GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

De overgang tot een anderen

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

De overgang tot een anderen

16 minuten leestijd Arcering uitzetten

staat des levens.

Al zijn de besluiten, die de Generale Synode van Leeuwarden nam inzake de Belijdenis, het Catechetisch leerboek en de Liturgie wel de belangrijkste geweest, toch meene men daarom niet, dat de verdere arbeid der Synode voor ons kerkelijk leven van geen gewicht zou zijn geweest. Er is nog menige beslissing gevallen, die voor al onze kerken van beteekenis is. En al kunnen we niet op al die besluiten de aandacht vestigen, toch moge een enkele daarvan nog nader worden toegelicht. En dan wijzen we in de eerste plaats op de uitspraak, die de Generale Synode gedaan heeft over Art. XII onzer Kerkenorde, d.w.z. over den overgang tot een anderen staat des levens. Het vraagstuk zelf is vroeger in de Heraut ampel en breed behandeld en daarom behoeven we op de beginselen, die hierbij ter sprake komen, niet uitvoerig in te gaan. Maar wel komt het er op aan, de aanleiding, die. de Synode tot deze uitspraak bewoog en de beteekenis van hare beslissing in 't rechte licht te stellen.

De aanleiding school in de moeilijkheden, die zich vooral in den laatsten tijd meermalen voordeden bij de toepassing van dit Artikel. Er was geschil over de vraag, wat bedoeld was met de groote en - gewichtige oorzaken, waarom zulk een overgang van een predikant tot een ander beroep geoorloofd was. En niet minder over de vraag, of aan zulk een predikant, die zijn dienst verliet, de naam en eere van een Dienaar des Woords met de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen, kon worden gelaten. De Classis Haarlem en de Classis Leeuwarden hadden zich met bepaalde vragen en voorstellen desaan gaan de tot de Synode gewend. En daarbij kwam, dat de Synode ook voor een concreet geval geplaatst werd, daar Prof. Dr. A. A. van Schelven, die naar Art. XII verlof had gevraagd en gekregen om den kerkedienst te verlaten, toen hij tot hoogleeraar aan de Vrije Universiteit benoemd werd, zich bij de Synode beklaagde, dat de Classis Middelburg hem het radicaal van predikant had ontnomen.

De Generale Synode heeft echter, waar zij aldus voor dit vraagstuk geplaatst werd, wijselijk niet besloten, ook al werd dit van haar gevraagd, om een opsomming te geven van de oorzaken die zulk een overgang tot een anderen staat des levens wettigen kunnen. Niet alleen kon zij dat niet, omdat het leven veel te gevarieerd is, " maar zij wilde het ook niet, omdat daarmede de Kerken belast zouden worden met een bundel reglementen, die de vrijheid der Kerken zouden belemmeren. De Kerken zelf hebben elk geval afzonderlijk te beoordeelen en te toetsen. Maar wel heeft de Synode, waar in de laatste tijden meermalen al te lichtvaardig van dit artikel gebruik was gemaakt om den predikdienst te verlaten en de Classes daarbij niet altoos streng genoeg de wacht hadden gehouden, nogmaals uitdrukkelijk uitgesproken, welke regelen in Art. XII lagen opgesloten en de handhaving dier regelen aan de Kerken op 't hart gebonden. Die regelen zijn vooreerst, dat een predikant naar Gods Woord zich voor zijn leven lang aan het predikambt verbindt en dus het recht niet heeft om eigenmachtig zich aan dit ambt te onttrekken. En in de tweede plaats, dat een loslaten van dit ambt alleen geoorloofd is om zeer gewichtige oorzaken, waarover het oordeel niet aan den predikant, maai aan de Kerken staat. En al heeft de Synode niet een lijstje gegeven van deze groote en gewichtige oorzaken, toch heeft ze uitdrukkelijk verklaard, dat daaronder niet kan gerekend worden, dat een predikant, die naar zijn meening of zelfs naar het oordeel der Classis te weinig salaris ontving, naar een lucratiever betrekking wil overgaan, ook al heeft de Synode daarbij tegelijk er op gewezen, dat een gemeente, die door te weinig salaris te geVen, zelf haar predikant als 't ware tot zulk een stap dreef, minstens evenveel schuld had. Maar het recht om deswege het ambt te verlaten, verklaarde de Synode, had zulk een predikant niet. Ook de Apostel Paulus heeft te kampen gehad met geldgebrek, omdat de gemeenten hem niet voldoende verzorgden, maar hij heeft daarom het ambt hem toebetrouwd niet verlaten, doch liever door eigen handenarbeid in zijn nooddruft voorzien. En in de tweede plaats heeft de Synode, ten einde beteren waarborg te hebben, dat de Classes in 't vervolg niet met Art. XII de hand zouden lichten, bepaald dat voortaan zulk een losmaking uit den kerkedienst alleen geschieden kan met goedkeuring van de deputaten der Particuliere Synode.

