GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Toelichting op onze Kerkenorde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Toelichting op onze Kerkenorde.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

Van meer practisch belang is de laatste quaestie, die we naar aanleiding van Ds. Jansen's toelichting op onze Kerkenorde wenschen te bespreken. Het geldt de vraag, die hij bij Art. 11 onzer Kerkenorde bespreekt, of de Kerkeraad tucht heeft te oefenen over de gemeenteleden, die onwillig zijn om voor het onderhoud van hun predikant of voor de kosten van het kerkelijk saamleven in het algemeen, bijdragen te geven. Juist omdat dit vraagstuk in meer dan eene gemeente aan de orde is, en we met den raad, dien Ds. Jansen geeft, niet mee kunnen gaan, meenen we iets dieper op dit vraagstuk te moeten ingaan.

Volgens Ds. Jansen i> mag de Kerkeraad wanneer iemand geheel onwillig is om bijdragen voor de Kerk te geven, en wanneer blijkt, dat hierbij ergerlijke zonde van gierigheid in het spel is, niet langer aarzelen met de kerkelijke tucht op zoo iemand toe te pas.sen€ (blz. 314). Als grond wordt aangevoerd, dat de Schrift zegt, dat de gierigaard het Koninkrijk Gods niet zal beërven I Cor. 6 : 10 en dat de gierigheid oorzaak kan worden, dat iemand van het geloof afdwaalt I Tim. 6 : 9 (bedoeld is VS. 10). Ds. Jansen heeft zelf wel gevoeld, dat deze raad niet zonder gevaar is en hij voegt er daarom aan toe, dat »deze censuur niet gaan mag om enkele guldens aan geld, maar dat het motief geestelijk moet zijn, nl. het behoud der ziel, die in de strikken van gierigheid gevangen zitc. Maar we vreezen, dat, hoe goed bedoeld deze waarschuwing ook is, het geestelijk motief al spoedig een dekmantel zal worden voor de financieele belangen der Kerk, en dat wanneer de deur voor deze tuchtoefening eenmaal is opengezet, ze zal misbruikt worden om de onwilligen te dwingen kerkelijke belasting te betalen. In de Hervormde Kerk gaat men naar den kantonrechter en gebruikt den niachtigen arm van den Staat om dezulken tot betaling te dwingen, in onze Kerken zal de Kerkeraad daartoe censuur oefenen. En dat nu zou niet alleen in strijd wezen met het karakter van vrijwillige bijdrage, dat deze gave altoos moet dragen en waarop ook Ds. Jansen terecht nadruk legt, maar de tucht zou daardoor verlaagd worden tot een fiscalen dwangmaatregel, en daarvoor • is zij zeker niet door Christus ingesteld. Reeds om dit ernstige gevaar zouden we den Kerkeraden beslist afraden den weg op te gaan, dien Ds. Jansen hun aanwijst.

Maar ook afgezien van deze gevaarlijke gevolgen, zouden we met den raad van Ds. Jansen ons niet kunnen vereenigen op de volgende gronden.

Vooreerst, dat het voor een Kerkeraad uiterst moeilijk is, om vast te stellen, in hoeverre bij deze onwilligheid om in de kosten' der Kerk bij te dragen, sprake is van ergerlijke zonde van gierigheid. Ds. Jansen schijnt als maatstaf te willen aanleggen, of iemand geheel onwillig is zulke bijdragen te geven. Maar, deze maatstaf zou en onvoldoende zijn en in de practijk niet billijk werken. Hij zou onvoldoende wezen, omdat de gaven voor de Kerk gegeven worden niet alleen in den vorm van vaste bijdragen, waartoe men zich verbindt door op een lijst te teekenen, maar evenzeer in de collecten die in de Kerk worden gehouden. Wel wil men thans in sommige Kerken deze collecten voor de Kerk geheel afschaffen en de inkomsten der Kerk alleen uit vaste bijdragen trekken, waarvoor we zeer veel voelen, maar het staat nog af te wachten, in hoeverre deze gedachte ingang zal vinden, en bij de meeste Kerken is dit thans nog niet het geval. Wanneer iemand nu wel bezwaar maakt om op de lijst van vaste bijdragen te teekenen, maar verklaart in de collecten voor de Kerk .zijn bijdragen te storten, hoe zal de Kerkeraad dan kunnen constateeren, of zulk een persoon geheel onwillig is voor de Kerk bij te dragen, en of dit geschiedt uit gierigheid? De vaste bijdragen kan de Kerkeraad controleeren, de gaven in de collecten niet. En al mag de Kerkeraad nu vermoeden, dat zoo iemand in de collecten te weinig geeft, zulk een vermoeden is zeker geen rechtsgrond om daarom de censuur over iemand uit te spreken. Zekerheid zou de Kerkeraad alleen dan hebben, wanneer iemand zelf erkende, dat hij te gierig was om voor de Kerk wat te geven, maar wie zal zulk een bekentenis afleggen ? Blijkt reeds daaruit, hoe moeilijk het is om te constateeren, of iemand aan die zonde van gierigheid . lijdt, daarbij komt, dat de genoemde maatstaf ook zeer onbillijk zou werken. Een zeer gegoed lid der gemeente, dat op deze lijst van bijdragen een uiterst klein bedrag, zeg ƒ S, teekende, zou vrij uitgaan, want hij draagt toch iets bij, terwijl een minder gegoede, die niets teekende, daarom onder de censuur zou vallen. Wilde de Kerkeraad billijk deze censuur uitoefenen, dan zou de maatstaf niet mogen zijn, of iemand geheel onwillig was bij te dragen, maar of hij naar verhouding van zijn, inkomen ^^«Ö^^ bijdroeg. De Kerkeraad zou dan moeten beginnen met voor elk gemeentelid vast te stellen, hoeveel hij naar zijn Termogen heeft bij te dragen, en dan degenen, die te ver begeden deze vastgestelde taxatie bleven, te censureeren hebben. Maar hoe kan de Kerkeraad voor ieder persoon dit bedrag vaststellen, waar hij niet de macht bezit om te weten te komen, hoe groot het inkomen van ieder gemeentelid is ? De Staat kan dit doen en doet het, maar de Kerkeraad heeft deze macht niet. Hij kan geen opgave van de inkomsten vorderen, en daarom kan hij ook niet beeordeelen, of iemand naar vermogen genoeg geeft. Juist deze practische moeilijkheid maakt, dat de Kerkeraad hier nooit een billijk oordeel kan vellen.

