GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

XI.

Zal men over de Hervormde Kerk een billijk oordeel vellen, dan dient er in de eerste plaats wel onderscheid gemaakt te worden tusschen de Synodale organisatie, die Koning Willem I aan deze Kerk heeft opgelegd, en de plaatselijke Kerken die in deze organisatie zijn ingevoegd, terwijl in de tweede plaats weer evenzeer onderscheid moet worden gemaakt tusschen deze plaatselijke Kerken zelve, omdat zij vol­ I strekt niet alléén een en hetzelfde type van Kerk vertoonen.

De eerste onderscheiding tusschen de Synodale organisatie en de plaatselijke gemeenten of Kerken, die daarin zijn opgenomen, vindt haar grond reeds daarin, dat deze plaatselijke gemeenten of Kerken haar ontstaan niet danken aan deze Synodale organisatie, maar bestonden lang voordat deze organisatie in het leven is geroepen. Het waren de aloude Gereformeerde Kerken, die sinds de dagen der Reformatie af hadden bestaan en die, al waren ze confoederatief met elkander verbonden op grond van één Belijdenis en al leefden ze onder vigueur van ééne Kerkenorde, toch volkomen zelfstandige Kerken waren, die toen door de machtsdaad van Koning Willem I onder deze Synodale organisatie zijn geplaatst, maar daarmede niet ophielden de wettige voortzetting dezer Kerken te zijn, evenmin als iemand, die eerst een vrij man is en dan op bevel der Overheid in gevangenschap wordt geplaatst, daardoor zijn indentiteit verliest of een ander persoon wordt.

Was deze Synodale organisatie na door deze Kerken zelf aanvaard, dan zou men nog kuniien zeggen, dat zij daardoor van karakter veranderd waren. Maar ook dit is niet het geval. Zooals Prof. Fabius in zijn meesterlijke studie over het Reglement van 52 heeft aangetoond, is deze organisatie onwettig in haar oorsprong, omdat geen enkele wet aan den Koning de bevoegdheid schonk, de inwendige organisatie der Kerk te regelen of te veranderen. Van een vrijwillige aanvaarding van deze onwettig opgelegde organisatie is evenmin sprake geweest, want "er was verzet, al is dit verzet met bedreiging van geweld de kop ingedrukt. En zelfs de zo.ogenaamde vrijmaking de Kerk, waarbij het heette dat de Koning nu aan de Kerk het recht van zich zelf te regeeren teruggaf, is niets anders dan een schijnvertooning geweest, daar de Koning de aan de Kerken opgedrongen organisatie Het voortbestaan en de rechtbank elk verzet tegen deze organisatie als een ongeoorloofde daad beschouwde en met verlies van alle kerkengoed strafte.

Dat dit door den Koning aan de Gereformeerde Kerken opgelegde Synodale instituut nu de zelfstandigheid dezer plaatselijke Kerken niet erkende; ze zooveel aan haar stond, oploste in één groot genootschap met plaatselijke afdeelingen of gemeenten en zoodoende den aard van deze Kerken trachtte te veranderen ; is , volkomen juist, maar de wettigheid hiervan kan door ons, die heel de wettigheid van deze Synodale organisatie betwisten, niet worden toegegeven. Een onwettige bestuursmacht kan geen wettige handelingen verrichten. Het karakter van deze plaatselijke Kerken mag daarom door ons niet bepaald worden naar wat ze volgens het Algemeen Reglement der Hervormde Kerk heeten: plaatselijke afdeelingen van het Genootschap der Hervormde Kerk, maar alleen naar wat ze rechtens en historisch zijn: nl. de voortzetting van de vroegere Gereformeerde Kerken, die geen afdeelingen waren van een Kerkgenootschap, maar plaatselijke openbaringen van Christus' lichaam en als zoodanig autonomie bezaten. Geen Synodale reglementen of besluiten kunnen haar dat karakter ontnemen. Trouwens het feit, dat deze plaatselijke gemeenten geen nieuw, door de Synode ingesteld bestuur ontvingen, maar bleven voortbestaan onder de door haar zelf gekozen kerkenraden, ' toonde, dat welke juridische beschouwingen de Synode er op na mocht houden, het bestaan dezer plaatselijke gemeenten de facto toch erkend bleef.

