GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Van de Voleinding.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Van de Voleinding.

19 minuten leestijd Arcering uitzetten

XXVI.

En de zevende engel goot zgce ptiool uit in de lucht; en er kwam eene groote stemme uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. Openb. X\T: 17.

CCLXXXI

ACHTSTE REEKS.

XXVI.

En de zevende engel goot zgce ptiool uit in de lucht; en er kwam eene groote stemme uit den tempel des hemels, van den troon, zeggende: Het is geschied. Openb. X\T: 17.

Van het zestiende hoofdstuk, waarin de laatste Phiool werd uitgegoten-gaan we thans aanstonds over op de laatste kapittels, om wat daar tusschen in ligt, ten slotte als eindtafereel ter sprake te brengen. Niet alsof ook hetgeen in hoofdstuk 17—19 ter sprake komt niet in hooge mate belangrijk zou zqn, maar het draagt een ander karakter. Als de zevende Engel zijn Phiooi heeft uitgegoten, komt er op eenmaal een groote stem uit den tempel des hemels voor den Troon, en die stem riep uit: iHet is geschied*-, iets waf in het Grieksch" slechts één enkel woord vormt, en dan luidt, gelijk we reeds opmerkten : Gegone. EKt nu duidde aan, dat de loop der gebeurtenissen zijn einde zou bereikt hebben, en dat er daarna niets meer gebeuren of geschieden zóu dan het einde zelf in zqn voleinding. En het opmerkelijke hierbg is nu, dat in hoofdstuk XVI:6 geheel dezelfde betuiging den loop der dingeiT afsloot. Daar toch lazen we : > En Kïj sprak tot mij: Het is geschied*, alzoo nogmaals dat Gegone, en dan volgt er onaid-. dellijk op: Ik ben dg Alpha en de Omega, het begin en het einde. ïk zal den dorstigen geren uk de Fontein van het water des levens om niet.< Doch al is het, dat htsF lieida malen geheel jfiey^Iide aitdrakking van Gegone ofte - iHét is geschiedt gebezigd wordt, toch ligt tusschen deze herhaling van geheel het identieke en gelijke woord, welbezien niet minder dan de geheel-onderstfaovenkeenng van het wereldbestaan in. Waar in OpenB. XVI:17 de roepstem uitging van - uHet is geschiedt, daar stond de oude wereld nog met al haar wee ên jammer. Die wereld is nu wei aan haar einde toegekomen. Dat einde treedt ia. Het is er. Maar' toch altoos zoo, dat geheel het wereldbestand er nog steeds in iqn oorspronkelijken vorm was, en dat de algeheele ommekeer, difi nu te komen stond, pas intrad, nu eerst inging en zich nog te voleinden had. EnTiier staat dan tegenover, dat als in Openb. XXI c 6 voor de tweede maal die roepstem van shet is geschied» weerklickt, het einde er niet alleen is, maar alsnu in vollen zin voleind is. Tusschen die beide roepstemmen > Het is volbracht» in hoofdstuk X\T: 17 en in hoofdstuk XXI : 6 ligt alzoo het groote werk der Voleinding in. In Openb. XVI : 17. begint de uitwerking der Voleinding, en in O^nb. XXI : 6 is de Voleinding voltooid, voleind en geschied.

