GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Een onjuiste statistiek.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Een onjuiste statistiek.

13 minuten leestijd Arcering uitzetten

Het statistisch overzicht, dat Prof. van Bakel in de Hervorming van het aantal theologische studenten aan de verschillende Hoogescholen in Nederland gaf, klopt, wat de getallen van de theologische studenten aan de Vrije Universiteit betreft, volstrekt niet met de officieele cijfers, die de Vrije Universiteit zelf publiceert door middel van den Rector in de Annales academici en evenmin met die, welke namens de Vrije Universiteit in het jaarverslag aan de Regeering worden meegedeeld en die door de Regeering in haar verslag van den toestand van het Hooger Onderwijs worden gepubliceerd. Raakte dit nu een klein verschil, zoo zouden we hierover zwijgen, want mèn moet niet op elk slakje zout leggen, maar waar het verschil hierop neerkomt, dat Prof. van Bakel, wat de totaalcijfers betreft, de officieele getallen, door de Vrije Universiteit opgegeven, tot meer dan de helft redticeert, loopt dit toch de spuigaten uit en mag wel de vraag gesteld worden, met welk recht Prof. van Bakel dit doet.

Wat de cijfersder Rijksuniversiteiten betreft, heeft hij, gelijk hij zelf mededeelt, om inlichtingen gevraagd aan de pedellen dezer Hoogescholen, die hem natuurlijk de officieele eijfers hebben gezonden, die in elk Jaarboek te vinden zijn. Prof. van Bakel had ze even goed kunnen vinden op de Universiteitsbibliotheek te Amsterdam en de moeite der correspondentie zich derhalve kunnen besparen. Dezeofficieclecijfersnuvan de Rijksuniversiteiten worden door hem onveranderd en zondereenige critiek overgenomen. Maar zoodra Prof. van Bakel toekomt aan de Vrije Universiteit, geeft hij niet meer dé officieele cijfers, maar verlaagt ze tot de helft. Wat natwurlijk naar buiten wel den indruk moet geven, alsof de Vrije Universiteit met deze officieele cijfers de wereld tot dusver een rad voor de oogen heeft gedraaid en den toestand veel rooskleuriger heeft voorgesteld dan deze werkelijk is. «

Nu is het volkomen juist, wat Prof. van Bakel in de Hervorming meedeelt, dat hij deze cijfers van de Vrije Universiteit niet zelf vastgesteld heeft, maar in overleg is getreden m? t den toenmaligen Rector van de Vrije Universiteit en van hem deze cijfers ontvangen heeft. Zelfs deelt hij uitvoerig mede, hoe zij tot deze cijfers'gekomen zijn en welke maatstaf daarbij is aangelegd. Nu is hei zeker wel ietwat vreemd, dat een Rector, wanneer hem gevraagd wordt naar het aantal studenten in een bepaalde faculteit, den vrager niet verwijst naar de officieele opgaven, maar op eigen" gezag deze cijfers voor de helft verlagen gaat, want daarmede worden feitelijk de officieele opgaven voor minder betrouwbaar verklaard. Geheel van onvoorzichtigheid vrij te pleiten, schijnt ons de toenmalige Rector dan ook niet. Hij had althans, voordat hij deze cijfers vaststelde, wel eenige ruggespraak met zijn collega's kunnen houden. Tot zijn verontschuldiging kan echter aangevoerd, dat Prof. van Bakel, toen hij den Rector om deze cijfers vroeg, den indruk gaf, dat het hem te doen was om eens precies te weten, hoeveel studenten in de Theologie aan de Vrije Universiteit iaarlijks voor de Kerken in Nederland beschikbaar kwamen. TK^n bedoeling was nl. - een artikel te schrijven over den bestaanden predikantennood in Nederlanden hoe die verbeterd kón worden. Natuurlijk kon de officieele lijst van de studenten voor dat doel geen dienst doen, want lang niet al de daar genoemden waren voor het predikambt in de Nederlandsche Kerk bestemd. Daarom ging de toenmalige Rector met Prof. \^.r\ Bakel aan 't schrappen. Geschrapt werden vooreerst alle buitenlandsche studenten, die uit Afrika of Amerika waren overgekomen, omdat ze voor de Gereformeerde Kerken in Nederland geenbelang hadden, zooals Prof. van Bakel zelf meedeelt. Evenzoo werden geschrapt alle studenten, die uit Kampen waren overgekomen om aan de Vrije Universiteit verder te studeeren, want deze studenten waren al voor Kampen genoteerd en mochten derhalve niet dubbel gerekend worden ! En eindelijk werden ook nog geschrapt al de studenten, die candidaats-examen hadden afgelegd, ook al bleven ze nog als student ingeschreven, omdat ze door wilden gaan met hun studie en zich voorbereidden voor het afleggen van het doctoraalexamen, of bezig waren aan hun dissertatie. Zoo kwam het er feitelijk op neer, gelijk Prof. van Bakel zelf mededeelt, dat hij, om het totaalcijfer te vinden, saam heeft geteld de eerste-jaarstheologen (altoos na. aftrek van de buitenlanders en overgekomenen van Kampen) met de theologen uit drie daaraan voorafgaande cursusjaren, omdat de studie in de theologie gewoonlijk slechts vier jaar bedraagt. Een methode van berekening, die natuurlijk kant noch wal raakt, want het aantal studenten aan een Hoogeschool wordt niet berekend naar degenen, die nog het candidaats-examen moeten afleggen, maar onivat allen, die aan de Universiteit studeeren. Verbeeld u, dat men eens een slaat wilde uitgeven van de juristen te Leiden en daarop alleen vermeldde, wie nog bezig waren met hun candidaats-examen !