Veel moeilijker was de tweede vraag, of, wanneer zulk een predikant zijn ambt verliet, hem met zijn eervol ontslag tegelijk de bevoegdheid kon worden gelaten om 't Woord en de Sacramenten te bedienen. Er heerschte in dit opzicht in onze Kerken metterdaad grenzelooze willekeur. Vaste lijnen waren er niet. De eene Classis liet aan zulk een ex-predikant de bevoegdheid om 't Woord te bedienen, ook al ging hij tot een wereldlijk beroep over - om geen andere motieven dan dat daarmede meer geld te verdienen was. Een andere classis daarentegen weigerde dit emeritaat weer, ook al bleek, dat er voor zulk tfen predikant wettige redenen waren om het predikambt te verlaten en al besliste voor zijn conscientie alleen, dat hij in zijn nieuwe betrekking de belangen van Gods Koninkrijk nog beter kon behartigen. Terwijl het eindelijk ook voorkwam, dat, al ontnam de Classis zulk een predikant zijn radicaal, ze tegelijk hem terug plaatste in den rang van candidaat tot den Heiligen Dienst en de bevoegdheid schonk om ëen stichtelijk woord te spreken.

De Generale Synode heeft aan deze willekeur een einde gemaakt door hare besluiten. Men moet er echter wel op letten, dat de conclusiën, die de Synode aannam en die door de pers zijn bekend gemaakt, niet los van het rapport mogen genomen worden, aangezien juist bij dit rapport de Synode haar instemming heeft uitgesproken met de grondgedachten, die daarin waren ontwikkeld. Het rapport zelf kan dus als de interpretatie gelden van de beslissing, die de Synode nam. En de Kerken, die geroepen worden over zulk een geval een beslissing te nemen, zullen wel doen met niet alleen op de eindconclusies te letten, maar ook op hetgeen in dit rapport wordt gezegd.

En dan is het duidelijk, dat de Generale Synode zooveel mogelijk dit behoud van de eer en naam van een Dienaar heeft willen beperken. Ze deed dit in de eerste plaats omdat ze overtuigd was, dat naarmate het behoud van den-predikantsnaam en de predikantsrechten lichter mogelijk werd gemaakt, het gevaar ook grooter zou zijn, dat een predikant zijn ambt zou prijsgeven. De prikkel der conscientie zou daardoor verslappen. Wat deed het er toe, of men zijn ambt prijs gaf, wanneer men toch den titel van predikant kon blij een behouden en desverkiezend eiken Zondag uit preeken gaan? Het lichtvaardig verlaten van het ambt zou daardoor in de hand worden gewerkt. Het is daarom vooral, dat de Synode de lijnen zoo strak heeft getrokken. Maar daarbij kwam in de tweede plaats, dat de Synode geen oogenblik voedsel wilde geven aan de in den grond Roomsche gedachte, dat deze bevoegdheid om 't Woord en de Sacramenten te bedienen, een in den persoon zelf klevende hoedanigheid was, die eenmaal hem geschonken, behouden bleef, ook al verliet hij zijn ambt. Dit toch zou lijnrecht in strijd wezen met het Gereformeerde beginsel, dat die bevoegdheid niet kleeft in den persoon, maar in het ambt, waaruit van zelf volgt, dat wie dit ambt verlaat om een ander beroep te kiezen, daarmede ook die bevoegdheid verliest. Er moeten daarom wel zeer gegronde redenen zijn, wanneer de Kerken aan zulk een persoon die bevoegdheid toch laten behouden, en van een recht daa''op kan nimmer sprake wezen.