Hierbij komt in de tweede plaats, dat de Schrift ons ook geen aanwijzing geeft, dat over deze zonden door de Kerk censuur moest worden geoefend. Calvijn heeft daarop terecht gewezen, toen de Nederlandsche predikant Menso Poppius hem vroeg, of men degenen, die, hoewel zij daartoe in de gelegenheid waren, de armen niet ondersteunden, wel als leden in de gemeenschap der Kerk dulden mocht. Calvijn antwoordde op die vraag, dat hier wel vriendelijke vermaningen, maar geen strenge tucht op hun plaats zijn. We zien toch, voegt hij er aan toe, dat de Apostel Paulus in dergelijke gevallen zich matigt en niets met dwang eischt van degenen, die niets geven willen, maar hen alleen vriendelijk bidt, dat zij de arme broeders mogen helpen, en dat niet uit dwang, maar uit genegenheid des harten, opdat , het een zegen zij en niet eene vrekheid, want God heeft den blijmoedigen gever lief, II Cor. 8 : 9 - en v.v. ZQO is het dan wel recht door vermaningen aan dezen liefdesplicht te herinneren, maar de weldadigheid moet toch vrijwillig blijven (brief van 26 Febr. IS59). Nu is het zeker waar, dat Calvijn dit schrijft met het oog op de gaven voor de armen en er tusschen hetgeen men voor de Kerk bijdraagt en hetgeen men aan de armen geeft, een groot verschil bestaat, in zooverre het eerste het vervullen is van een rechtsplicht, waartoe men als lid van de Kerk gehouden is, gelijk ook Voetius opmerkt, terwijl het tweede een offer is van vrijwillige liefde. Maar hoezeer we dit onderscheid erkennen, doet dit toch hier niet ter zake, omdat de grond, waarop Ds. Jansen deze censuur wil laten rusten, niet is het niet

nakomen van dezen rechtsplicht, maar de ergerlijke zonde \^an gierigheid, die daarin zich openbaart. En die zonde van gierigheid kan even goed zich openbaren in het niet-geven aan de armen als in het nietbijdragen voor de Kerk. Is de Kerkeraad geroepen de zonde van gierigheid door censuur tegen te gaan, zooals Ds. Jansen meent, dan moet hij dit niet alleen doen, wanneer iemand weigert voor de KeA bij te dragen, maar evenzeer wanneer hij aan de armen niets geeft. Daarom is het antwoord, dat Calvijn aan Menso Poppius, gaf, wel degelijk ook op dit geval van toepassing. Trouwens, hetzelfde wat Calvijn opmerkt naar aanleiding van de aanbeveling, die de Apostel Paulus gaf van de collecte voor de arme heiligen te Jeruzalem, geldt evenzeer voor hetgeen de Apostel schrijft aan dezelfde gemeente van Corinthe om haar te wijzen op haar plicht om de Dienaren des Woords tè onderhouden, nl. dat de Apostel hier wel vermaningen gebruikt, maar geen strenge tucht oefent. De Apostel wijst er de gemeente op in I Cor. 9, dat de Dienaren des Woords recht hebben op bezoldiging; hij voert tal van argumenten aan uit het Oude Testament en uit de woorden van Christus om haar te overtuigen, maar hij gebruikt tegenover degenen, die aan dezen plicht zich onttrekken, niet de tucht, hoewel het feit, dat deze gierigaards in Corinthe zelfs voor het onderhoud van den Apostel Paulus niets wilden bijdragen, zeker ergerlijk genoeg was. Den man, die te Corinthe in bloedschande leefde, deed de Apostel Paulus in den ban, maar deze gierigaards niet. Trouwens, ook in het Oude Testament, waaronder de strenge voogdij der wet precies voorgeschreven was, hoeveel ieder van zijn inkomsten had af te staan voor den dienst van het heiligdom en het onderhoud der priesters, was toch geen poen ale sanctie op deze wet gesteld en werd niet gelast aan de Overheid om de onwilligen te straffen, maar God zelf zou deze zonde straffen, zooals de aangrijpende profetieën van Haggai en Maleachi ons leeren. En hetzelfde geldt ook van het Nieuwe Testament. Als de Apostel in Gal. 6:6 en 7 de Gemeente wijst op haar plicht om mede te deelen van haar goederen aan degenen die haar onderwijzen, dan dreigt hij de onwilligen niet met censuur, maar wijst hen op het oordeel dfs Heeren: waalt niet. God laat zich niet bespotten; want zoo wat de mensch zaait, zal hij ook maaien.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's

Toelichting op onze Kerkenorde.

Bekijk de hele uitgave van zondag 30 juni 1918

De Heraut | 4 Pagina's