GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geen gunst maar recht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geen gunst maar recht.

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Hoezeer we fn menig opzicht het betoog van Mr. Van Apeldoorn met instemming gelezen hebben, toch, zoo merkten we op, schijnt de oplossing, nl. dat de Staat alle uitkeering aan de Kerken zou doen ophouden sonder Ititkeeriug V& n kapitaaly practisch onmogelijk, terwijl we ook het juridische standpunt van Mr. Van Apeldoorn niet zonder bedenking achten.

Wat ons eerste bezwaar betreft, zoo behoeft dit wel geen breede toelichting.

Zal de financieele band tusschen Kerk en Staat worden losgemaakt, dan is het niet voldoende, dat de Regeering daartoe een voorstel indient, maar dan moet ook de Staten-Generaal dit aannemen. Zelfs zou daartoe Grondwetsherziening noodig wezen en voor zulk een Grondwetsherziening is eisch, dat er eerst Kamerontbinding moet plaats vinden en een nieuwe Kamer moet gekozen worden, voordat de voorstellen definitief worden aangenomen. De Kamer zou dit voorstel dus niet incidenteel kunnen afdoen, maar er zou een nieuwe Kamerverkiezing moeten plaats vinden, waarbij • deze verbreking van den financieelen band tusschen Staat en Kerk het shibboleth zou worden.

Nu behoeft er wel geen oogenblik twijfel over te bestaan, dat zulk een voorstel van Regeeringswege, gesteld al dat de Regeering hiertoe overging, op zeer ernstig verzet stuiten zou in de beide Kamers der Staten-Generaal. Van de Roomsche staatspartij js bekend genoeg, dat zij van de bestaande subsidie zeker geen afstand zou willen doen zonder vergoeding. Al wat aan de Hervormde Kerk verbonden is, zou evenzeer met alle kracht tegen deze intrekking van Staatshulp zich ver».etten. En al zouden allicht de socialisten en vrijzinnig-democraten zulk een maatregel toejuichen, de vraag zou wezen, of zulk een voorstel de meerderheid krijgen zou. En zelfs indien dit het geval was, zou men daarna bij de verkiezingen een zeeronverkwikkelijken strijd krijgen. Reeds nu heeft bij meer dan eene verkiezing juist deze-financieele quaestie nameloos veel kwaad-gedaan. Van Christelij k-Historische en van Liberale zijde werd het telkens voorgesteld, alsof de Antirevolutionaire partij het toelei op den ondergang der Hervormde Kerk en haar daarom van haar bestaansmiddelen wilde berooven. En reeds nu werd door een president-Kerkvoogd uit Zwolle in de Nieuwe Rotterdammer Courant naar aanleiding van Mr. Van Apeldoorn's betoog aan de alarmklok getrokken en de voorstelling gegeven, alsof dit een aanslag van de Gereformeerden op de Hervormde Kerk bedoelde, hoewel Mr. Van Apeldoorn geen lid der Gereformeerde Kerken, maar van de Hervormde Kerk is en zijn betoog gehouden werd in een Bond, die tot de Hervormde Kerk behoort.

Het is daarom, dat we het tactisch niet juist achten, om zoo scherp op den voorgrond te stellen, dat eigenlijk de beste oplossing zou wezen, alle uitkeering aan de Kerken van Staatswege zonder meer te doen ophouden. Langs dien weg bereikt men het doel, dat men beoogt, n.l. de financieele scheiding tusschen Kerk en Staat, nooit. Eer weet men, dat men op deze wijze die scheiding juist onmogelijk ' zal maken. Hoe duidelijker en klaarder men uitspreekt, dat het doel is, niet om de dusver gesubsidieerde Kerken plotseling voor het feit te stellen, dat zij geheel uit eigen middelen voor haar onderhoud hebben te zorgen, maar dat men aan de Kerken een zeker kapitaal zal doen uitkeeren, hoe meer kans er is, dat men de medewerking vandezeKerken verkrijgt. Doet menditlaatste niet, dan zal men allicht kerkelijke hartstochten ontketenen, die op politiek gebied een zeer fatalen invloed zouden uitoefenen. Met het zwaard hakt men dezen Gordiaanschen knoop niet door. Men zou alleen zich zelf daarmede een wonde toebrengen.

Toch is het niet alleen uit deze practische overwegingen, dat we bezwaar hebben tegen de conclusie van Mr. van Apeldoorn, maar ook op historische gronden. Het recht op kapitaaluitkeering schijnt ons niet zoo aan twijfel onderhevig als Mr. van Apeldoorn wel meent. En al weten we zeer wel, dat juristen van naam in dit opzicht geheel aan zijn zijde staan, toch meenen we, dat dit geding daarmee nog niet beslecht is.

Nu kunnen we natuurlijk niet in een weekblad als De Heraut op alle juridische vraagstukken ingaan, die met het vraagstuk van de kerkelijke en geestelijke goederen in verband staan. Alleen op de hoofdpunten kan hier worden gewezen.

