GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

„Die ze allen bij name roept”.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

„Die ze allen bij name roept”.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Heft uwe-oogen op omhoog, en ziet, wie deze dingen geschapen heeft; die in getal hun heir voortbrengt; die ze alle bij name roept, vanwege de grootheid zijner krachten, en omdat Hij sterk van vermogen is; er wordt er niet één gemist. Jesaja XL : 26.

In dien heerlijken uitroep van dea Profeet, dat God de Almachtige ieder onzer bij name kent, spreekt een ruste voor ons hart, die de dankbaarste stemming in ons opwekt.

Ook wij kennen een breede reeks van personen bij name. Allereerst geldt dit van onze huisgenooten. Voorts van onze overige familieleden met wie we in gestadigen omgaog verkeeren. £n behalve wat ons alzoo in den bloede verwant of vermaagschapt is, kennen we uit de heilige historie en uit die van ons vaderland de namen van onze groote voorgangers. En zoo ook spreekt uit onze eigen levensdagen ons heel een reeks van groote Staatslieden, geleerden, en kunst-voorgangers toe, wier namen we schier eiken morgen in de dagbladpers terugvinden. Doch hierbij büjft het dan ook veelal. Meer dan één kent zelfs zijn naaste buren niet, £n als we op onze straat uitwandelen, is meestal wat ons omringt ea ontmoet, ons zoo geheel . onbekend, dat we als onder geheel vreemden verkeeren. In een zeer klein stedeke en op een dorp is dit uiteraard veelal geheel anders, maar woont ge in een van onze groote steden, dan is 't meestal alles vreemd, wat ge op 't plein of langs de straten om u ziet. Reeds in een stad ais Den Haag woont ge saam met meer dan 300.000 stadgenooten, doch hoe weinigen van deze groep zijn nu aan verreweg de meeste inwoners met name bekend. De u persoonlijk bekenden tellen op de breede schare van uw stadgenooten ter nauwernood mede.

Hiertegenover nu betuigt de Profeet, dat de Heere onze God niet alleen alle kinderen der menschen, maar al wat Hij schiep *ói/ name roept€^ en zulks vanwege de grootheid zijuer krachten, en omdat hij sterk van vermogen is, > en als Hij zijn creaturen met name roept, zie, dan wordt er met één gemist, omdat Hij sterk is van vermogen."

Om wat u omringt te verstaan en te doorgronden, moet ge niet om u heen, maar naar omhoog zien. »Heft uw oogen omhoog, zoo staat er, en ziet wie deze dingen geschapen heeft; die in getal hun heir voortbrengt, die ze allen bij name roept, van wege de grootneid zijner kracht, en omdat Hij sterk van vermogen is. 'Daar wordt er niet één gemist."

Laat nu al 't overige rusten, en merk nu alleen op u zelf, is er dan heerlijker gedachte dan dat de Almachtige God, die hemel en aarde schiep en draagt, zich ook met u persoonlijk inlaat, en niet alleen onder de kinderen der measchen ook u medetelt, maar zich ook met u inlaat, zich met u bezighoudt, en zoo in alle bijzonderheden van uw persoon, van uw leven en van uw omgeving indringt, dat Hij ook u in uw vergetelheid èij name kent. Iets wat uiteraard geenszins beteekent, dat God Almachtig weet, wat naam ge bij uw Dooptinivingt, maar wie ge zijt, welk een aard en wezen, welk een karakter en wat voor streven u kenmerkt. Gedurig als er onder ons over menschenkennis gesproken wordt, bespeuren wij op nieuw, hoe weinig verre de meesttn zich zelf kennen, en hoe weinig ze door zijn gedrongen in den aard en in 't karakter van hun kinderen. Telkens blijkt 't op nieuw hoe we ons in de personen, die ons 't naaste staan, vergist hebben. En reeds is 't ons een oorzaak van vreugde, indien we in zooverre op de hoogte van onje omgeving zijn, dat we niet al te vaak bedrogen uitkomen.

Hier daarentegen is nu sprake van de kennisse die God van onzen persoon, van ons hart, van onzen aanleg, van ons innerlijk bedoelen en ons streven heeft, en hierbij wordt dan in de klaarste bewoordingen uitgesproken, dat Gods Alwetendheid in 't wezen van elk onzer indringt, ons geheel doorziet, en ons zoo tot in de kleinste bijzonderheden kent, dat de naam die uw wezen uitdrukt, voor Hem vast staat, en Hij een iegelijk onzer in onze bijzondere geaardheid, in onze eigenaardige natuur, in ons streven en bedoelen, in wat we kunnen en niet kunnen, zoo tot op den bodem van ons wezen doorziet en doorschouwt, dat geheel ons wezen, geheel ons verleden en geheel onze toekomst klaarlijk voor hem bloot ligt. Zooals de Schrift elders zegt: »De naam ziet het wezen." En zoo is 't ook hier bedoeld; of wordt niet u en mij betuigd, ja betuigd aan ons allen, dat de Heere onzen naam kent, en ligt dan hierin niet uitgesproken, dat geheel ons innerlijk wezen voor Hem bloot ligt, en dat Hij niet enkel onzen toevalligen Doopnaam, maar den alomvattenden naam, die heel ons wezen uitdrukt, in al zijn geledingen kent?