En evenzeer heeft de Synode door, haar goedkeuring aan dit rapport te schenken, uitgesproken, dat de handelwijze van een classe, die zulk een persoon het radicaat van predikant ontneemt, maar hem dan terugstelt in den rang van candidaat, of wil men liever, hem de bevoegdheid geeft om een stichtelijk woord te spreken, een dwaasheid is. Den wetenschappelijken graad van candidaat in de Theologie blijft iemand natuurlijk behouden, ook al zou hij advocaat, schoolopziener, bakker of wat ook worden. Maar candidaat in kerkelijken zin, candidaat tot den Heiligen Dienst, d.w.z. waarbij hij de bevoegdheid 'krijgt, om te proponeeren, wordt iemand alleen, wanneer hij zich door de Kerken wil laten beroepen. Hij is toch candidaat voor het ambt. Maar hoe zal de classis dan iemand, die juist verklaart het predik-ambt te willen verlaten, tot candidaat voor dit ambt verklaren ? • Wil zulk een ex-predikant, na tot een ander beroep te zijn overgegaan, toch nog de bevoegdheid erlangen om nu en dan een stichtelijk woord te spreken, dan zou hem daartoe maar één weg openstaan.'Hij zou daartoe aan de Classis, waar hij dan woont, moeten verzoeken als oefenaar te mogen optreden. En de Classis zou hem' die bevoegdheid kunnen verleenen voor de Kerken in die Classis alleen. Een algemeene bevoegdheid, zooals een candidaat bezit, om voor alle Kerken op te treden, zou de Classis hem niet kunnen geven.

Vraagt men nu in welke gevallen de Generale Synode het behoud van de eere en naam van een Dienaar dan wel geoorloofd heeft, zoo is het duidelijk, om dit eerste negatief uit te drukken, dat dit niet geschieden zal wanneer zulk een predikant om wat wettige oorzaken ook > den Kerkendienst verlaat om tot een anderen staat des levens over te gaant, zooals Art. XII het uitdrukt. Immers, en dit is wel de, diepere grond van dit besluit geweest, zulk een verlaten van het ambt om tot een anderen staat des levens over te gaan, waarmede onze Vaderen niet bedoelden een ander kerkelijk of geestelijk beroep, maar een gewoon burgelij k of gelijk zij het noemden wereldlijk beroep, is niet mogelijk zoolang iemand zich nog inwendig geroepen voelt om het Evangelie te verkondigen. Toont iemand nu door het predikambt te verlaten en naar zulk een wereldlijk beroep over te gaan, dat de inwendige vocatie ophield, dan kan de bevoegdheid om het Woord en de Sacramenten te bedienen, hem ook niet worden gelaten. Voor het behoud van deze bevoegdheid moet dus als eisch gesteld óf dat zulk een predikant geroepen wordt tot een dienst, die voor de Kerken in het algemeen geldt, en dus den Kerkedienst niet verlaat, maar alleen van dienst verwisselt, óf dat de geestelijke arbeid, waartoe hij overgaat, zoo nauw met de prediking van het Evangelie in verband staat, dat de innerlijke roeping daarmede niet wordt prijsgegeven. Alleen voor deze beide gevallen heeft de Synode een uitzondering gemaakt, maar anders deed zij den grendel op de deur. Deze beide uitzonderingen zijn dus niet willekeurig gekozen, maar berusten op zeer goede gronden en ze sluiten zich aan bij wat de algemeene practijk onzer Kerken is geweest.

