paus het niet op de Reformatie der i6a eeuw begrepen heeft is nog al begrijpelijk, en dat hij zich onvriendelijk over haar uitlaat is psychologisch al even verklaarbaar als dat, om iets te noemen, 'n Hervormde min-vriendelijke dingen zou zeggen over Separatie en Doleantie, Maar, alles heeft zijn grens, en het ging dan ook over de grens, toenjn de Borromeus-EncykUek zoowel omtrent de Reformatoren zelf, als omtrent de vorsten en volkeren die de Reformatie zijn toegedaan, oordeelen werden uitgesproken, die — gelijk het heet in de nota van 6 Juni 1910, welke de Pruissische gezant bij het Va'.icaan aan den Kardinaalsecretaris overhandigde — „niet beperkt zijn tot de dogmatische en kerkrechterlijke tegenstelling der Confessies, maar zich [tevens uitstrekken tot het zedelijk gebied". Metterdaad toch was door het vermetel oordeel, dat in de Encykliek over de Reformatie werd geveld, bet zedelijk karakter der Reformatie aangetast.

Terecht was men in de protestantsche wereld over zulk een beoordeeling verontwaardigd en gaf men daaraan, ook ten onzent, uiting. Eu dat deels op waardige, deels ook, met de kennelijke bedoeling er 'n politiek voordeeltje uit te slaan, op, door luidruchtigheid, min waardige wijze.

Bepaalde ongelukken heeft de Encykliek niet aangericht.

Van dat het — waarvoor sommigen beduch waren, en wat anderen niet ongaarne zouden gezien hebben — ergens in 'n kruitkamer van he anti'papisme was ingeslagen, werd niets vernomen.

Dan, acher de invectieven tegen het Protestantisme in dit pauselijke stuk zat ook nog ists anders dan het tot affect opsteigerend kerkelijkonlust gevoel. Wat er óok achter zat was de meenmg welke, in den nieuweren tijd, door d Rooascbe geschiedschrijvers omtrent het zede­ b lijk karakter van de Reformatie is verbreid en t gevestigd, 'n Meening welke door DR. KUYPER, a op p. S van zijn thans in druk gegeven rede, G teekenend wordt uitgedrukt met het „in onge­ m rechtigheid geboren". En zoo is het te verstaan, dat mijn geachte ambtgenoot, toen hij zich geroepen zag om in October van 1910 'n rectorale rede te houden, naar aanleiding van de in het laatst van Mei van dat jaar verschenen Encykliek, als onderwerp koos: Het zedelijk karakter der Reformatie gehandhaafd tegenover Rome. Niet toch die Encycliek op zich zelf, maar de meening der Roomsche historici, welke er achter zat, bad, van Akademisch standpunt bezien, beteekenis. De wetenschap, die, wijl het haar alleen om waarheid te doen is, _ zich als zoodanig over de menschelijke handelingen W bedroeft noch verheugt; de wetenschap der historie, die alleen heeft te onderzoeken wat er gebeurd is en waarom het zoo moest gebeuren, had het resultaat, waartoe de nieuwere Roomsche geschiedkundigen met hun onderzoek naar het ontstaan der Reformatie gekomen waren, teverifieeren.

DR. KUYPER, als historicus van professie, daartoe bevoegd en door zijn veeljirige studie op het gebied van de geschiedenis der Reformatie, daartoe bekwaam, had met dit verifieeren een voor hèm zeker niet al te zware taak. Te verwonderen was het daarom dan ook niet, dat hij, volkomen bekend met den arbeid zijner Roomsche vakgenooteu, en door eigen bionnenstudie omtrent het ontstaan der Reformatie tot een, aan de hunne contraire meening gekomen, reeds na enkele maanden met zijn oratie gereed was. Eu wie nu met óns akademiEch leven bekend is en dus weet met wat al arbeid de heer KUYPER, ik zou bijna zeggen „onbeleefdelijk" belast is, zal er zich allerminst over verwonderen, dat deze, mèt haar 174 noten, die niet minder dan 131 bladzijden vallen van de 180 waaruit heel het stuk bestaat, — zoo rijkgedocumenteerde rede eerst thans in druk kwam. Zulk 'n documentatie is met de aan „noten" toch al zoo rijke rectorale oraties der Vrije Universiteit nog nooit vertoond. Zij was in dit geval noodig, omdat, zooals de auteur terecht opmerkt, „dit pleidooi voor het zedelijk karakter der Reformatie geen waarde zou hebben gehad, wanneer daaraan niet in een dossier waren toegevoegd èn de punten van aanklacht èa de pieces justificatives, waarop de verdediging rustte". Ieder deskundige zal, bij inzage van dit stuk verstaan wat een werk aan dit met groote akribie bijeengebracht en keurig uitgewerkt dossier moet zijn besteed.

