GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De jongste Synode van de  Christelijk Gereformeerde Kerk in Amerika.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De jongste Synode van de Christelijk Gereformeerde Kerk in Amerika.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Ten slotte moge ook nog de aandacht gevestigd worden op de meest belangrijke besluiten, die onze zustersynode inzake haar eigen kerkelijk leven nam.

Vooreerst was er klacht, dat het kerkelijk examen voor de toelating tot den Dienst des Woords (het zoogenaamd peremptoir examen) te weinig onderscheiden was van het e.xamen aan de Theologische School afgenomen (wat in Amerika ons praeparatoir examen vervangt); sommigen wilden zelfs het kerkelijk examen geheel afschaffen, ten einde den candidaten de schande van te zakken en. der Classis, veel werk te besparen, en het examenrecht geheel naar de School overbrengen.

Volkomen terecht heeft de Synode besloten op dit laatste verzoek niet in te gaan. Ze handhaafde den regel van het Gereformeerde Kerkrecht, dat het reckt van de toelating tot het ambt bij de Kerk behoort en deze dat recht niet aan de School mag overdoen. Maar tegelijk werd erkend, dat er een onderscheid moest bestaan tusschen het examen door de School, en dat door de Kerk afgenomen, in zoo verre het eerste een meer wetenschappelijk, het tweede eeti meer kerkelijk karakter moet dragen; zelfs besloot de Synode' een commissie te benoemen, die haar een wel uitgewerkt plan ter regeling dezer examens zou voorleggen. Met belangstelling wachten wij het advies dezer commissie af, daar we hier voor een vraagstuk staan, dat ook iti onze kerken tot moeilijkheden aanleiding geeft, zelfs meer nog dan in Amerika, omdat onzs a.s. Dienaren des Woords niet twee, maar drie examens hebben af te leggen: het candidaats-examen aan de Universiteit of Theologische School, en daarna het praeparatoir en peremptoir examen voor de Classis. Nu moge voor degenen, die vlot ter taal zijn en niet aan zenuwachtigheid lijden, de veelheid dezer examens geen bezwaar opleveren, voor niet weinigen is vooral het kerkelijk examen een schrikbeeld, omdat zij hier staan voor hun onbekende examinatoren, die niet altoos een juist begrip hebben van wat een examen be-'teekent. Zoo 1 werd nog onlangs aan een candidaat bij zijn kerkelijk examen gevraagd, eens al de theologische professoren op te noemen, die aan de verschillende Universiteiten in Nederiand en te Geneve onderwijs hadden gegeven! Hoeveel predikanten

in onze Kerken zouden, wanneer zulk een kennis der Kerkhistorie metterdaad eisch was voor de toelating tot het predikambt, aan dien eisch beantwoorden? Daarbij komt, dat afwijzing bij een kerkelijk examen veel ernstiger gevolgen voor den betrokkene heeft dan bij een schoolexamen, daar het laatste alleen in ' beperkten , kring bekend wordt, terwijl het eerste hem een brandmerk opdrukt, dat zijn leven lang hem bijblijft en bij de vervulling van zijn ambtelijke taak hem niet weinig hinderlijk kan wezen. In hoeverre hierin verbetering te brengen is door een andere regeling der examenvakken, is niet gemakkelijk te zeggen; veel meer verwachten we daarvan, dat de examinatoren, door de Classis geroepen, wel inzien, dat zij geen wetenschappelijk. examen, hebben af te nemen, wat de taak E der School is, maar & zn kerkelijk examen. Al zal het onderzoek naar de mate der kennis niet geheel ontbreken kunnen, bij het kerkelijk examen moet toch hoofdzaak wezen het onderzoek naar de zuiverheid der belijdenis en naar de geschiktheid van het ambt.

Een tweede quaestie, die in Amerika evenals bij ons tot practische moeilijkheden aanleiding had gegeven, was het optreden van niet-gestudeerde personen of zoogenaamde ^oefenaarsi. in de publieke saamkomsten der' gemeente om een «stichtelijk woord« te spreken. Hoezeer in buitengewone omstandigheden dit hulpmiddel groove diensten bewezen heeft om bij d gebrek aan predikanten de gemeente k te dienen, toch mag het iri normale tijden v nooit als surrogaat aangewend worden om t de gewone bediening ' des Woords te K vervangen. Volkomen terecht besloot t daarom de Synode in overeenstemming met r hetgeen ook onze Kerken pp de Haagsche z Synode hadden vastgesteld, dat niemand z het recht heeft in den openbaren eeredienst d een stichtelijk woord te spreken, tenzij de w Classis hem dit recht had vergund, en dat h dit recht dan nog alleen gelden zou voor r die Classis, waartoe de betrokkene behoort, n maar niet daarbuiten.

