„Door alle boegselen der toebrenging”.
Uit welken het geheele lichaam bekwamelijk samengevoegd en samen vastgemaakt zijnde, door alle voegselen der toebrenging, naar de werking van een iegelijk deel in zijne mate, den wasdom des lichaams bekomt, tot zijns zelfs opbouwing in de liefde. Epheze 4 : i6.
De fout, waarin bij het denken aan het mystieke Lichaam van Christus schier eenieder vervalt, is, dat we te veel aan den kring der geloovigen denken waartoe we telf behooren. Dit nu m»g natuurlijk niet. Christus is het Hoofd van het geheele lichaam van ïijn geestelijke Kerk over de gansche aarde. Gelijk 't Hoofd éen is, zoo is ook het Lichaam éen. Is nu de Tolle gemeenschap met Jezus ook voor u niet te verkrijgen, dan in zooverre ge lid van het Lichaam sijt, dan hangt er natuurlijk alles aan, dat ge dit Lichaam kent, weet waar het is, inziet waar ge het te zoeken hebt, en voelt, op wat manier en waarom gij als lid in dat Lichaam ingeweven zijt.
Denkt ge daarbij nu aan een Lichaam, waartoe uitsluitend de echte Gereformeerden zouden behooren, dan tast ge geheel mis. We belijden in ome Geloofsartikelen, dat er is een „heilige, algemeene Christelijke Kerk", en niet met uw plaatselijke kerk, maar met die „heilige, algemeene Christelijke Kerk" hebt ge natuurlijk te rekenen, als ge verstaan zult, dat ook gij tot het mystieke Lichaam van Christus behoort, uit dit Lichaam een zegen ontvangt, en jegens dit Lichaam een heilige roeping te vervullen hebt.
Gelijk telkens is opgemerkt, er is daarom ook wel een persoonlijk, geestelijk verkeer van onze eigen ziel met Jezus, maar toch ook hierbij hangt het er aan, of onze gemeenschap met den Christus als ons Hoofd, en wel door middel van het mystieke Lichaam, is wat ze zijn moet.
Van dat Lichaam nu zegt onze Belijdenis, „dat deze heilige Kerk niet gelegen, gebonden of bepaald is in een zekere plaats, of aan zekere personen, maar dat ze verspreid is en verstrooid door de geheela wereld, nochtans samengevoegd en vereenigd zijnde met hart en wil in ééazelfden Geest, door de kracht des Gèloofs". En evenzeer zegt onze Catechismus, „dat de Zone Gods uit het gansche menschelijk geslacht esn gemeente ten eeuwigen leven heeft uitverkoren, beschermt en onderhoudt", en dat ieder van zichzelf moet kunnen belijden, te gelooven: „dat ik daarvan een levend lidmaat ben en eenwig zal blijven".
Heel het wezen, en zoo ook het begrip, van het mystieke Lichaam van Christus, strekt zich dus veel, veel verder en breeder uit, dan onze bijzondere Kerkformatie. Eensdeels kunnen er tot onze eigen Kerkformatie personen behooren, die geen leden van het Lichaam zijn, en anderzijds behooren er tot het Lichaam van Christus tienduizend maal tienduizenden, die buiten onze bijzondere Keikformatie vallen.
In groote, machtige rijken zooals Rusland bevinden zich allerlei kerken, van heel andere namen dan de onze, maar daarom moogt ge het u nooit voorstellen, alsof ook in die andere kerken de Heere niet de zijnen zou kunnen hebben. In heel ZuidAmerika en zelf< ! in de Zuidelijke Staten van Europa is bijna de heele bevolking Roomsch, maar wie zal daarom zeggen, dat er ook onder deze talrijke bevolkingen geen kinderen Gods, en geen leden van het Lichaam van Christus souden zijn? Allerlei dwaling moge hier heerschen, maar toch, wie kwam in deze landen niet vaak met Roomschc Christenen in aanraking, door wier geloof en liefde hij zich beschaamd gevoelde.