En dan staat het vast, — hierover bestaat geen twijfel — dat deze kerkelijke en geestelijke goederen te danken yijn aan personen, die deze goederen geschonken hebben ten dienste van de Kerk en van vrome doeleinden (pios usus). Gewoonlijk onderscheidt men daarbij tusschen de kerkelijke goederen, die rechtstreeks ten dienste van de Kerk waren gegeven, en de geestelijke goederen, die dienden-voor kloosters enz. Aan wie, voor. de Reformatie, het eigendom dezer goederen toekwam, staat niet zoo'vast. Men beschouwt ze tegenwoordig meest als stichtingen, d.w.z. als eigendommen, die niet aan de Kerk behooren, maar ten dienste van de Kerk waren gegpven. Toen de Reformatie kwam, heeft de Overheid niet deze goederen tot staatseigendom verklaard, waartoe zij het recht ook niet zou gehad hebben, maar alleen verklaard, dat deze goederen voortaan dienen zouden voor de Gereformeerde Kerken. Doordat de Overheid de Roomsche religie-oefening verbood en de Gereformeerde religie als de ware Christelijke religie erkende, ontstond geen nieuwe K»rk, maar werd de bestaande Christelijke Kerk die tot reformatie was gekomen, als de wettige Kerk erkend. De voorstelling alsof deze Kerkelijke goederen door het »wegvallenc van de > Roomsche Kerkt nu bona vacantia waren geworden, d.w.z. goederen zonder eigenaar, die de Staat aan zich trekken kon en waarvan de inkomsten alleen bij wij'-e van gunst door de Overheid aan de Gereformeerde Kerken waren gegeven^ is derhalve niet juist. De uitvoerig

onderzoekingen naar den toestand dezer kerkelijke goederen ingesteld, hebben dit afdoende bewezen. Zelfs blijkt uit deze onderzoekingen, dat de Overheid alleen daarom in het beheer dezer goederen heeft ingegrepen, en gezorgd heeft, dat zij ten dienste van de Gereformeerde Kerken kwamen, omdat er gevaar bestond, dat deze goederen, die meest door Roomschgezinden, of lieden die van de Gereformeerde Kerk niet weten wilden, beheerd werden 1), gealieneerd zouden worden. De Oï'erheid heeft, waar zij ingreep en deze goederen onder haar toezicht stelde, dit in de eerste plaats gedaan, opdat zij aan haar besteinming bleven beantwoorden, d.w.z, aan het doel waarvoor zij gegeven waren, nl. voor den dienst der Kerk. Maar dat er geen sprake van was, dat de Oiferheid zich zelf als eigenaar van deze goederen beschouwde, waarmede zij doen kon wat zij zelf wilde, blijkt wel daaruit, dat waar de O veerheld soms uit geldgebrek een deel van deze goederen gebruikte • voor oorlogsdoeleinden, de Overheid dan beloofde later deze »geleende gelden« weer te zullen restitueeren aan de Kerk. 2) Het recht dat de Kerken op deze goederen en hun inkomsten hadden, werd dus ten volle door de Ovferheid erkend. De Overheid mocht beslissen, welke Kerk de ware Christelijke Kerk was, maar de bestemming van deze goederen voor de Kerk stond vast. De Kerk had recht op de inkomsten dezer goederen, en dit recht handhaafde de Overheid,

Eenigszins anders stond het met de geestelijke goederen, die vroeger aan de kloosters behoord hadden. Het instituut van de plaatselijke Kerk bleef ook na de Reformatie bestaan. Maar met de kloosters was dit niet het geval. Die werden opgeruimd. Toch rekende de Overheid er mede, waar zij nu aan deze goederen een nieuwe bestemming te geven had, dat zij geschonken waren ad pios usu? , of gelijk men het oudtijds uitdrukte »tot een heilig werk*. Ze werden daarom door de Overheid nu bestemd deels voor het onderhoud van de predikanten, deels voor de opleiding van studenten in de theologie, deels voor de scholen en deels voor de armen. Zoo meende de Overheid, dat ook deze goederen het naastbij aan hun oorspronkelijke bestemming bleven beantwoorden.

Op zich zelf nu zou die regeling geen moeite htbben gebaard, wanneer de inkomsten dezer kerkelijke goederen, voorzoover zij dienden voor den pastoor of predikant der Kerk, voldoende waren geweest. Maar dit was op verreweg de meeste plaatsen niet het geval. Di Kerken hebben daarom zelf bij de Overheid er op aangedrongen, dat deze de zorg voor de tractementen op zich nemen zou. En de Overheid, die zich als voedsterheer der k-»--^ beschouwdr, nam deze, taak o^-rschappij deri-)over de

gelijk dit in het eerste gedtpaste ds XIII zoo klaar en omstandig.js uit de ken. Is er eenerEJjds voUecgt heffen de Kerk verleend, opdat rh id die eigen goedvinden inrich^'^nten 'uit-Staat hierdoor tegeg; „m dat voor ^heele vrijhe, jl^^np, j.^ ^^ ^^^^^ ^^^, ^

