GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Afgewezen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Afgewezen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Tóen op onze jongste Synode het verzoek van enkel* onzer Kerken inkwam, dat de Synode zich tot de Regcering wenden zou om een nationalen Bededag uit te schrijven, heeft de Synode wijselijk besloten op dat verzoek niet in te gaan. Vooreerst was het helaas duidelijk genoeg gebleken, dat van deze liberale Regeering het uitschrijven van zulk een bededag niet was te wachten, en moet de Synode niet met verzoekschriften tot de Regeering komen, wanneer 2e vooruit zeker is nul op 't request te krijgen. En ïn de tweede plaats is het uitschrijven van zulk een nationalen bededag niet een kerkelijke, maar een politieke zaak, en behoort ze daarom ter sprake te worden gebracht, niet in de Synode, maar in het Parlement.

Vroeger, toen er geen volksvertegenwoordiging bestond en ons Christelijk - volksdeel dus geen wettig orgaan had om zijn verlangens en wenschen bij de Regeering bekend te maken, lag het in den aard der zaak, dat de Gereformeerde Kerk, die door de Overheid als de ware Kerk erkend werd en aan wie uitsluitend het recht van publieke oefening der religie was toegekend, ook optrad bij de Overheid voor dereligieusnationale belangen van het volk. Dat volgde van zelf uit het toen bestaande huwelijk tusschen de Gereformeerde Kerk en de Overheid, en vandaar dat in de Dordtsche Kerkenordening, Art. 66, opgedragen werd aan de Dienaren der Kerken om bij de Overheid aan te dringen dat nationale bededagen zouden gehouden worden. Thans echter, nu dit huwelijk ontbonden is en van een staatskerk, in welken vorm ook, geen sprake meer is, ligt het ook niet op den weg van een bepaalde groep van Kerken, om met zulk een verzoek tot de Overheid te komen, en de Synode van Utrecht heeft bij de revisie der Kerkenordening de slotalinea van Art. 66 terecht aldus gewijzigd, dat wanneer de nood dit eischt, een bededag voor onze Kerken, zal worden uitgeschrsven door de Classis, die de Generale Synode hiervoor aanwees.

Niet op de Sj'node, maar op de pleitbezorgers voor onze Christelijke Staatkundige beginselen in het Parlement ligt de roeping, om bij de Overheid op het houden van zulk een nationalen bededag aan te dringen. Een nationale bededag raakt toch niet het belang van een bepaalde Kerkengroep, die, wat haar eigen kring betreft, volkomen bevoegd is een bededag uit te schrijven, maar raakt héél het volk en moet de uiting wezen van het Christelijk karakter van onze natie. En eene Regeering, die door het niet uitschrijven van zulk een bededag in tijden van algemeen landsgevaar haar roeping verzaakt, behoort daarover niet door de Synode, maar in het Parlement tot verantwoording te worden geroepen.

Metterdaad is dit dan ook op uitnemende wijze geschied door Ds. A. Brummelkamp in de Tweede Kamer; hij deed het in zeer bescheiden vorm, maar met warme overtuiging, met kracht van argumenten, en zijn rede heeft in de Kamer en daarbuiten een uitnemenden indruk gemaakt.

Het i.s danroin, dat wc deze rede hier overnemen : • "

Er is, Mijnheer de Voor/.itter, . in verband met het nog altijd aanwezig, gansch niet denkbeei-, dig gevaar, ééne zaak, die ik meen bjj uitstek actueel te mogen noemen, en waaromtrent ik der Regeering een wensch zou. willen kenbaar maken.

Ik wensch te vragen, of de Regeering niet het oogenblik gekomen acht, om, onder aanwijzing harerzijds van een bepaalden datum, dat een-gewone weekdag zou moeten zijn, de natie uit te noodigen — ik gebruik opzettelijk dit woord — de-natie uit te noodigen, zeg ik, dien dag het geheek land door af te zonderen tot een openbaren bededag.

Ee.n dag waarop van regeeringswege alle publieke arbeid, behalve wat niet stil kan staari, wordt stilgezet en de natie, afgezien van.wat dé kerV-en en kerkgecootschappên, doende" wat der kerken i.? , op haar gebied zelfstandig verrichten^ uitgenoodigd wordt het aangezicht van God Almachtig te zoeken en Hem eerbiedig - de belaiigen v& n land en volk in deze bijzondere omstandigheden-in den gebede-voor .te dragen.

Mijnheer de Voorzitter! ik behoef niet opzettelijk aan te wijzen de zedelijke bevoegdheid der Regeering om zulk een dag uit te schrijven. Verlangt men het, dan zeg ik dit: dé Overheid, regeerende bij de gratie Gods, gelijk in elk wetsontwerp uitdrukkelijk verklaard wordt, ontleent, eo ipso, daaraaii dus het recht en dén plicht om de natie openlijk te wijzen op Hem vaji wien alle gezag afdaalt. Die machtig is te zegenen en den zegen terug te houden, te bewaren en los te laten, in gevaar het zwakke sterk te maken en het kleine te behoeden tegen de overmacht van onrecht en geweld.

Van zulk een oproep tot nationale aanbidding geeft jaarlijks en gaf ditmaal de 'President der machtige Amerikaansche Republiek een indrukwekkend voorbeeld.

Een voorbeeld dat niet alleen staat in de geschiedenis.

Ik herinner aan de in vroeger tijden hier te lande veelvuldig gehouden boet-en bededagen. Van het jaar 1624 alleen vermeldt de kerkhistoricus Kist er acht.

In Gelderland en Overijsel wordt nog jaarlijks zulk een dag gehouden.