Zoo loopt dan de historie, zoo we op dit woord vollen nadruk mogen leggen, tot en met de uitgieting van de laatste Phfóol, d. i. tot en met hoofdstuk zestien, regelmatig door, en als de laatste Phiool is uitgegoten, treden de eindgebeurtenissen en eindtoestanden in. Het keerpunt ligt hier in wat ons door hoofdstuk XVI:17 wordt bericht in de alomvattende verklaring, dat het nu geschied is; een uitdrukking, die duidelijk te kennen geeft, dat het normale verloop van de menschelijke hist«rie, gelijk óié in het Paradijs begon, na haar einde bereikt heeft. Het is na-uit, het is geschied, en in hoofdstuk XXI : 1 is er een "geheel nieuwe toestand opgekomen. Het staat er zoo duidelgk: gt; En ik zag een nieuwen hemel en eea nieuwe aarde, want de eerste hemel en de eerste aarde was voorbij gegaan en de zee was niet meer.> _ En nu volgt wel in hoofdstuk XXI : 6 de herhaling van deze pertinente verklaring, zoo dat we nogmaals lezen: En die op den troon zat, zeide: iet, Ik maak alie dingen nieuw. En Hij zeide tot mij: chrijf, want deze woorden zijn waarachtig en getrouw, en Hg sprak tot mij: et is gesctiiedc, maar hetgeen tusschen die beide uitdrukkingen van : »Hsti3 geschiedt inligt, draagt een geheel ongewoon, een geheel, vreemd, een geheel exceptioneel karakter. Wat tusschen die beide betuigingen van > Het is geschiedt in ligt. behoort niet meer tot de historie van onze wereld, en behoort nog niet tot den nieuwen toestand, die op de herschapen wereld intreedt, maar draagt het geheel eigenaardig karakter van overgang. Bij het eerste »Het is geschiedt gaat de wereld onder, en bij het tweede: gt; Het is geschiedt, is de onderen overgang van de oude in de nieuwe wereld voleind. Er ligt natuurlijk tusschen o w t s - die beiae een uitzondencgstoestand m, eenim e h t e o w d w i h h z a d t h gebeuren dat geheel op zich zelf staat, een aangrijping van hemel en aarde, die niet meer tot de oude historie van onze tegenwoordige wereld behoort, en die evenzoo nog niet te rekenen is bg den nieuwen toestand van de, - nieuwe aarde onder den nieuwen hemel die gaat intreden, maar een geheel exceptioneel karakter draagt. Na lang smeulen is eindelijk-dan toch de alles vernielende vlam uitgeslagen. Krakend is 't alles ineengestort. En als straks de vuurgloed voleind isT ligt de nieuwe aarde onder den nieuwen hemel gereed.

Tusschen die beide nu, d. w. z, tusschen het laatste moment der historie van onze tegenwoordige wereld, en het eerste moment van den geheel nieuwen toestand die uit den ondergang der oude wereld zal opkomen, ligt een ontzettende gsbeurnis in. Er slaat eenerzijds een alles in zich verslindende brand uit, die een einde-maakt aan al wat bestond en gebeurde, en anderzijds komt, dank zg Gods almogende kracht, uit die ruïne, ongedacht en onverwacht, een geheel nieuwe orde van zaken voort, die de gelukzaligheid van het herboren Paradijs doet ingaan. Doch tusschen die beide, tusschen dien-ondergang van wat bestond, en die herbaiing van een nieuwe wereld, die straks volgt, ligt een tusschenpenode, ligt een overgansgefaeuren in, dat niet meer tot de wereldhistorie behoort, en nog niet gerekend kan worden tot de nieuwe aarde en den nieuwen hemel te behooren, maar eeniglqk als overgangstoestand zich kenmerkt. Het gaat dan geigk het bij een grooten brand toegaat. Eerst staat er het oude huis in zijn breede afmetingen, en ieder die voorbggaat, ziet den forschen gevel nog in de pracht van zijn afmetingen voor zich. Dan begttjjien zich de errsts *: ? ek«inen van den brand binnenshuis te vertoonen. Al meer begint de vuurgloed van dien brand op tal van punten merkbaar te worden. Niet lang meer of het oogenblik komt, dat heel het huis in brand staat, en de vlammen uitslaan. Ook die toestand houdt dan nog korten tijd aan. Maar - eindelgk komt het oogenblik, dat niets meer de ineenstorting van heel den bouw tegenhoudt. De _vormen van het huis verliezen zich dan in den alomvattenden' vuurgloed. Op eens begint 't alles te kraken en te zwichten. En nu komt 't oogenblik van de ineenstorting. Alles zinkt ineen, ploft neer en stort neer. Er is geen huis meer. Men ziet niet anders meer dan de gloed-verheffingen. En bg een gewoon huis en een gewonen brand is 't dan straks alles uit, en blgft niets dan een puinhoop. Nauwelijks aan enkele stukken muur kan men nog zien, dat er een huis gestaan heeft.