Immers wat de eerste uitzondering betreft: het overgaan tot een anderen dienst in het belang der Kerken in het algemeen, is het duidelijk en wordt dit in het Rapport ook uitdrukkelijk uitgesproken, dat dit ziet op een predikant, die Hoogleeraar wordt in de Theologie. Van zulk een predikant toch kan niet gezegd worden, dat hij den Kerkedienst verlaat, en evenmin dat hij tot een wereldlijk beroep overgaat. Onze Kerkenorde toch rekent, onder de diensten der Kerk ook het Doctorenof Professorenambt, omdat deze Professoren voor de opleiding van de a.s. Dienaren des Woords zorgen. En hun arbeid draagt niet een wereldlijk karakter, maar is heilig. Men spreekt van de heilige Godgeleerdheid. Iets wat bijv. van de professoren in de andere faculteiten niet kan gezegd worden. Vandaar dat een predikant, die tot dit ambt geroepen wordt, dan ook niet naar Art. XII verlof behoort te vragen om uit den Kerkedienst ontslagen te worden en tot een anderen staat des levens over te gaan, maar naar Art. XIII. Natuurlijk geldt dit alleen voor die Hoogleeraren, die aan éen School verbonden zijn, die van de Kerk zelf uitgaat of waarmede de Kerk verbonden is. Want alleen aan zulk een School worden de a.s. Dienaren der Kerk opgeleid, en alleen zulke Hoogleeraren kunnen gezegd worden een dienst voor de Kerk te vervullen. Met deze uitzondering voor de Hoogleeraren in de Theologie te maken, sloot de Synode zich van zelf aan bij de bestaande practijk, want de Kerken hebben steeds geoordeeld, dat een predikant, die aan zulk een School hoogleeraar werd in de Theologie, de bevoegdheid kon behouden om 't Woord te bedienen.

Dit is dus de eerste uitzondering, en de tweede geldt die predikanten welke overgaan tot een zoodanigen arbeid, die een geestelijk karakter draagt en met de roeping tot de prediking van 't Evangelie in nauw verband staat. De Synode had daarbij op 't oog predikanten, die geroepen werden om als geestelijke verzorgers op te treden aan stichtingen, waar ouden van dagen of kranken naar lichaam en ziel verpleegd worden. Ook van zulk een predikant kan wederom niet gezegd worden, dat hij tot een anderen staat des levens overgaat. De verkondiging van het Evangelie blijft het doel van zijn arbeid. Het moge Juist zijn, dat de positie van zulke geestelijke verzorgers kerkrechtelijk niet geheel in orde is, en dat eerst dan de zaak behoorlijk geregeld zou wezen, wanneer zulke geestelijke verzorgers tot dien arbeid wettig geroepen werden door de Kerk, waar zulk een stichting zich bevindt. Maar al is dit juist, het karakter van dien arbeid is en blijft toch scherp onderscheiden van elk wereldlijk beroep, zooals dat van directeur, geneesheer of welk ander ambt ook. De geestelijke verzorger komt om 't Evangelie te verkondigen ; de samenkomsten, waarin dit geschiedt, heeten 'godsdienstoefeningen, het gebouw heet de gestichtskerk en de voorganger wordt als predikant aangesproken. Zelfs zal, als 't nieuwe besluit der Synode geëffectueerd wordt, in deze samenkomsten ook Avondmaal bediend worden. In zulk een stichting heeft men te doen met wat onze oude Canonici noemden eene ecclesia incompleta, een Kerk van niet volledige formatie. En daarom kan aan een predikant, die hier als geestelijk verzorger optreedt, ook de naam en eere van een Dienaar des Woords worden gelaten. Hij heeft, want daarop komt het hier aan, zijn roeping om 't Evangelie te verkondigen, door 't aannemen van dit beroep, niet verzaakt. Wanneer iemand daarentegen optreedt bijv. als Directeur van zulk een Stichting, dan toont hij daarmede, dat de vocatie tot het predikambt bij heoi heeft opgehouden. En waar die vocatie ophield, behoort hij ook niet meer de bevoegdheid te bezitten om het Woord te bedienen.