Nu staat' het niet aan ons, om uit te maken, wie al dan niet tot het L'cbaam van Christus behoort. Daarom heet 't dan ook een mystiek Lichaam; maar als we dorsten naar zielsgemeenschap met onzen Heiland, en we weten dat die gemsenschap door het heilige Lichaam trekt, dan hebt ge van dat Lichaam u toch een voorstelling te vormen, die esnigszins aan het wezen beantwoordt, en die nu komt eerst in u op zoo ge leeft onder den indruk, di^t dit heilige Lichaam zich onder alle volken Oïer heel onie aarde uitspreidt, en zoo ge innerlijk in het verborgen van uw eigen ziel gei^oelt, dat zóó en niet anders het heerlijke mynieke Lichaam is, waarvan ook gij een lid zijt en waartoe ook gij behoort.
Zoo moet dus dat Lichaam voor u niet iets schaduwachtigs en nevelachiigs zijn, dat zich achter uw eigen kerk verbergt, maar het moet op u aandringen, u in zich opnemen, u in zich besluiten, en u innerlijk van heilige g n s v aandoening trillen doen, zooals geen zichtbare Kerk het ooit vermag.
Het blijft daarom wel onzichtbaar, maar juist daardoor moet het te machtiger op u inwerken.^ Ook de Heilige Drievuldigheid is onzichtbaar, ook de engelen zijn onzichtbaar, ook uw eigen ziel is onzichbaar, maar zijn ze daarom minder reëel?
Om u die realheit van het Lichaam van Christus uu krachtiger te doen aangrijpen, komt de Schrift er telkens op terug, dat wat in uw vleeschelijk lichaam gebeurt, hoe meer ge het van nabij beziet, steeds meer het sprekende beeld blijkt te zijn van wat plaats grijpt in het mystieke Lichaam des Heeren.
Zoover gaat de Schrift daarin zelfs, dat ze ook in geestelijken zin spreekt van: de voegsele der toebrenging. „Toebrenging" doelt hier op ' toebrengen aan het Lichaam van wat't Lichaam voeden en sterken moet, en deze „toebrenging" nu, zoo laat de apostel zich uit, grijpt plaats door allerlei „voegselen"; zeker een niet zeer gelukkig door onze Orerzetters gekozen woord, omdat het zóó schier nooit in het gewone gesprek gebruikt wordt, maar dat toch wel te verstaan is. „Voegsel" is al datgene van het Lichaam, dat de leden of deelen van het Lichaam verbindt en samenvoegt. Men kan dit nu laten slaan op 't bindweefsel, op wat men de gewrichtskapsels of de gewtichtsbanden noemt, of men kan het breeder opvatten van het ader-en zenuwweefsel in heel zijn omvang, maar in elk geval tast en doorziet een ieder, dat er twee dingen in het Lichaam zijn, ten eerste i^ leden en ten tweede de blndsels die de leden samenbinden. En hierbij nu is dit het eigenaardige, dat deze bindsels niet alleen de onderscheidene deelen en leden samenbinden, maar ook dienst doen als geleiddraden, om aan al die deelen en leden het voedsel te doen toekomen, wat ze in stand houden moet, moet doen groeien, en moet bekwamen tot wat ze te verrichten hebben.
Zoo loopen we op twee beenen, die elk uit drie deeien bestaan, de voet, het been en het stuk van dij tot knie, maar deze drie stukken zijn door bindweefsels verbonden, ze zijn overspannen met zenuwen, spieren en aderen, en het is door ai deze „voegselen" dat aan het been het voedsel wordt toegebracht, waardoor het zijn dienst om het lichaam te dragen en voort te bewegen, verrichten kan.
En zoo nu, betuigt de apostel ons, is het ook in het Lichaam van Christus gelegen. Ook in dit heilige Lichaam zijn deelen of leden, en die leden zijn tot één geheel saamgevoegd door allerlei voegsels. Doch die voegsels doen tweeërle dienst, niet alleen den dienst om de leden ie verbinden, maar ook den heel anderen dienst om aan al die leden en deelen toe te voegen, wa ze van noode hebben, en daarom heeten ze „de voegselen der toebrenging".
Werkt dit alles in het Lichaam nu geregeld door, dan vaart 't wel, dan groeit en bloeit bet, dan uit het zich in heerlijke kracht. Doet er zich daarentegen hindernis voor, doordat er een lid of orgaan is, dat scheef trekt, dat opzwelt, dat inkrimpt, dan werken die voegselen niet meer gelijk 't behoort, dan is de geregelde toebrenging van het levenssap gestremd, en dan openbaart zich in het Lichaam geestelijke krankheid.