Een derde vraag, die evenzeer meermalen op onze Synodes ter sprake is gekomen, was deze, of de Synode niet een Formulier zou vaststellen voor de openbare belijdenis' des geloofs. Zij, die hierop aandrongen, wezen er o. m. op, dat de beteekenis dezer plechtigheid daardoor beter door de gemeente verstaan zou. worden, en er ook meer eenheid zou komen in de practijk. Terecht ging de S)-node echter niet op dit verzoek in; ze oordeelde, dat de gebruikelijke vragen de materie in deze zaak voldoende aangeven en genoegzame eenheid waarborgen; dat door de vaststelling van een apart Formulier de indruk zou, kunnen gewekt worden, dat men eerst door het doen van belijdenis bij de Kerk ingelijfd wordt; waaraan nog toegevoegd werd dat de beteekenis van deze daad niet allereerst ' door een plechtigheid dient aangegevpn te worden, maar' door onderwijzing in de prediking en de catechisatie. Al laten we , • de vraag in 't midden, of het niet wenschelijk zou wezen om de vragen bij 't doen van de openbare belijdenis des geloofi^ nader te formuleeren, toch zijn we 't met deze Synode van harte eens, dat een afzonderlijk Formulier voor deze kerkelijke handeling metterdaad gevaar zou opleveren. Een «confirmatie» kennen onze Kerken niet en ook de schijn daarvan moet vermeden worden.

Een vierde, niet minder ernstige vraag was, hoe de Kerk te handelen heeft met personen, die, om de tucht te ontgaan, voor het lidmaatschap der Kerk bedanken. Vroeger had de Synode in haar Algerneene bepalingen vastgesteld, dat de Kerk aan zulke personen niets meer te doen heeft, omdat zij zich buiten de Kerk gesteld hebben. Terecht heeft echter een latere Synode deze te krasse uitspraak weer geschrapt. Dat de Kerk aan zulke personen niets meer te doen heeft, is zeker niet juist. Vooreerst mag de Kerk zulk een «bedanken van het lidmaatschap» nooit voetstoots aanvaarden, maar dient ze veeleer ernstige pogingen in 't werk stellen om zulk een persoon het zondige van zijn eigenmachtige daad duidelijk te maken, en herti te bewegen van dit besluit, dat vaak in overijling genomen is, terug te komen. En ook wanneer dit haat niet gelukt, en de Kerk ten slotte wel erkennen moet, dat zulk een persoon zich van. haar afgescheiden heeft, blijft de Kerk toch altoos geroepen den afgedoolde te vermanen, evengoed als ze dit een geëxcommuniceerde moet doen. Maar geheel anders komt de quaestie te staan, wanneer men vraagt, of de Kerk zulk een persoon, die met woord en daad zich aan haar gemeenschap onttrokken heeft, nog tot voorwerp zou kunnen maken van haar kerkelijke tucht en hem zelfs zou kunnen fexcommuniceeren. Er schijnt in de Christelijke Gereformeerde Kerk in Amerika wel een sterke strooming te zijn, die dezen kant op wil, en ook de commissie, die de Synode van prae-advies diende, ging een goed eind dezen weg op, . Ze adviseerde de Synode om dit «bedankens alleen dan te aanvaarden, wanneer zulk een persoon zich bij een andere Kerk aansloot, omdat, hij met de leer of kerkenordening zijner Kerk het niet meer eens was, maar niet in geval iemand'zich aan de gemeenschap der Kerk onttrok om op zich zelf te blijven staan of de tucht te ontgaan; de Kerk moest dan toch met de tuchtoefening doorgaan, op grond, dat zulk een tuchtoefening wellicht nog dienstbaar zou kunnen wezen tot genezing van zulk een afgedoolde; dat niemand zich van de Kerk als instituut mag losmaken, daar men zich zelf volgens Gods eisch en niet naar eigen willekeur bij het instituut heeft aangesloten; en eindelijk, dat in elk geval het prestige der tucht op die wijze beter gehandhaafd kan worden. Afdoende schijnen deze gronden ons echter niet te zijn. De practische motieyen, dat zulk een tucht­ oefening nog wel tot genezing kan dienen, en in elk geval het prestige der tucht zoo beter gehandhaafd wordt, beslissen niet over de vraag, of zulk een persoon, die zich aan de gemeenschap der-Kerk onttrokken heeft, nog wel voorwerp der kerkelijke tucht kan wezen. En wat het principieele argument aangaat, dat het opzeggen van het lidmaatschap ongeoorloofd is, daar de band met het instituut niet willekeurig gelegd is, maar krachtens Gods eisch, — zoo is dit op zich zelf volkomen juist, maar dit neemt toch niet weg, gelijk Voetiüs terecht opmerkt, dat de aansluiting aan de Kerk een vrije wilsdaad is van den betrokken persoon en de Kerk daarom nooit iemand tegen zijn uitgedrukten wil als Hdmaatkan blijven beschouwen en behandelen. Een daad kan zedelijk ongeoorloofd wezen, en toch kan de Kerk verplicht zijn met zulk een daad rekening te houden wat haar kerkrechtelijke gevolgen betreft. De Commissie zelve stemt dit feitelijk toe, waar ze erkent, dat wie zich bij een andere Kerk aansluit, . geen voorwerp meer zijn kan van kerkelijke tucht. Immers, gelijk onze Confessie terecht zegt, is ieder geloovige van Godswege verplicht, zich bij de ware Kerk te voegen, en is daarom het verlaten van de ware Kerk om zich bij een dwalende of valsche Kerk te voegen, zeker niet minder groote zonde dan zich aan de gemeenschap der Kerk te onttrekken om op zich zelf té blijven staan. En toch oordeelt de Commissie volkomen terecht, dat de Kerk in zulk een geval geen tucht meer kan uitoefenen. Bovendien is het hoofddoel van de tucht toch altods om de Sacramenten heilig te houden, en wie zich yan de Kerk afgescheiden heeft, kan de Sacramenten niet meer ontheiligen, omdat hij geen recht meer heeft om ze te gebruiken. Wie zijn lidmaatschap opzegt, snijdt immers zichzelf van de Kerk af en behoeft daarom door de Kerk niet meer afgesneden te worden. De Synode heeft daarom, naar het ons voorkomt, wijs gehandeld, met het rapport van haar adviseerende Commissie niet aan te nemen, maar een nieuwe Commissie te benoemen, die op de volgende Synode haar van advies dienen zal.