Ja, de hier gebezigde uitdrukking spreekt nog sterker. Er staat toch niet dat God ons bij name kent, doch dat Hij, toen we geschapen werden, ons bij name riej> . We ontvingen ons creatuurlijk bestaan' met een doel. Er lag in den roep die naar ons uitging, een scheppende gedachte. We verschenenniet maar als een vreemde in het heelal, maar werden tot aanzijn geroepen met een bepaald doel. In het groot geheel des levens zouden ook wij een taak erlangen en met die roeping de ingeschapen en aangeboren kracht, om die levenstaak te vervullen. Wilt ge, zeg dan dat ook gij een steenken in den muur moogt zijn, maar van dien muur mocht dan ook niet één steenken worden gemist. Het was niet om u te doen, opdat met uw schepping weder een nieuwe mensch zou opdagen. Neen, geheel het menschelijk geslacht, gelijk 't eens voor God moet staan, was vooruit bepaald. Het verscheen alles, 't één na het ander, als de verwezenlijking van één machtig, alles beheerschend Godsplan; en in dat Godsplan kondt en mocht ook gij niet ontbreken. Niet elk creatuur bezat daarbij gelijke waarde. Niet een ieder was een hoeksteen, waar geheel de rechte stand van den muur aan hing, maar toch had elk kindeke dat geboren werd, zijn bestemming en dus zijn roeping in het geheel. En nu is dit het hooge en aangrijpende, dat in dat machtige Godsplan elk steenken, hoï onbeduidend in zich zelf ook, meetelt en onmisbaar is. Ook waar in een vergeten woning op een afgelegen dorp weer een kindeken geboren wordt, telt en rekent ook dit kindeken voor God meê. Hoe weinig zulk een pas geboren wicht voor ons vaak mee moge tellen, voor God kan er niet één worden gemist, is er niet één overtollig, en is er niet één die niet meê heel het plan helpt voltooien. Voor God is niets overtollig, niets kan uit zijn plan gemist worden, het draagt alles voor Hem een eigen caam, en die naam drukt het wezen, het verleden en de toekomst uit. »Die ze alle bij name roept, en zie, er wordt er niet éen gemist!"

Het aangrijpende hierbij ligt nu vanzelf in de onmetelijke menigte van schepselen die voor God verschijnen. Zelfs op het kleinste dorp zou de burgervader zich als van zelf in naam en toenaam vergissen, zoo hij uit zijn geheugen met naam en toenaam alle inwoners moest opgeven. Hier nu hebben we te doen met de millioenen en nogmaals millioenen, die in alle streken en plaatsen, in alle vlekken en steden der geheele wereld gevonden worden. Het staat er in datzelfde vers zoo bezielend schoon bij, dat God »in getal hun heir voortbrengt" en toch kent Hij ze in zijn alwetendheid hoofd voor hoofd, niet omdat Hij kennis van ieder menschenkind nam, maar omdat Hij sterk van vermogen is en de grootheid zijner kracht 't zoo alles insluit en omvat, dat er niet één gemist wordt. Zoo heeft ieder onzer bij God een naam, dien de wereld niet kent, en die voor ons zelf verborgen is, maar een naam dien God Almachtig uit zijn eigen wezen deed opkomen, en in onzen persoon verwezenlijkt. De volheid en de rijke beteekenis van dien naam zal ons eerst hiernamaals ontsloten worden. Nu staren we in een duisteren spiegel, zooals de Apostel ons betuigt, > doch dan zullen we kennen gelijk wij ook gekend zijn." Ons zelven kennen we niet, in onze omgeving kunnen we slechts enkele trekken van ons wezen afspiegelen, maar bij onzen God omhoog is 't zoo geheel anders. Vandaar 't roepen van den Profeet: »Heft uw oogen omhoog ea ziet wie alle dingen geschapen heeft." Op die Schepping moet telkens weer onze blik teruggaan. In die Schepping ligt de grondslag van ons wezen. Eeniglijk de Schepping verklaart de bestemming die we hier op aarde te vervullen hebben. En niet nu reeds, niet hier op aarde, maar eerst straks, als we tot Hem die ons schiep, wederkeeren, zal 't mysterie van ons aanzijn en van onze roeping ook door ons zelven worden verstaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's

„Die ze allen bij name roept”.

Bekijk de hele uitgave van zondag 16 november 1919

De Heraut | 4 Pagina's