Intusschcn zouden we dit cijferspel ebben gelaten voor wat het was, waneer Prof. van Bakel deze cijfers nu ook metterdaad gepubliceerd had in een artikel over den predikantennood; daarenoven uitdrukkelijk - vermeld had, dat hij iet alle studenten in deze statistiek opnam, maar alleen de inlandsche studenten, die nog geen candidaats-examen hadden afgelegd ; en dan dezelfde methode evenzeer had toegepast bij de Rijksuniversiteiten, om aldus tot een juist vergelijkend overzicht te komen.

Zoo deed Prof. van Bakel echter niet. Blijkbaar geprikkeld, omdat men van antirevolutionnaire zijde in den Gemeenteraad een aanval deed op zijn Theologische faculteit, haastte hij zich, in een artikel in de Hervorming deze cijfers te publiceeren, nu met het geheel andere doel om aan te toonen, hoe de Theologische faculteit van de Gemeentelijke Universiteit te Amsterdam, er, wat het getal van haar studenten betreft, vergeleken met het aantal theologen aan de andere Universiteiten, nog niet zoo slecht voorstond. Voor zulk een vergelijkend statistisch overzicht 'nu waren deze cijfers van den Rector der Vrije Universiteit natuurlijk niet bestemd, en konden ze ook geen dienst doen, en waar Prof. van Bakel ze toch in dit verband publiceerde, nog wel met een beroep op de autoriteit van den vorigen Rector, was dit feitelijk niet eerlijk spel. Immers de categorieën van studenten, die Prof. van Bakel van de Vrije Universiteit aftrok, om zoo tot de netto-winst voor de Gereformeerde Kerken in Nederland te komen, rekende hij daarentegen bij de Rijksuniversiteiten er wel bij, zoodat deze laatste cijfers naar verhouding veel te groot werden. En door deze ongelijksoortige getallen nu saam in één statistiek te plaatsen met het onjuiste opschrift: getallen van de eerstingeschrevenen en totaalcijfers van alle theologische studenten, werd de indruk gegeven, alsof deze opgaven van de Vrije Universiteit evenals die van de Rijksuniversiteiten de getallen gaven zoowel van alle eerst-ingeschreven studenten als van alle studenten, die in de Theologie stueerden; wat niet juist is. Wie op statistisch gebied een vergelijkende tabel wil geven, moet vóór alle dingen zorgen, dat hij geen ongelijksoortige grootheden met elkander vergelijkt.

Welk een invloed deze wijze van berekering op de cijfers heeft gehad, zulleif> we met enkele voorbeelden aantoonen, waarbij we van de officieele gegevens uit de Jaarboeken der Rijks-Uhiversiteiten gebruik maken.

Het eerste voorbeeld raakt dé - eerste rubriek, waarin meegedeeld wordt hoeveel nieuwe studenten elk jaar voor de theologie zijn ingeschreven. Volgens 't officieele vérslag werden aan de Vrije Universiteit in den cursus 1912—1913 ingeschreven 23 nieuwe theologen, wat ook volkomen juist is blijkens het Album Academicum. Prof. van Bakel trekt van dit officieele cijfer de buitenlanders af, omdat zij in Nederland geen predikant worden en houdt er dus 12 over, d. w. z. bijna de helft. Voor zijn eigen faculteit vermeldt hij echter voor het jaar 1913—1914 negen nieuwe theologen, maar vergeet hierbij te vermelden, dat hievan vier, dus bijna de helft, dames waren, die vermoedelijk wel niet alle vier bestemd waren om predikant te worden. En nog erger is het, dat hij over ditzelfde jaar voor de Rijksuniversiteit te Utrecht aangeeft, dat er toen 24 nieuwe theologen zijn ingeschreven, hoewel uit het Jaarboek der Utrechtsche Universiteit blijkt, dat van deze 24 nieuwe theologen 11 uit het buitenland kwamen (Afrikaners, Hongaren, Duitschers enz.). Welk reeht heeft nu Prof. van Bakel om in een en dezelfde statistiek van de Vrije Universiteit de buitenlandsche studenten af te trekken en daardoor het getal van 23 op 12 te brengen, terwijl tegelijk voor Utrecht de buitenlanders er wel bij gerekend worden en het getal daardoor van 13 op 24 wordt verhoogd? Had Prof. van Bakel van beide kanten de buitenlanders afgetrokken, dan zouden de cijfers gelijk geweest zijn; nu geven ze een volkomen onjuist beeld.