Deze twee uitzonderingen zijn de eenige, die de Generale Synode gemaakt heeft, en de Kerken zullen wel doen met zich aan dezen regel te houden. Dat in geval de Kerken oordeelen, dat er reden is om iemand den titel en de bevoegdheid van predikant te laten behouden, dit dus niet geschieden kan 'naar Art XII, zal thans wel duidelijk wezen. Tot dusver is het dan ook gewoonte geweest, dat de Kerken in zulke gevallen emeritaat verleenden niet naar Art. XII, maar naar Art. XIII. De opmerking, door Prof. Van Schelven gemaakt, dat dit artikel eigenlijk niet op deze gevallen slaat, is juist. Art. XIII heeft bepaald het oog op predikanten, die door ouderdom, ziekte of anderszins onbekwaam zijn geworden tot den dienst, en dit kan zeker niet gezegd worden van de bovenbedoelde personen, de Hoogleeraren in de Theologie en de geestelijke verzorgers.

Maar het zal thans evenzeer duidelijk

wezen, waarom zijn eigen voorslag om deze personen volgens Art. XII verlof z te geven tot een anderen staat des levens over te gaan met behoud van den naam n en de eere van een Dienaar des Woords, nog veel verder ons van de wijs zoü brengen. De Synode heeft terecht uitgesproken, dat wie naar Art. XII ontslag n uit den Kerkedienst vraagt, om tot een anderen staat des levens over te gaan, s die naam en eere niet behouden kan. Eigenlijk behoorde deze zaak in een afzonderlijk artikel in onze Kerkenorde ge­ e f regeld te worden. Maar zoolang dit met geschied is, zal men zich wel noodgedwongen met emeriteering naar Art. XIII moeten behelpen, omdat alleen in dat Art. van het emeritaat gesproken wordt.

De Classen, dié geroepen worden, om over deze zaak te beslissen, weten dus nu, wat de Synode gewild heeft. Een predikant, die verzoekt naar Art. XII tot een anderen staat des levens over te gaan, spreekt daarmede zelf uit, dat hij zijn ambt wenscht te verlaten en kan de bevoegdheid aan het ambt a verbonden niet behouden. En evenzoo kan er geen sprake van wezen, dat hij dan teruggezet wordt in de rij der candidaten of de bevoedheid ontvangt om een stichtelijk woord voor de gemeente te spreken. Het behoud van den titel en de rechten aan het predikantsambt verbonden, is alleen dan geoorloofd, wanneer zulk een predikant overgaat tot een dienst ten behoeve van de Kerken in 't gemeen, — d.w.z. wanneer hij geroepen wordt tot het ambt van professor in de Theologie — of tot een geestelijken arbeid, die met de prediking in 't nauwste verband staat, zooals de geestelijke verzorgers aan stichtingen. Andere uitzonderingen heeft de Generale Synode niet veroorloofd.

Gelijk wel van zelf spreekt, heeft dit besluit geen terugwerkende kracht, zoodat degenen, die vóór dit besluit reeds, zij het dan ook op onjuiste wijze, het emeritaat hebben verkregen, dit niet zullen verliezen. Da onbillijkheid, die daarin ligt, dat de eene Classis dit emeritaat wel verleende, de andere niet, kan de Synode niet verhelpen. Daarom kon ze ook niet aan het verzoek voldoen van Prof. Van Schelven, hoe hoog ze zijn persoon en gaven ook waardeert, om hem den titel van predikant te laten behouden. Al erkende ze, dat in deze zoo ongelijke behandeling voor hem iets »krenkends€ school, ze kon toch niet, waar zij als haar overtuiging uitsprak, dat alleen aan Hoogleeraren in de Theologie deze bevoegdheid om 't Woord te bedienen kon geschonken worden, voor hem een uitzondering maken. Ze zou daarmede haar eigen standpunt verloochend hebben. Dit standpunt nu is zeer streng. Maar we gelooven, dat de Synode wijs deed met zoo strak de teugels aan te halen. Had de Synode de deur op een kier laten staan, dan zouden de Kerken weer tot dezelfde misstanden zijn teruggekeerd, waartegen de Synode wilde opkomen. En ook hier geldt, dat zachte geneesmeesters de wonden niet verbeteren, maar verergeren.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's

De overgang tot een anderen

Bekijk de hele uitgave van zondag 31 oktober 1920

De Heraut | 4 Pagina's