Dat bij de Separatie in 1834 deze onderscheiding tusschen het Hervormd Kerkgenootschap en de nog altoos rechtens voortbestaande Gereformeerde Kerken niet helder genoeg is ingezien, is zoo. Zelfs in de scheidingsacte van den Kerkeraad van Ulrum komt dit duidelijk genoeg uit. Wel sprak men van een afscheiding of wedetkeering en gaf men daarmede te kennen, dat men de afscheiding ^schouwde als een wederkeering tot de leer, tucht en den dienst der Gereformeerde vaderen, maar men verklaarde tegelijk dat men de Hervormde Kerk als een valsche Kerk beschouwde en daarom krachtens het ambt der geloovigen zich van deze Kerk af--scheidde, totdat zij tot den waarachtigen dienst des Heeren zou terugkeeren. Dat de Kerkeraad van Ulrum namens de gemeente, die nog altoos wettig bestond, de gehoorzaamheid aan de onwettige Synode opzeide, werd niet gezegd. Men scheidde zich als individuen van een Kerk af, die men in haar geheel als een valsche Kerk bechouwde. Zelfs sprak men later, wanneer ergens een nieuwe afgescheiden gemeente gesticht werd, van de stichting van een nieuwe Kerk; men gaf den aiouden naam ^ari iGereformeerde Kerk prijs, deed, zij het onder dwang van 3e Overheid, afstand van het rech\ op het kerkegoed en liet zich door den Staat ten slotte als een nieuw Kerkgenootschap in Nederland erkennen. Maar bij de Doleantie in 1886 is aldus niet gehandeld. In geen enkel actestuk wordt de Hervormde Kerk als geheel voor een valsche Kerk verklaard. Men scheidde zich niet individueel van de Hervormde Kerk af, om nu een nieuwe Kerkte stichten, maar wilde dat de ambtsdragers namens heel de gemeente het opgelegde synodale juk zouden afschudden, om tot de aloude Belijdenis en Kerkenorde, die nooit rechtstreeks waren afgeschaft, weer te keeren. Men behield den aiouden naam der Gereformeerde Kerken, handhaafde zijn goed recht op het kerkegoed en behielp zich liever met het instituut der «kerkelijke kassen" dan met verloochening van het historische recht der Kerk zich door de Overheid als een nieuwe Kerk te laten erkennen.