En hetzelfde bezwaar geldt evenzeer de tweede rubriek van de totaalcijfers. Prof. van Bakel meent, dat de totaalcijfers, die de Vrije Universiteit opgeeft, naar verhouding te hoog zijn, omdat hier de gewoonte bestaat, die aan de Rijksuniversiteiten niet voorkomt, dat een predikant, die nog voortgaat met te studeeren voor zijn doctoraal examen of bezig is aan zijn proefschrift, zich telken jare tegen betaling van fl. 5 laat inschrijven, om aldus op de studentenlijst te worden geplaatst. Vandaar dat hij als totaalcijfers van de Vrije Universiteit alleen geeft het getal van de eerste jaarsstudenten met de drie voorafgaande cursussen, d.w.z. van vier jaar. Nu zij hier in de eerste plaats opgemerkt, dat Art. 99 der Hooger Onderwijswet aan Rectoren der Rijksuniversiteiten de bevoegdheid verleent, om allen, die tot de promotie zijn'toegelaten, telken jare als student in te schrijven, en dat ze dan evenzeer als student werden meegerekend. Het verschil met de Vrije Universiteit is dus alleen, dat deze inschrijving aan de Rijksuniversiteiten kosteloos geschiedt en aan de Vrije Universteit eiken keer fl. S kost. In hoeverre het nu juist is, dat de predikanten, die aan de Rijksuniversiteiten promoveeren willen, van deze bevoegdheid nooit gebruik maken, kunnen we niet beoordeelen, maar indien Prof. van Bakel, om de vergelijking zuiver te maken, deze predikanten van het totaalcijfer der Vrije Universiteit had willen schrappen, dan zou hem dit gemakkelijk genoeg zijn geweest, doordat elke studentenalmanak hem de namen dezer predikanten had kunnen geven. Op de laatste studentenlijst bedraagt hun aantal juist 10. Maar in geen geval had hij recht, om

wegens !dit verschil als totaalcijfer van de Vrije Universiteit alleen te rekenen de theologen over vier jaar, want aan de Rijksuniversiteiten geschiedt dit nergens. Hoezeer de verhoudingscijfers daardoor ten nadeele van de Vrije Universiteit zijn veranderd, valt niet moeilijk aan te toonen. Zooals men weet, moeten de studenten èn aan de. Rijksuniversiteit èn aan de Vrije Universiteit alleen gedurende de 4 eerste jaren collegegeld betalen. Hier heeft men dus een basis voor vergelijking, want zoowel de Rijksuniversiteiten als de Vrije Universiteit zijn verplicht jaarlijks aan de Regeering mede te deelen, hoeveel studenten collegegeld betaald hebben. Van I'art de grouper les chiffres^kan hier dus geen sprake wezen; de quitanties wijzen uit wie collegegeld heeft betaald en wie niet. Nuvermeldt het Jaarverslag van 1912—1913, dat toen aan de Vrije Universiteit door 44 theologen collegegeld betaald werd. Desniettegenstaande geeft Prof. van Bakel als totaalcijfer voor dit jaarjlechts 34 theologen. Vermoedt hij soms dat de overige tien, die volgens hem dus geen student waren, maar wel collegegeld betaalden, dit louter uit pleizier hebben gedaan ? Neem nu voor hetzelfde jaar de Rijksuniversiteit te Utrecht. Hier, wederom volgens het officieele jaarverslag, betaalden 74 studenten collegegeld. Dit zijn dus de theologen van de vier eerste jaren. Toch geeft Prof van Bakel voor dit jaar op niet 74, maar 120, dat is bijna vijftig studenten meer, omdat het officieel verslag dit voor Utrecht als totaalcijfer geeft. Sterker kan de onbillijkheid wel niet in 't licht worden gesteld. Voor de Vrije Universiteit wordt het totaalcijfer, dat voor dit jaar 89 theologen bedroeg, naar beneden gebracht tot 34, d, w. z. nog tien beneden het aantal studenten, die collegegeld betaalden. En voor Utrecht wordt het totaal bedrag onveranderd overgenomen, hoewel het vijftig hooger is dan het getal der betalende studenten.