Ten slotte zij uit de acta dezer Synode nog vermeld, dat, ook het oude twistpunt van het infra-of supra-lapsarisme nog even ter Synodale tafel kwam, doordien Ds. J. F. Hulst en Prof G. H. Hemkes een aanklacht hadden ingediend tegen Ds. G. J. Haan, omdat Aez& m De Calvinist & & n verklaring van Rom. 9 : 22, 23 had gegeven, die volgens hen supra-lapsarisch zou wezen. Ook in dit geschil is de Sj'node mét groote voorzichtigheid opgetreden. Ze wees de aanklacht af, omdat net supra-lapsarisme volgens de leerregels van Dordt. (cap I art. 7) en blijkens de beraadslagingen op' de Dordtsche Synode en volgens de Utrechtsche conclusies niet te vèroórdeelen noch uit te sluiten is, weshalve ze oordeelde, 'dat noch Ds. Flaan noch iemand anders over zijn supra-lapsarische uitlatingen te bemoeilijken is. Maar tevens sprak ze uit, dat het voeren van een discussie over het infra-en supralapsarisme ernstig gemeden moet worden ter wille van den vrede en het welzijn der Kerken; het kan bovendien toch onmogelijk tot bevrediging van ons denken leiden en is daarom onvruchtbaar, en wanneer het niet met de uitsterste voorzichtigheid geschiedt, ontstemt het slechts de Kerken.

Hoezeer we van harte met deze beslissing instemmen, toch veroorloven we ons één opmerking. De aanklacht tegen Ds. Haan ingebracht, grondde zich o. m. op de uitdrukking door hem gebezigd, dat »het besluit Gods over alle dingen gaat, dus ook over de zonde«, Dit nu is niet een eenzijdige supra-lapsarische voorstelling van het decreet Gods, maar het is de eenparige belijdenis van alle Gereformeerde theologen geweest. Wie dat weerspreekt, weerspreekt het-Woord Gods zelf, want de Schrift leert, dat »beide Heródes en Pontius Pilatus met de Fleidenen en de volkeren Israels vergaderd zijn geweest tegen Jezus, dien God gezalfd had, om te doen al wat Gods hand en raad te voren bepaald had dat geschieden sows. (Hadd. 4 : 27, 28) en verklaart dus uitdrukkelijk, dat de raad of het besluit Gods ook over de zonde gaat. Geen Gereformeerde heeft dit dan ook ooit ontkend; integendeel, ze hebben dit op grond van Gods Woord zoo beslist mogelijk volgehouden tegenover alle drijvers van den vrijen wil des menschen, - al hebben ze steeds er aan toegevoegd, dat God daarom noch de auteur is noch de schuld draagt van de zonde.

Het schijnt ons daarom niet alleen zonderling, dat een predikant in een Gereformeerde Kerk wegens deze uitdrukking wordt aangeklaagd, maar het doet zelfs de vraag opkomen, wie hier eigenlijk op de bank der beschuldigden had moeten zitten: hij die dit beleed, of zij die dit ontkenden. Er schuilt in een eenzijdig drijven van het supra-lapsarisme zeker een gevaar voor den vrede der Kerken, maar een niet minder grooter gevaar steekt in het infralapsarisme, \yanneer dit in den grond niet anders dan een verkapt Arminianisme zou wezen.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's

De jongste Synode van de  Christelijk Gereformeerde Kerk in Amerika.

Bekijk de hele uitgave van zondag 22 oktober 1916

De Heraut | 4 Pagina's