Doch zoo is het hier niet. Hier toch werken twee krachten. Eenerzijds de alles vernielende macht van den verterenden vuurgloed, maar ook anderzijds de herscheppende en nieuwscheppende almacht Gods; en als. de vlam die 't al verteerde, ten leste gcbluscht is, vindt ge geen puinhoop, doch heel anders, een geheel nieuwe schepping, die wordt aangeduid als een nieuwe hemel en een nieuwe aarde, die heerlqk verrijst en het oog boeit op de plek, waar de oude wereld onderging. Niet alsof hiermede geheel het verleden in glans en glorie ware omgezet Uitdrukkelijk toch heeft de profetie van ouds, en hebben straks de Christus en zgn apostelen, op het niet weg te cgferen feit gewezen, dat er, ]na den ondergang van de ude wsreld, en naast de nieuw opgekomen ereld, zich nog 't ontzettend aangrijpend afereel zou vertoonen van den jammertoetand, waarin 't al te gader zijn zou »weening en knersing der tanden". Doch laten we dit afgrijselijk deel der eeuwige toekomst voor een oogenblik aan zich zelf over. dan komt de geheele voorstelling, die dé ApocaI> -pse ons geeft, toch altoos weer op deze twee klare en duidelgke gegevens neder: ten eerste dat er aan de historie van ons gewone wereldieven een einde komt, n ten tweede dat er een geheel nieuwe emel en nieuwe aarde zal te voorschgn reden. Dan echter onderstelt dit vanzelf en overgang, waardoor hetgeen er was. phoudt te wezen, en het nieuwe geboren ordt uit Gods wondermacht Er, komt an een oogenblik dat het oude, dat er as, neerploft, ineenstort en straks weg s, en op ditzelfde oogenblik bewerkt God et zoo, dat de nieuwe aarde en de nieuwe emel het aanzijn erlangen, en onverwacht ich aan het oog vertoonen. Toch Hgt ltoos tusschen die twee, tusschen dien onergang vas wat bestond, en dit nieuw opkomen van wat thans de herschapen oestand zal zgn, zekere overgang in, en et is die overgang, die beide eleiaenten zich Devat, eenerzijds het kraken en l w w d D h w o d k o d w m g v o k d L S a v d p d w m w f e ineenstorten van wat er was, en anderzgds het ongemerkt opeens als een herschepping zich vertoonen van de nie; we aarde onder den nieuwen hemel.

Eerst geeft aizoo de openbaring u de korter of langer durende periode te aanschouwen van het Goddelijk gedoogen, het Goddelijk dulden, het Goddelijk verdragen, haast zoudt ge zeggen, van het Goddelijk begaan laten der demonische menschelijke ongerechtigheid. Met opzet voegen we hier het demonische en menschelijke saam. Vergeet toch nooit, dat, naar luid van de Schrift; de zonde niet hier op aarde en niet uit den mensch is opgekomen. Steeds toch leert de Schrift u, dat er drie sferen zijn, waarmee te rekenen valt. Ten eerste de heflige sfeer van *t leven Gods en zijn engelen. In de tweede plaats de demonische sfeer van den duivel en zijn satellieten. En ten derde des menschen zondige atmosfeer, wziarin de gevallen mensch •'^€i invloed aan den Satan gunt, maar toch door Gods genade in Christus nog niet wordt losgelaten. Dit nu is oorzaak, dat het einde der wereld niet kan komen, tenzij vooraf de verhouding tusschen onze menschenwereld en de wereld der demonen tot beslissing zij gebracht. Uit alles blijkt dan ook, hoe in de iaatsts hoofdstukken van Johannes' Apocalyps het zich ten slotte alles in de eindworsteling tusschen God en Satan op het terrein van het mensche-Igk leven saamtrekt. De eindworsteling is nietenkeltweezgdig tusschen Goden mensch. De verhouding is, evenals in 't Paradijs, zoo ook in de eindsfeer, als 't alles tot beslissing zal \Loxnsxi.dries^fdig, De macht die tegen God ingaat, komt niet 't eerst in den mensch, mstar komt in de Engelenw^erelrf op^ er - ^St-iii^afetït. dfe tpgwn God ingaande, den mensch in dien afval meetrekt. Daarom nu kon het niet anders, of ook in het eindtafereel moest 't nogmaals de worsteling van die drie machten zijn, God eenerzijds, maar tegenover God volstrekt niet enkel de zondige mensch, doch achter den zondigen mensch steeds weer Satan opkomend. Ook in de Apocalypse ontwaart ge het dan ook, met name ia de laatste hoofdstukken, hoe ten slotte 's menschen redding niet kan voltooid worden, alvorens die demonische tegenworsteHng gebroken zij. Die wordt dan ook ten slotte neergeworpen. En zoo niet is die demonische macht geknakt, gebroken en te niet gedaan, of de nieuwe toestand der herschepping treedt in.