Van sommige dier dagen verhaalt de immers bij het tegenwoordig geslacht nog niet vergeten geschiedenis, dat zij den vijand meer vrees inboezemden dan de legers en vloten, die de kleine Republiek tegen hen vermocht uit te rusten.

Mag ik hierbij den naam der Oranjes noemen, dan wijs ik op dat onvergetelijk woord van Willem den Zwijger over het verbond met den alleroppersten Potentaat der Potentaten, da hij gemaakt had: op het gebed dat hij nog stervende voor „dit arme volk" uitstortte; op den held van Nieuwpoort, die na de zege zich van het paard en op de knieën wierp en zeide: *o God, wie zijn wij menschen, dien gij zulk een eere en overwinning gegeven hebt".

Mijnheer de Voorzitter! .Toen in die eerste Augustusdagen de ons bijna vreemd geworden bange werkelijkheid tot de natie doordrong, dat het zwaard getrokken en de krijg ontketend was, hebben we, als onmiddellijke terugslag daarvan iets mogen zien van wa: t de èdelc F. D. Maurice in zijn Lecttwes on Social Morality noemt «nadonal worship«.

Er was een drang om stil te staan, om tot zich zelf in te kéeren, om zich rekenschap te geven van den weg waarop roen zich Iwvcnd, om te vragen, of God, gelijlc in de d.".gen onzer vaderen, nog als de Göd van Nederland erkend werd.

De bedehuizen stroomden vol, zonder afspraak, zonder drang op werkdagen; het was opeens of de onzienlijke dingen nader tot ons waren gekomen, en een soberheid in opvattingen levenswijze werd waargenomen, die weldadig afstak bij wat vóór dien dag werd gezien..

We voelden ons als op een keerpunt... Toch was er in dat gevoel iets van een leemte. Er scheen nog iets te ontbreken in deze beweging.

Het was het besef dat nog niet dé geheele natie, de natie als een eenig man, met de Overheid aan het hoofd, als vertegenwoordigende alle volkskringen in hun geheel, aan dezen nationalen «worship» deel had genomen.

En nu schijnt mij het oogenblik gekomen, om aan deze onvervulde behoefte voldoening te geven.

Mijnheer de Voorzitter, ik mag niet, ik wil niet profeteeren, maar ik durf zeggen, dat velen sedert lang naar dezen oproep van Overheidswege hebben uitgezien, en dat, als hij komt, ~ bij duizenden echo's zal wakker roepen in het hart van het oude Nederland, ook daar waar men het misschien niet zou verwachten.

Laat mij ten slotte er dit eene nog bjjvoegeii. Toen Hare Majesteit de Koningin onlangs in ons midden de Zitting der Staten-Generaal kwam openen en een openhartige blootlegging van den toestand gaf, met een warme opwekking om eendrachtig onze taak te vervullen, besloot Zij hare rede:

„Met de bede dat God ons kracht moge schenken" en verklaarde daarmee de zitting geopend.

Mij dunkt, de oproep waarvan ik sprak, zou geheel en al passen op dat Koninklijk woord. Hij zou het bewijs zijn dat in het Nederlandsche volk een hart klopt, eenstemmig mét het Oranjehart, dat in deze bede zich uitsprak.

Toch heeft dit goede woord geen effect gehad.

De Regeering sprak wel uit, dat zij zulk een bededag waardeerde als uiting van vroom gevoel, maar het houden van zulke bededagen moest aan de Kerk worden overgelaten, en de Regeering kon geen bededag voor heel ons volk uitschrijven, omdat een deel van ons volk hierin een schending zou zien van de neutrale positie, die de Regeering heeft in te riemen.

Sterk was deze verdediging van den Minister niet. Het was ook hier weer de ongelukkige valsche neutraliteitsidee, die den doorslag gaf. Neutraal heeft de Regèerinig zeker te zijn, in zooverre ze niemand beletten mag zijn godsdienstige overtuiging met volkomen vrijheid te belijden en dat ze alle Kerkgenootschappen gelijkelijk heeft te beschermen, zonder aan één Kerk bepaalde privilegiën te verleenen. Maar van deze door de Grondwet geëischte neutraliteit was hier geen sprake. Elk kerkgenootschap zou met hartelijke sympathie het uitschrijven van zulk een bededag hebben begroet, en waar de Regeering zulk een bededag alleen uitschrijft, maar niemand dwingt er aan deel te nemen, kan van een krenking van iemands godsdienstige overtuigingen hierbij geen sprake wezen. In Amerika, Ds. Brummelkamp wees er terecht op, waar de schei-

ding tusschen Staat en Kerk wel bet scherpst doorgevoerd is, heeft president Wilson geen oogenblik geaarzeld om een nationalen bededag uit te schrijven, en worden zulke bededagen zelfs regelmatig gehouden. Wat het liberalisme in Nederland echter onder neutraliteit verstaat, is geheel iets anders; het kwam feitelijk hierop neer, dat de Regeering, omdat een deel van biis ongelbovig is en aan het uitschrijven van zulk een nationalen bededag door de Overheid wellicht aanstoot zou nemen^ daarom aan de begeerte van de groote meerderheid van ons volk niet voldoen mag. En dat neutraliteitsstandpunt kan niet ernstig genoeg worden gewraakt en bestreden. Het zou feitelijk neerkomen op een loocheningen uitwissching van ons Christelijk volkskarakter; het zou een huldiging wezen vart den etat athé, van den Staat sender God. En we betreuren het wel diep, dat in zoo hachelijke omstandigheden, als waaronder ons volk thana nog altoos verkeert, gelijk de Minister met nadruk ons herinnerde, de Regeering den moed miste openlijk ons volk op te roepen om de hulpe van God Almachtig voor oris land af te sméeken.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Afgewezen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 3 januari 1915

De Heraut | 4 Pagina's