ze toen in meer dan een provincie deze kerkelijke en geestelijke goederen saamgebracht onder het bestuur van een zoogenaamd igeestelijk kantoor". De Overheid heeft daarmede niet het eigendomsrecht van deze kerkelijke goederen zich toegeëigend. Ze heeft alleen het beheer van deze goederen, die voor de Kerk bestemd waren, op zich genomen en uit de inkomsten, waarbij dan de belastingpenningen gevoegd worden, de traktementen betaald. Zelfs doet het er weinig toe, of de Overheid daarbij landerijen die weinig opbrachten, verkocht heeft en door obligatiën vervangen. Elk beheerder heeft het recht dit te doen. Maar daaruit volgt niet, dat de Overheid het absolute beschikkingsrecht over deze kerkelijke goederen had, d.w.z. er mee kon doen wat ze wilde en deze goederen ook voor andere doeleinden kon gebruiken. De goederen waren ten dienste van de Kerk gegeven en de inkomsten moesten daarom, zooals ook de Overheid erkende, voor de Kerk blijven bestemd. Althans met de goederen onder het beheer der geestelijke kantoren gesteld, is het steeds aldus geschied, en daarop komt het bij deze rechtsvraag alleen aan. Want bij deze rechtsvraag gaat het bijv. niet om zekere landerijen, die de Overheid in Friesland indertijd verkocht heeft, omdat de gemeente niet genoeg wilde opbrengen voor het tractement vanhaar predikant, maar om de kerkelijke en geestelijke goederen, die onder het beheer van de geestelijke kantoren waren gesteld.

Bij de omwenteling toch, die tengevolge van de Fransche Revolutie ook in ons vaderland plaats vond, kwam vanzelfde vraag op, wat nu met deze goederen moest geschieden. De Overheid hield op de Gereformeerde Kerk als de ware Christelijke Kerk te erkennen. Ze nam het standpunt in, dat elke bevoorrechting van een bepaalde Kerk door de Overheid moest vervallen. Van een heerschende Kerk mocht geen sprake meer wezen. Dat de Nationale vergadering in 1798 besloot, dat de uitkeering van tractementen, zooals die dusver door den Staat geschied was, nu zou ophouden en de gemeenten zelve moesten zorgen voor de bezoldiging harer Dienaren, was op zich zelf-geen onrecht. Voorzoover de Overheid vroeger als voedsterheer der Kerk op zich genomen had de predikantstractementen te betalen, kon zij thans, nu zij •t/iët 'langer met in Ksrl-', s vprK-nH ^«\\^^ staan, deze betaling staken. Wat ik als vrije gunst geef, mag ik ook even vrij terug nemen.

Indien deze betaling van üc CVverheJd dan ook uitsluitend had plaats gevonden uit eigen middelen, dan ware tegen dit besluit niets in te brengen geweest. Maar dit was niet zoo. Voor een Diet onbelangrijk „deel geschiedde dezo betaling uit de kerkelijke en geestelijke goederen, er de vraag was nu wat met deze e goederen g^chieden moest. In plaats dat de National^ Vergadering deze goed-ren aan de Ke/k terugschonk of over de verschillende Ï^Tken verdeelde, werden zij nu tot nationale eigendom verklaard, evenals de goederea der uitgeweken stadhoudersgezinden. »Alle geestelijke goederen en fondsen, 3)/.oo werd bepaald, waaruit te voren de tractementen of pensioenen der toenmaals heerschende Kerk betaald werden, worden Nationaal verklaard, om tot een vast fonds te worden aangelegd voor de nationale opvoeding en ter bezorging der behoeftigen". Zoo meende men, al werden deze goederen aan de Kerk onttrokken, toch hun pieuse bestemming te kunnen handhaven, want ze werden nu bestemd voor het onderwijs en de armenzorg. En ook vroeger had de Overheid onderwijs en armenzorg immers onderde pieuse doeleinden gerekend. Alleen de Kerk werd nu buitengesloten. Zij zou van deze inkomsten niet meer profireeren.

Hst gaat over de rechtmatigheid van dit besluit. Of er toen, al dan niet, roof aan de Kerken is gepleegd ?

1) W. H. PE SAVORNIN LOHMAN De Kerkgebouwen van de Gereformeerde (Hervormde) Kerk in Nederland, 1888 biz 162.

Z a. h. w. blz. 127, 128.

3; De Nationale vergadering spreekt hier van geestelijke goederen, maar hiermede zijn niet bedoeld de oude kloostergoederen, waarover de Overheid een vrijere beschikking had, maar de goederen behoorende tot de geestelijke kantoren, die voor een groot deel uit kerkelijke goederen bestonden.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Geen gunst maar recht.

Bekijk de hele uitgave van zondag 4 januari 1920

De Heraut | 4 Pagina's