Juist dit echter geeft aan faet eind van de alles beslissende worsteling - een nog ongewoner en in nog sterker zin, geheel exceptioneel karakter, en het is hierop vooral dat de aandacht steeds in vollen ernst moet gevestigd blijven. Indien in de emdcatastrophe eeniglgk met den heiligen God en den in zonde vervallen mensch ware te rekenen geweest, zou het einde der dingen in veel eenvoudiger vorm voor ons zijn getreden. Maar zoo was het niet, en zoo kon het zijn. De zonde is niet uit den mensch zelf opgekomen. De zonde, en Vv-el de zonde in den meest volstrekten zin, werkte reeds in het heelal, lang eer er ooit in eeneenigen mensch zonde was bespeurd. De Engelenwereld was er reeds, en in die Engelenwereld was het machtige ethisch probleem van meet af gesteld.' Ook al ware er nimmer eenig mensch geschapen, zoo zou toch die Engelenwereld het groote ethische probleem tot beslissing hebben gebracht Het brak dan ook aanstonds in die hooge wereld uit. De Engel was een redelijk ezen, en zulks in nog beslissender vorm an waarin het straks de mensch zou zijn. De Engel was niet een blind werktuig, hg was geen gedachtelooze machine. Er as en werkte in hem een zedeüjke wereldorde. En het eigenaardige in de natuur van en Engel was, dat hij, opzettelijk tegen God iezende, door zgn keuze, van het eerste ogenblik af voor eeuwig en voor altoos e zaak beslechtte. Een gevallen Engel as niet meer voor bekeering en dus ook niet eer voor redding vatbaar. Op zedelijk ebied was de keuze die een Engel deed. olstrekt en absoluut. Wat prachtWezen de pperste engel vóór zijn val geweest zij, unnen we ons dan ook nauwelijks in'oeelen. ïEen broeder van Christus" noemde uther hem, en die naam gaf niet teveel. atan is een pijnlijke naam, die ons met %rijzen rervult, maar juist in dien naam an Satan of van hoofd der demonen ligt an toch juist de uitnemendheid van zijn ersoon tiitgesproken. Doch hieruit volgt an ook, dat, bij de eindconclusie, de orsteling niet gaan kon enkel en eeniglijk et den mensch, doch dat in den eindbrand, aarop 't al uit zou ioopen, vanzelf drie actoren zich in het geding zouden mengen, enerzgds de heiligheid van God, maar daarentegen anderzijds niet alleen de verloren mensch, doch ook de eindbedeeling in de wereld der demonen. En hieruit verklaart het zich dan ook, dat in de laatste hoofdstukken van Johannes' Openbaring, de onderscheiden elementen zich zoo sterk dooreenmengen, dat ge gedurig met drie elementen te rekenen hebt, met God, met Satan en met den mensch.