Vandaar dat de apostel ons zoo gestreng en ernstig op onze roeping wijst, en ieder onzer kan zelf gevoelen in wat zin.
Als een wegwerker op de spoorbaan eenige rails op een hoop heeft te leggen, doet 't er niets toe, of deze rails alle precies op elkaar vlijen. Maar als diezelfde wegwerker een spoorstaaf op de baan moet inschroeven, en bij dus weet: „Of ik dit goed doe of 't scheef aanleg, kan over een spoorwegongeluk beslissen, en zoo ik 't niet juist doe, kan 'c menschenlevens kosten", dan voelt hij 't spannende van zijn taak, wordt tot ernst gestemd en schroeft de spoorstaaf precies zóó in, als zij liggen moet, zal de trein er zonder binder over heen kunnen glijden. En zoo nu ook is het hier.
Wie als een verloste des Heeren niet anders denkt of hij is alleen met zijn eigen ziel be»g, en zich inbeeldt: ik kan morgen weer beleren wat ik heden bedierf, die wordt o, zoo licht wat men noemt slordig in zijn geestelijke zelfontwikkeling, omdat hij er zoo bij denkt, 't geldt mij «elven alleen. Voelt een kind van God daarentegen, dat hij verantwoordelijk staat voor den goeden, gezonden, geestelijken loop van heel het heilige Lichaam van Christus, en dat een geestelijke feil zijnerzijds een stoornis in dat Lichaam kan aanbrengen, waar tal en tal van zielen, nu en misschien nog najaren, onder lijden zullen, dan past hij wel heel anders op, wordt vanzelf geestelijk vooracbtig, en zet geen stap of hij moet weten dat die stap goed is.
Dan toch zegt hij niet meer: Wat ik doe of hoe 't mij vergaat, raakt alleen mijzelf. Veeleer voelt hij dan, omgekeerd, dat de welstand van heel het geestelijk Lichaam er mee gemoeid kan worden. Esn vejel in het oog, dat gewond wordt, kan het gezicht verstoren, het verstoorde gezicht kan een verlies van heel het licht teweeg brengen, en zoo kan zelfs in ons stofif^ilijk lichaam uit het kleinste het grootste bedeif voorkomen. En natuurlijk is dit in het geestelijk Lichaam nog veel banger, omdat hier het geestelijk bindweefsel zooveel fijner is.
Zie dan toe, hoe ge in 't Lichaam van Christus verkeert, niet alleen voor uself en met het oog op uw eigen zaligheid, maar ten minste evenzeer, opdat het Lichaam van Christus geen schade lij de 1).
i) Dinant, in zijn nooit genoeg te waardeeren Commentaar op den brief aan d* Efesen, deel II bU. 583, laat zich hierover in dezer voege uit: »De mond nuttigt het voedsel, de keel en slokdarm brengt het in de maag, die kookt en scheidt het, en zoo komt het voedsel tot de lever, van daar in 't hart, daaruit naar de loog, om door de inademhïg van de lucht verkoeld te worden; en zoo doet elk lid bet zijne tot onderhoud van 't lichaam. Hierop zien de woorden tnaar de werking van een iegelijk deel in zijn mate IL Maar ten tweede, als nu het voedsel in het lichaam gebracht en bereid is, zijn er niet alleen aderen en zenuwen, die zich overal verspreiden, maar ook zekere vliezen, buizen of pijpjes bij en aan de bijzondere leden gevoegd, die de leden raken en daaraan vast zijn, en die in het Grieksch genoemd zijn «pa/, ligamenten, of bindselen, van 2jr7-? (v aanraken, door middel van welke het bereide voedsel aan elk bijzonder lid, naar zijn behoefte, toegebracht wordt, opdat het groeie. En dit nu noemt de apostel ndoor alle voegselen der toebrengingu.
Nu zou een anatoom, naar de huidige kennis der ontleedkundige wetenschap, een en ander allicht o eenigstins anders hebben uitgedrukt, de apostel chreef natuurlijk in de taal van zijn tijd, maar m elk geval is zin en bedoeling duidelijk. Zal 't oed gaan, dan moet 't al in 't lichaam naar zijn atuurlijke ordinantiën werken, en komt er O toornis, al is 't ook slechts bij één lid of één g lies, dan lijdt hierdoor heel het Lichaam.
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van zondag 20 oktober 1912
De Heraut | 4 Pagina's