En wie nu nog met 'n bedenkelijk geticht er van leutert, dat het onderwerp, omdat de Borromeus-Encykliek al bijna vergeten is, zijn actualiteit heeft verloren, toont daarmee dat bij er zoo ongeveer niets van begrijpt. Een wetenschappelijke weerlegging van de meening der Roomsche historici over het ontstaan der Reformatie is thans nog even actueel als toen de: e Encykliek verscheen, die voor DR. KUYPER slechts tot zijn onderwerp de aanleiding is geweest.

De lezing van deze rede kan, ook aan hen, die baar, als ik, hebben aangehoord, in velerlei opzicht genot bieden.

Reeds van meer dan éen zijde is gewezen op den voortrcffelijken stijl waatin zij geschreven is, en 'n passus als aan het begin, waarin de redenaar, op grond van eigen aanschouwing, het graf van BORROMEUS in de kathedraal te MILAAN teekent, of een als die op p. 30-—32, waarin bij de grootheid van LUTHER scUetst, doen door hun fijne woordkanst ook esthetisch genieten.

’n Genot is het ook, den auteur bezig te zien als goed academisch docent wanneer hij, met bewuste zekerheid, op p. 5—17, zijn hoorders poolshoogte doet nemen van de zaak waar het om gaat en hen daartoe bekend maakt met het doel van den aanval, met de personen der bestrijders en met de wapenen door hen ge banteerd. Het veelal propagandistisch doel der Roomsche historiographie van de Reformatie wordt hier met de stukken bewezen, o.m. met dit citaat van DENIFLE waaiin hij als het doel dier geschiedbeschrijving onverholen uitspreekt; „denj enigen unter den Protestanten, die guten Willens sind, die Augen über Luther und Lutheithum zu ö£faen und sie zur Katho iischen Kirche zuiiick zu führen". Van de werken der Roomsche historici sinds he^ midden der vorige eeuw, van die van DöLLiNGER, JANSSEN, en met name DENIFLE, den onder-secretaris van het Vaticaan, wordt een overzicht gegeven dat tevens een inzicht geeft. Eindelijk wordt, en dat weer met de stukken zelf, aangetoond, dat deze schrijvers met de citaten, die zij voor hun meening aanvoeren, op al heel zonderlinge wijze hebben omge> sprongen.

Maar het hoogste genot biedt deze oratie, voor wie althans niet het tegendeel beeft te beweren van wat zij tracht te bewijzen, —met haar rustig, akademisch betoog ter handhaving van het zedelijk karakter der Reformatie. Een betoog, waarvan de loop is bepaald door den aanval, die zich richt èn op de beginselen, waarvan de Reformatie is uitgegaan; èn op het karakter der personen, die haar geleid hebben, — welke aanval dan vooral op LUTHER'S karakter het scherpst is; . èa op _ de vrucht, die zij voor de volken heeft gedragen.

Hier is DB. KUYPER in zijn kracht als historicus.

Aan het machtig feitenmateriaal dat in de noten is neergelegd en waarheen telkens ter controleering wordt verwezen, worden de beweringen der Roomsche schrijvers getoetst. Wat in die beweringen met de feiten overeenstemt, wordt zonder voorbehoud toegestemd; wat er mee in strijd is, verworpen. Heel dit betoog, dat den drieërlei aanval, naar het mij voorkomt, afslaat, verloopt zich geen moment in kleinzieligheden, wordt nergens dienstbaar aan partijbelang en heeft zoo niets van de onverkwikkelijke knoeierij eener propagandistische argumentatie.

PROF. H. H. KUYPER heeft met de uitgave van deze oratie en van haar noten aan de protestantsche wereld een zeer te waardeeren dienst bewezen, iets wat ook nit reeds erkend wordt.

Wie zich dit jongste werk van den hoogleeraar aanschaft, zal goed doen ook van de noten kennis te nemen. Daarin toch zit niet alleen het bewijsmateriaal voor wat in de oratie zelf wordt betoogd, maar ook een schat van op zichzelf wetenswaardige dingen op kerkhistorisch en dogmenhistoiisch gebied.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 maart 1912

De Heraut | 4 Pagina's