Dit nu zoo zijnde, kon 't niet anders, of het slot der Voleinding moest tot zulk een complex van gebeurtenissen leiden, dat de voorstelling ervan allicht tot verwarring kon voeren. Juist daarom nu was het van het hoogste aanbelang, de drie beslissende oogen blikken scherp van elkaar af te scheiden. Het moest in de ApocaIypse, '~die de toekomst aangaf, klaar en duidelgk worden aangegeven, waar en op welk oogenblik en door welke gebeurtenis het gewoon historisch verloop van het leven in onze tegenwoordige wereld zijn eindpunt bereikte, alzoo ophield en dan nu ook op duidelijk merkbare wijs werd afgebroken. Er moest daarom in de tweede plaats vslgen een overgangsmoment, waarin duidelijk bleek, dat het zich geheel afscheidde van de voorbijgaande historie, en waarin toch de nieuwe toestand nog niet gekomen was. En daarop eerst kon en moest dan volgen het derde moment, waarop datgene zou intreden, waarvoor de nieuwe toestand zich aandiende, die de eindbeslissing in zich droeg en nu voor eeuwig blijven zou. Om de Apocalypse te kunnen volgen in zijn verloop, moet daarom onderscheidenlijk op deze drie momenten zeer bijzonder'ojk en zeer nauwkeurig de aandacht gevestigd worden. Wat zich uit de wereld der demonen hierbij mengt, is wel niet onverschillig, maar beheeischt toch de meenschakeling van het geheel niet. Gelijk 't niet anders kon, blijft tot den einde toe wat aan den menschheid wedervaart op den voorgrond staan. Zonder in 't minst te willen beweren, dat hetgeen in de Engelenwereld voorviel, slechts bijkomstig was, mag toch nooit verheeld, dat in _de Apocalj-pse de mensch, en het lot dat den mecsch wacht, op den voorgrond blijft staan; iets wat als van zelf zoo moest en niet anders kon, omdat in Christus de Zoon des menschen ons menschen in den eersten rang had gebracht.

Doch hiermee hing het afbreken van de historische periode, het daarna intreden van den wereldbrand en het eerst daarop volgen van de nieuwe toekomst dan ook onlosmakelijk saim. Zij 't al dat God in zijn Almacht aan geen tijd gebonden was, weg te cijferen is toch niet, dat 't Grode beliefd heeft, zich in de Schepping aan een tijdsorde, die wij in ons op konden nemen, te binden. De zevendaagsche week is evenals de wisseling van dag en nacht een in de Schepping zelve gegeven orde, die niet door ons verzonnen, maar door God alzoo bestierd is. Het kon daarom ook niet arfders, of ook in heel de profetie zou het ondèrsch«d tusschen het verleden, het heden en de toekomst zich voelbaar maken. En zoo is het dan ook geschied. Heel de historie zou als in een vastliggend "rooster afioopen, met dagen en nachten, met maanden en jaren, en zoolang de gewone normale levenshistorie doorging, zou ons menschelij's leven zich in de golving van den tijd voort'oewcgen. Maar dan volgde hieruit ook, dat er een principieele wijziging moest en zou intreden, zoodra het oogenblik kwam, waarop deze geregelde voortgang van het historisch leven der menschheid ophield. Dit nu moest hier het geval zijn. Het kon niet anders. De ineenstorting van het geheele gebouw der Schepping, gelijk zulks, eer het einde intrad en doorging, moest plaats grijpen, zou het uurwerk, als we ons_zoo mogen uitdrukken, doen stilstaan, het uurwerk zelf vernietigen, en een geheel andere orde doen intreden, óis zeer zeker ook wel aan zekere orde van voortgang zou gebonden zgn, maar op geheel nieuwe wijze. Hoe ook bezien, kreeg men aizoo toch altijd de drie momenten. Er moest een einde intreden voor het werken van het uurwerk waarvan we dusver den gang van den tijd aflazen. Er zou en moest daarop een tusschen periode volgen, waarin deze tijdsorde niet meer waarneembaar was. En ten slotte zou uit die algeheele verwarring een nieuwe toestand opkomen, die een geheel andere orde van bestaan tot aanzijn zou roepen. Men zou aizoo hebben 1". ons tegenwoordig leven, 2». de ineenstorting van het huls der tegenwoordige schepping, en 3°. het opkomen van een geheel nieuwe orde van zaken. Juist zoo als 't ons in hoofdstuk XXI:1 bericht wordt