Nu is het zeker waar, dat door deze reformatorische actie eerst in 1834 en daarna in 1886 de schuld zoowel van de Hervormde Kerk als zoodanig als van degenen, die haar trouw bleven, verzwaard is geworden. Een Kerk, die den eisch tot reformatie verwerpt, die degenen, die opkomen voor het Koningschap van Christus afzet en uitbant, en daarentegen den bestrijders der waarheid de hand boven het hoofd houdt, laadt een ontzaglijke zware schuld op zich. En degenen, die in plaats van met de reformatie mede te gaan, toch onder deze Synodale organisatie bleven, ook al veroordeelden zij haar ongoddelijk karakter, gaan evenmin vrij uit. Maar gelijk wij reeds vroeger hebben opgemerkt, gaat het daarom toch niet aan, te stellen, dat nu op elke plaats, waar dank zij de actie van 1834 of die van 1886 weer een zuivere Gerefomeerde Kerk tot openbaring is gekomen, degenen, die met deze reformatie niet zijn medegegaan, daarom als leden van de plaatselijke afdeeling van het Hervormd Genootschap zijn-te beschouwen en deze afdeeling het karakter van een »Kerk« te ontzeggen. Vooreerst heeft men wel in het oog te houden, dat een zoo beslissende en de scheidslijn absoluut doortrekkende reformatie als in de 16e eeuw plaats vond, toen al wat Protestant was de Roomsche Kerk verlaten heeft, thans niet meer voorkomt. Niet alleen in ons land, maar ook, om dit eene voorbeeld te nemen, in Schotland, waar de Kerk zeer gedeformeerd was, heeft men niet één secessie gehad, maar telkens nieuwe secessies of pogingen tot reformatie, waardoor telkens weer een nieuw deel der Kerk werd bevrijd uit staatsbanden. En zelfs nu nog schuilt in de Schotsche Staatskerk een deel van het Gereformeerde leven, dat nooit geheel in deze Kerk is uitgestorven. En zoo is het ook bij ons. Het Gereformeerde-leven zit zoo diep in ons volk in door een historie van vier eeuwen, dat zelfs in de Hervormde Kerk, hoe gedeformeerd ze ook zijn moge, dit leven telkens weer opwaakt, weer tot kracht komt en tot nieuwe reformatie drijft. Daarom kan men met geen juridische theorie hier uitkomen. Men heeft met de feiten te rekenen. En dit feit is, dat waar in 1834, evenals in 1886, een zeer belangrijk deel der Gereformeerde gezindheid in de Hervormde Kerk bleef en weigerde met de reformatorische poging mee te gaan, daardoor ook een stuk van de Kerk zelve in de Hervormde organisatie achterbleef. De Kerk is toch nooit anders dan de vergadering der ware Christ-geloovigen, en waar nog ware Christ-geloovigen zijn. is ook nog een Kerk van Christus aanwezig.

Vandaar dat we meenen, dat ook nu nog scherp onderscheiden moet worden tusschen deze Synodale organisatie en de plaatselijke Kerken, die onder haar macht zich bevinde^i. Wat nu deze Synodale organisatie zelve betreft, kan ons oordeel niet hard genoeg wezen. Niet alleen, dat zij een onwettige macht is, die in de Kerk zich heeft ingedrongen-en dat heel deze organisatie lijnrecht ingaat tegen ons Gereformeerd Kerkrecht, maar wat nog veel erger is, zij is de Satanische macht gebleken, die de Kerk steeds verder van Christus heeft afgedreven, Zijn heerschappij over de Kerk heeft te niet gedaan, zooveel aan haar stond en de Kerk aan de macht van het ongeloof heeft prijsgegeven. Een oordeel over de personen, die in deze Synodale besturen zitten, vellen we daarom niet. We spreken alleen over het instituut als zoodanig en over den geest, die dit insthuut beheerscht. En dan behoeft men de historie van wat het Synodale instituut heeft gedaan in al de jaren, dat het bestaan heeft, slechts na te gaan, om te zien, hoe van deze Synodale organisatie nooit anders is uitgegaan dan een de Kerk verwoestende werking. In dien zin genomen, kan men van deze Synodale organisatie zeggen, dat zij het schrikkelijke beeld van een valsche Kerk ons vertoont. Niet alsof elk der kenteekenen, die onze Confessie van de valsche Kerk ons geeft, daarom op deze organisatie reeds ten volle van toepassing zou zijn. Maar wel, zooals Prof. Bavinck in zijn Dogmatiek het uitdrukt, wanneer wij onder een valsche Kerk verstaan „de hiërarchische macht van bijgeloof of ongeloof, welke in de plaatselijke Kerken zich opwierp en aan hare ordinantiën meer macht en autoriteit toeschreef dan den Woorde Gods" (Geref. Dogmatiek ^blz. 343). Een macht, die wel van deze plaatselijke Kerken zelf te onderscheiden is, want vereenzelvigd met deze hiërarchische macht van het ongeloof, die zich in haar indrong, mag de plaatselijke Kerk niet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Is de Hervormde Kerk een schijnkerk?

Bekijk de hele uitgave van zondag 2 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's