GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Leestafel.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Leestafel.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

DR. A. A. VAN SCHELVEN, OMVANG EN INVLOED DER ZUID-NEDERLANDS' HE IMMIGRATIE VAN HET LAATSTE KWART DER 16e EEUW. 's-GrEvenhage Martin us Nijhoff 1919.

Nadat in 1578 de landvoogdij over de Nederlandsche gewesten door koning FILIPS II aan PARMA was opgedragen en, eerst in VLAANDEREN daarna in BRABANT, de eene stad na de andere zich aan de Regeeringstróepen moest overgeven, stelde deze landvoogd, met al de zelf beheersching van den overwinnaar, aan de bewoners dier steden welke tot de Reformatie waren overgegaan, een vrij lange tijdgrens waarbinnen zij konden overwegen zich óf weer > bon catholiquec te toonen, öf een goed heenkomen te zoeken.

Er waren, die het laatste kozen en, uit de Vlaamsche en Brabantsche steden emigreerend, fmmigreerden in de Noord-Nederlandsche gewesten, wijl men daar den vrijheidskamp nog niet wilde opgeven.

Het is déze Zuid-Nederlandsche immigratie welke DR. V. SCHELVEN tot onderwerp had gekozen voor zijn REDE, waarmede hij op 19 December 1.1. aan onze VRIJE UNIVERSITEIT zijn ambt van hoogleeraar in de FACULTEIT DER LBTTEREN EN WIJSBEGEERTE aanvaardde, om in die Faculteit de Geschiedenis der Middeleeuwen en der Reformatie-jaren te doceeren.

Dat DR. V. SCHÏLVEN, die na negen jaar predikant te zijn geweest, waarin hij echter door tal van zeer gewaardeerde historische studiën op ook nog ander gebied dan dat van de Kerkgeschiedenis waar zijn dissertatie zich op bewoog, de verwachting welke hij al reeds door zijn proefschrift als historicus had gewekt, allerminst heeft teleurgesteld, voor zijn Oratio inaguralis dit onderwerp nam, getuigt, zij het dan ook in ander opzicht, van een zelfbeheersching als die hij aan PARMA toekent; van een „inzicht, bezonnenheid en ootmoed" als die hij, in deze oratie, aan zijn toekomstige leerliogen toewenscht.

Nog staande aan het begin zijner loopbaan van akademisch docent, nam hij dit onderwerp, omdat het hem, naar hij zelf zegt, de gelegenheid bood »eenige resultaten van practisch historisch onderzoek" te bieden. Hierin ligt een verzwegen tegenstelling met een onderwerp van theoretischen ot, zooals de redenaar zegt, van salgemeen-bespiegelenden aard, " hetzij dan ontnomen aan die eerste of hoogste beginselen van het wijsgeerig denken welke, ook voor hèm, saam vallen met de gereformeerde beginselen; hetzij dan ontnomen aan een daaruit afgeleide «wijsbegeerte der geschiedenis." De onverholen en bevredigende wijze waarop hij, alvorens van wal te steken, rekenschap geeft van zijn nietkiezen van dergelijke onderwerpen getuigt, echter zonder dat er ook maar eenigszins de gedachte aan 'n testimonium paupertatis door wordt gewekt, van die zelf betieersching, dat inzicht, die bezonnenheid en dien ootmoed bij den nog jeugdigen geleerde waarover ik het zoo juist had.

Het bieden »der resultaten van practisch historisch onderzoek, " in deze aanvaardingsrede heeft, naar het mij voorkomt, twee niet geringe verdiensten.

De eece zit 'm in den weg waarop zij gevonden zijn, de andere in de manier waarop ze medegedeeld worden.

De Rede die gaat over omvang en invloed op ons vaderland der Zuid-Nederlandsche immigratie vati het laatste kwart der l6e eeuw splitst zich als vanzelf in twee deelen.

In het eerste en kleinste deel (p. 6-17) wordt een onderzoek ingesteld "naar den OMVANG in den zin van de HOEGROOTHED, en in het tweede en grootste deel (p. 17-54) naar den INVLOED in den zin van wat zij voor ons vaderland heeft TEWEEGGEBRACHT.

Op p. 54—58 geeft de spreker dan zijn isaamvattend eind-oordeel" en aan het slot vindt men de bij zulk een Rede behoorende »toespraken”.

Nu zegt DR. VAN SCHELVEN zelf, dat hij zich allerminst mag vleien met in OMVANG EN INHOUD DER ZUID-NEDEBLANDSCHE IMMIGRATIE een gloednieuw onderwerp aan de orde te stellen. Hij noemt dan ook tal van geschriften waarin het al vroeger behandeld is. Iets wat hem echter, voorzoover de tijd tusschen benoeming en aanvaarding van zijn hoogleeraarsambt toeliet, niet nalatig heeft doen zijn in het zelf raadplegen der bronnen ook van eersten rang.

Dan, hoe rijk de literatuur over zijn onderwerp ook is, toch achtte hij, na zich van haar op de hoogte te hebben gesteld, »een hernieuwde behandeling volstrekt niet overbodig”.

En dat om tweeërlei reden.

Allereereerst omdat »een communis opinio omtrent deze immigratie nog ontbreekt", en in de tweede plaats omdat, naar het hem voorkwam, »de werkkracht, die aan de beschouwing van het verschijnsel is ten koste gelegd, hoe eerbiedwaardig ook, om tot haar doel te geraken, dat verschijnsel liever van een anderen kant had moeten aanvatten”.

Uit deze woorden spreekt een frissche moed die weldadig aandoet, en zij brengen mij tot wat ik zooeven de eene verdienste noemde van het door VAN SCHELVEN bieden der «resultaten van practisch historisch onderzoek": den weg waarop zij door hem gevonden zijn.