Reeds hieruit kan blijken, dat Prof van Brakel zich ten eenenmale vergist, wanneer hij meent, dat men aan de Rijksuniversiteiten alleen de studenten van de vier eerste studiejaren zou rekenen, maar niet degenen, die daarna blijven doorstudeeren, zooals de Vrije Universiteit dit doet. Trouwens, de Jaarboeken dezer Universiteiten zelf wijzen dit wel anders uit. Ik neem wederom als voorbeeld Utrecht en vind, dat voor den cursus 1909—1910 hier wordt vermeld, dat in het 5e jaar nog studeerden 25, in het 6e jaar 9, in het 7e jaar 3, en dat dit zelfs doorloopt tot het 14.& jaar, waarvoor nog 1 genoteerd staat. Toch rekent de Universiteit van Utrecht al deze studenten, ook dezen veertiende jaarstheoloog, bij het totaalcijfer en komt aldus tot een getal van 166 theologen, dat Prof. van Bakel natuurlijk trouwhartig overneemt. Maar als hij nu een kolom verder aan de \'rije Universiteit toekomt, legt hij plotseling een geheel anderen maatstaf aan; als student mag hier alleen gerekend worden, wie niet verder dan zijn vierde jaar kwam, en zoo schrapt hij van de 80 er 50 en houdt dus maar 30 over.

Laat me ten slotte nog de werkelijke • cijfers geven, die ik dan verzoek, dat die bladen, welke de statistiek van Prof van Bakel overnamen, als corrigendum zullen meedeelen. Ik heb me de moeite gegund uit het officieele Album Academicum, waarin van elk jaar de namen en handteekeningen staan van elk ingeschreven student, zelf na te gaan, hoeveel theologen voor 't eerst werden ingeschreven. Ik geef deze getallen naar de methode, die aan de Rijksuniversiteiten gevolgd wordt, omdat daar gerekend wordt, dat het Akademiejaar loopt van 1 September tot 1 September, terwijl de Vrije Universiteit het Akademiejaar 20 October begint. Voor de berekening maakt dit natuurlijk verschil, .aangezien de Rector der Vrije Universiteit mee kan deelen, hoeveel studenten bij den aanvang van den nieuwen cursus zijn ingeschreven, S terwijl aan de Rijksuniversiteiten in de officieele statistiek het aantal studenten over het vorige jaar wordt gegeven. Tegelijk met dezen staaS < deel ik mede, welke cijfers g Prof van Bakel had gegeven.

Prof . van Bakel: r g

1906—1907 1907—1908 1908—1909 1909—1910 1910—1911 1911—1912 1912—1913 1913—1914 1914 1915 12 16 7 8 16 15 19 19 13 3, later verbeterd in 8 10 6 6 5 10 12 13 10 k g i

Wat de totaalcijfers betreft heb ik deze niet zelf gecontroleerd, maar ze overgenomen uit het jaarverslag, dat telken jare aan de Regeering wordt toegezonden en dus volkomen betrouwbaar is. Die studenten, die alleen voor enkele lessen waren ingeschreven, worden niet meegerekend, omdat Prof van Bakel meedeelt, dat hij dit ook aan de Rijksuniversiteiten niet deed.

volgens Prof. van Bakel

1906—1907 1907—1908 1908—1909 1909—1910 1910—1911 1911—1912 1912—1913 1914—1915 91 103 86 80 78 84 89 89 44 44 33 30 27 27 33 45 a

Ik behoef aan deze critiek wel niet toe te voegen, dat ik geen oogenblik er aan denk te beweren, dat Prof van Bakel deze cijfers opzettelijk zoo laag gesteld heeft om daarmee de Vrije Universiteit in een minder gunstig daglicht te plaatsen. Het feit, dat hij zelf naar den Rector der Vrije Universiteit ging om hem naar de juiste cijfers te vragen, sluit elke gedachte aan boos opzet uit, De fout was alleenj dat hij cijfers, hem verstrekt met het oog op een geheel ander doel, publiceerde in een artikel, waar ze niet thuis hoorden, en daairbij vergat na te gaan, of de strenge maatstaf dien hij aan de Vrije Universiteit had aangelegd, ook voor de andere Universiteiten werd toegepast.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's

Een onjuiste statistiek.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1915

De Heraut | 4 Pagina's