GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Kerkrechtelijke vragen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Kerkrechtelijke vragen.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Een drietal vragen op ons Kerkrecht betrekking hebbende, werd ons gezonden, met verzoek daarop publiek een antwoord te geven.

De eerste vraag is, of een Kerkeraad het recht heeft aan een vader den doop van zijn kind te weigeren, omdat deze vader met een anderen broeder der gemeente in onmin leeft en zich met hem niet wil verzoenen ?

Het antwoord hierop is, dat een Kerkeraad daartoe het recht mist. De Schrift zegt, dat een zoon niet zal dragen de ongerechtigheid des vaders, en onze Gereformeerde Kerken zijn daarom steeds van oordeel geweest, dat aan een kind, dat in het verbond der genade geboren was, de doop niet onthouden mocht worden, omdat de ouders gezondigd hadden. Alleen wanneer de ouders geëxcommuniceerd waren en het kind na de excommunicatie was geb iren, kon er twijfel over bestaan, ol zulk een kind nog te beschouwen was als een »kind des verbonds" en recht had op den doop. Maar dat een Kerkeraad bij wijze van censuur op den vader aan een kind den doop zou onthouden, is lijnrecht in strijd met de beslissingen onzer Nationale Synodes, die het tegendeel hebben uitgesproken. Natuurlijk is het een andere vraag, of wanneer de Kerkeraad op iemand de zoogenaamde eerste trap van censuur heeft toegepast of hem wegens onboetvaardigheid van het At^ondmaal heeft afgehouden, zulk een dan als getuige bij den doop van zijn kind kan optreden. Maar in dat geval kan de moeder of een ander als doopgetuige optreden. Alleen, de doop aan het kind mag dan niet geweigerd worden. Het kind heeft op dien doop een wettig recht.

De tweede vraag is, of artikel 76 en 77 onzer Kerkenorde, in geval men te doen heeft met een zeer ergerlijke en openbare zonde, niet tegelijk moeten toegepast worden, of wil mtn, om het duidelijker uit te drukken, of in zulk een geval de Kerkeraad niet tegelijk met de vermaning en de afhouding van het Avondmaal, waarvan in art. 76 sprake is, moet overgaan tot de publieke bekendmaking aan de gemeente van de hardnekkigheid van den zondaar en de vermaning aan de gemeente om hem aan te spreken en voor hem te bidden, wat men dan gewoonlijk den eersten trap van censuur noemt.

Ook deze vraag is niet moeilijk te beantwoorden. Reeds de vroegere redactie van Artikel 77 liet nauwelijks twijfel over, dat de bedoeling was, dat eerst volgens Art. 76 de afhouding van het Avondmaal en de verscheidene vermaningen moesten geschieden, voordat men tot de gebeele afsnijding overging, waarover in Artikel 77 gehandeld wordt en die dan geschieden moest na voorafgaande drie kennisgevingen aan de gemeente. Er staat toch uitdrukkelijk in Art. 77, dat men reeds bij de eerste kennisgeving aan de gemeente zal mededeelen , , de naarstigheid aan den zondaar bewezen in het bestraffen, het afhouden van het Avondmaal en de menigvuldige vermaningen aan den zondaar gedaan." Daarna volgt er, dat de gemeente vermaand zal worden hem aan te spreken en voor hem te bidden. En zoodanige vermaningen (d. w. z. niet aan den zondaar maar aan de gemeente) zullen er drie moeten geschieden, voordat men tot de algeheele afsnijding overgaat. Indien nu reeds bij de eerste bekendmaking aan de gemeente moet meegedeeld worden, dat de zondaar van het Avondmaal afg': houden en meermalen door den Kerkeraad vermaand is, maar hardnekkig blijft, dan spreekt van zelf, dat deze afhouding en vermaning, waarvan Art. 76 handelt, vooraf moet gaan. Om echter elk misverstand desaangaande te voorkomen door den ietwat ingcwikkelden zinsbouwvan dit artikel, heeft de Synode van Utrecht het aldus gewijzigd, dat er nu staat: , , aleer men, na de afhouding van het Avondmaal en de daarop gevolgde onderscheidene vermaningen, tot de afsnijding komt, zal men de hardnekkigheid des zondaars openlijk te kennen geven." Het is door deze nieuwe redactie nog duidelijker geworden, dat Art. 76 en 77 niet parallel loopen, maar het eene op h t ander moeten volgen. Eerst moet de Kerkeraad als men zoo wil de stille censuur op iemand toepassen en hem van 't Avontlmaal afhouden, zonder dit aan de gemeente mede te deelen. Wanneer dit en de daarop volgende vermaningen niet baten, mag eerst tot de openlijke bekendmaking van de censuur worden overgegaan. De grond hiervoor is, zooals Art. 77 dan ook niet onduidelijk aangeeft, dat de openlijke bekendmaking van de censuur aan de gemeente alleen dan geoorloofd is, waarneer men te doen heeft met een hardnekkigen zondaar, d.w.z. die weigert naar de vermaningen van den Kerkeraad te luisteren. De grootte en openbaarheid van de gepleegde zonde kan hierin geen verandering brengen. Alleen zal, wanneer de hardnekkigheid duidelijk blijktdooreenvoortleveninzulkeen ergerlijke zonde, de Kerkeraad des te spoedigerhebben over te gaan tot de afsrijling, waarvan de publieke bekendmaking aan de gemeente de eerste trap vormt.