Onder dien «weg" versta ik de methode van zijn onderzoek.

De tot dusver gevolgde wordt door DR. VAN SCHELVEN niet onaardig geteekend met: «de immigratie qua talis onder den microscoop nemen" en nader aangeduid als: «de biographische en locaal-historische". Bij deze methode kwam dan wel uit, dat verschillende vooraanstaande en beroemde personen, die wij dichter of verder van het laatste kwart der 16e eeuw in ons vaderland zien optreden, voor het meerendeel Zuid-Nederlandsche uhgewekenen zijn geweest, maar de beteekenis van de immigratie in haar geheel kwam er niet, althans niet genoegzaam, door uit.

DR. VAN SCHELVEN meende een anderen weg te moeten inslaan, een andere methode bij de bearbeiding van het historisch materiaal te moeien toepassen, en die noemt hij op p. 54 de systematische.

Hieronder verstaat hij dan, wat ik zou willen noemen, niet sporadisch of afzonderlijk de aandacht richten op de verschillende personen der emigranten, maar alvorens naar den invloed der immigratie op ons vaderland te onderzoeken, door de verschillende gebieden van materieele en idiëele cultuur tot één geheel te verbinden^ aan dat onderzoek een grondslag te geven waarop verder kan voortgebouwd. Bij deze tot een geheel te verbinden cultuurgebieden, komen dan ter sprake die van handel, nijverheid en zeevaart, van maatschappij en staat, van taal en kunst, van zedelijkheid en reUgie. Door dan van elk dier vele gebieden telkens weer terug te gaan op het ééne verschijnsel der immigratie en dus ontledend^ — PROF. VAN SCHELVEN spreekt hier terecht van «onderwerpsgewijze analysec, — onderzocht hij, öf en zoo ja, hoe de immigratie de voorwaarde of het beding is geweest, waaronder onze vaderlandsche cultuur na het laatste kwart der 16e eeuw een ander aanzien heeft gekregen. Met deze methode verwacht hij een meer bevredigend resultaat te bereiken, dan dat waartoe de biographische en locaal-historische kwam.

En zoover ik mag oordeelen, is hem dit ook gelukt.

De manier waarop PEOF. VAN SCHELVEN de dus verkregen resultaten mededeelde, noemde ik hierboven de andere verdienste.

Ik heb daarbij nog niet zoo zeer op het oog den gesoigneerden stijl, dan wel wat de Spreker, zij het ook inander verband, «cultuurverfijning» noemt. Zonder toch ook maar eenigszins te kort te doen aan den ernst van het wetenschappehjk betoog, heeft hij de mededeeling zijner resultaten weten te kruiden met die geestige wendingen, gedegageerde opmerkingen, en dien tintelenden tiumor, welke nimmer in het banale verloopt en waarop zich dan ook alleen de man van verfijnde cultuur verstaat. En, laat mij er nog bij mogen voegen, deze verdienste heeft niet alleen het meedeelen der resultaten, maar ook heel de oratie. Daardoor steekt zij gunstig af bij vele, thans vrijwel geantikeerde exemplaren van de. species «akademische rede voeringen €, wier kern van meerdere of ook mindere wetenschappelijkheid ombolsterd is met zoo star en verstarrend criant-vervelend plechtigdoen, dat zij voor den hoorder tot schier onkraakbare noten worden.

Mijn doel is met de aankondiging van deze, thans in druk vastgelegde, REDE van den jongsten hoogleeraar onzer VRIJE UNIVERSITEIT onder de voor onze vaderlandsche geschiedenis geïnteresseerden, lezers te winnen.

Na verteld te hebben waarover zij gaat; gewezen te hebben op haar, bij een docent aan onze Universiteit vanzelf sprekende gebondenheid aan de Gereformeerde beginselen; naar voïen gebracht te hebben de verdienstelijkheid zoo van de in haar gevolgde methode, als van de manier waarop de dingen in haar gezegd worden, zou het zeker een averechtsch middel zijn ter bereiking van dat zooeven genoemd doel, indien ik ten slotte hier ook nog breedvoerig ging vertellen wat haar inhoud is. Daarom alleen nog dit.

In haar eerste deel, dat gelijk ik reeds opmerkte, over den OMVANG of HOEGROOTHEID der immigratie gaat, deelt PROF. V. SCHELVEN als resultaat van zijn onderzoek mee, dat de beweging op het oogenblik toen zij zich ten volle had ontplooid, op ongeveer zestig duizend zielen moet gesteld.

In haar tweede deel over den INVLOED der immigratie op, of wat zij voor ons vaderland heeft TEWEEGGEBRACHT, komt hij dan tol het resultaat, dat wij aan de VLAMINGEN en BRABANDERS in hoofdzaak vier dingen te danken hebben. En die vier zijn dan cuhuurverfijuing; een staan, bij de rivaliteit tuschen de Staten van Holland en de Generaliteit, aan de zijde der laatste; bevestiging van den invloed, die in ons volksleven is geoefend door het Calvinisme; en bewaring der Kerk. Een resultaat dat, naar hij verwacht, zal bijdragen tot het vestigen van een communis opinio, of het over den invloed der Zuid-Nederlandsche immigratie uit de 16e eeuw, onder elkaar eens raken.

Met het optreden van PROF. V. SCHELVEN naast PROF. GOSLINGA en den Lector WILLE is thans aan wie in Geschiedenis en Nederlandsche taal-en letterkunde hooger onderwijs wenschen te ontvangen, in de Litterarische Faculteit onzer VRIJE UNIVERSITEIT de gelegenheid daartoe geboden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's

Leestafel.

Bekijk de hele uitgave van zondag 23 maart 1919

De Heraut | 4 Pagina's