Met het oog hierop nu moest ons worden medegedeeld, wat er van de demonen zou worden, en wat er in degeestenwereld der historie zou voorvallen, maar ook wat geschieden zou in de wereld der Christenheid, voor zoover vele Christenen, krachtens eeuwige verkiezing, Gode toe'oehoorden, en nog niet tot de eeuwigheid waren ingegaan. Op dit laatste vooral moet scherp worden gelet. Er waren ook uitverkorenen van het Faradijs af; ge denkt maar aaii Abel. Er waren ook verkorenen uit alle eeuwen daarna, en zulks niet alleen onder de mannen en vrouwen, van wier geloof 't heüige gerucht ons bereikt heeft, maar ook van hen, die, van de wereld vergeten, Gode waren toegewijd. Nooit mag men hierbij uit het oog verliezen, dat tot deze schare ook moeten gerekend worden de vele jongeren, van zeer jonge jaren, die reeds zeer vroeg de eeuwigheid ingingen. Natuurlijk niet eea groep > an enkelen, maar een schare die niemand tellen kan. Was 't zoo vóór Bethlehem, natuurlijk ging dit na de Kribbe op gelijke wijze door, ja breidde zich straks op, wondere wijze uit, toen zelfs heele volken en natiën door den Doop aan Hem waren toegewijd. Het cgfer van 144.000, dat hierbij optreedt doet dan ook uitsluitend "dienst om de zeer sterke hoegrootheid van het aantal verkorenen duidelgk te doen uitkomen. Ontvangen wij op aarde in onze kleine omgeving allicht den indruk, alsof niet dan zeer weinigen zijn toegebracht, zoo zelfs dat Jezus betuigt: Velen zgn g«roepen maar weinigen uitverkoren, toch begrgpt ieder kenner van de Schrift, dat wie de historie van alle eenwen en van alle landen en volken saam vat niet anders dan tot een reusachtig aantal komen kan, zoodra hij in alle levensjaren en onder alle volken de vérkorenea des Heeren saamvoegt.

Doch even opmerke'tijk is het, hoeBe Schrift van deze ongekende menigte steeds scherp uitzondert en als apart zethen, diein_de jaren der vervolging om Christus wü 't lijden op aarde geleden, het kruis getorst en den martelaarsdood gesmaakt hebben. Deze martelaren die reeds de eeuwigheid zijn ingegaan, vervullen dan ook zelfs tot in het Vaderhuis daarboven een geheel eigen rol. Ze worden gestadig van de overige dooden onderscaeiden. Hunner was een ander lot. Ze traden dan ook in eigenaardige verstandhouding tot den Christus, en die eigenaardige verstandhouding, die ze aan hun martelaarschap dankten, werkte dan ook aan de overzijde van het graf. Doch nu is er, en dat is 't waar het hier in Openb. 20 't scherpst op aan komt nu is er aog een laatste soort martelaren, die eén ge'neel eigenaardige plaats innemen. Dat zijn martelaren, die niet tot het verleden behoorden, die niet reeds hun lot geleden hadden, maar die in de laatste periode die aan de Voleinding voorafgaat, nog hier op aarde gevonden werden, nog hier op aarde den strijd voor de zala van Christus volhielden, en die ten slotte in de groote catastrophe, die het einde bracht, hun eenig schitterende Christelijke positie getoond en gehandhaafd hebben. Reeds vooruit kon men vermoeden, dat deze groep van laatst-en langstlevenden op aarde, die tót den einde toe in hun geloof' aan den Christus volharden zouden, ten slotte in een positie zouden overgaan, die een geheel eigenaardig karakter zou dragen, en die, ais het einde ten slotte inging, persoonlijk in dit einde, als weons zoo mogen uitdrukken, zouden verwikkeld worden; zóó zelfs dat zij, van alle overige menschen afgezonderd, een positie zouden te doorworstelen, maar dan ook te genieten hebben, die geheel eenig was, en nauwelijks met het lot van anderen te vergelgken. En deze geheel eenige positie nu is 't, die in Openb. XX ons wordt voorgehouden. Het zijn deze verkorenen, waardoor de Chiliasten zijn misleid.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Van de Voleinding.

Bekijk de hele uitgave van zondag 7 april 1918

De Heraut | 4 Pagina's