Een derde vraag is, of de regelmatige aftreding van ouderlingen en diakenen, welke niet terstond herkiesbaar zijn, wel in overstemming is met Gods Woord? Men ziet daarin niet alleen een eigenmachtige afwijking van' wat Gods Woord ons voorschrijft, maar zelfs een aantasten en loochenen van de roeping tot het ambt, waarvan zij bij hunne bevestiging getuigenis geven.

Ofschoon dit vraagstuk reeds meermalen behandeld is, zijn we toch gaarne bereid, waar het telkens weer opduikt, om nogmaals aan te geven, op welke gronden deze regelmatige aftreding der ouderlingen of diakenen in onze Kerken rust.

En dan zij in de eerste plaats opgemerkt, dat een beroep op de Schrift bij dit vraagstuk niets baat, aangezien het Woord Gods hieromtrent geen enkel voorschrift geeft. Het is daarom ook ten eenenmale onjuist, wanneer de voorstanders van het zitten blijven der ouderlingen en diakenen zich op de Schrift beroepen. De Schrift is niet een soort wetboek, dat voor elk geval een regel geeft. Noch omtrent de predikanten, noch omtrent de ouderlingen, noch omtrent dediakenen.wordtons gezegd, datzij voorhun leven lang moeten worden gekozen in dezen dienst. De grond, waarom de Gereformeerde Kerken het levenslang dienen van een predikant tot regel hebben gesteld, is dan ook liet, dat hiervoor een uitgedrukt bevel in de Schrift is te vinden, maar het wordt uit den aard van het ambt afgeleid. Wie in dit ambt treedt, heeft zich daaraan, ook naar de Schrift, geheel te geven; hij mag geen anderen arbeid daarnevens verrichten; het eischt zijn geheelen persoon op. Slechts van één Dienaar des Woords, D-mas, weten we, dat bij zijn ambt heeft verlaten en tot de wereld is weergekeerd, wat de Apostel Paulus in hem veroordeelt. Maar hoe het met de ouderlingen en diakenen in de dagen der Apostelen is gegaan, weten we niet; of zij voor hun leven lang of slechts lijdelijk gediend hebben, is ons niet meegedeeld. We weten alleen, dat Philippus, die oorspronkelijk „diaken" was te Jerusalem, later Evan-

gelist is geworden en is gaan rondreizen, wat met een behoud van het diakenambt te Jeruzalem niet vereenigbaar was.

Ook de opmerking, dat zulk een aftreding in strijd zou wezen met de verklaring door hen bij bevestiging afgelegd, dat zij in zijn hart gevoelen door God en de gemeente tot dit ambt geroepen te zijo, houdt geen steek. De roeping tot het ambt houdt niet in, dat men levenslang in het ambt moet blijven. Wie door onze Koningm geroepen wordt tot het ambt van burgemeester, wordt met levenslang burgemeester, maar moet om de zooveel jaar herbenoemd worden. De verklaring bij de bevestiging wil alleen zeggen, dat men niet eigenwillig ditambt aanneemt, ooknietalleen omdat de gemeente ons roept, maar omdat God zelf door de gemeente ons geroepen heeft.

Is er dus op grond van de Schrift over dit vraagstuk geen stellige uitspraak te doen, omdat de Schrift ons hieromtrent geen nadere verklaring geeft, dan heeft de Kerk ook de vrijhtid om deswege naar haar inzicht bepalingen te maken. Eu dan is er zeker veel, wat voor de regeling, die van meet afin de Gereformeerde Kerken is ingevoerd, om de oudeilingen en diakenen ««W voor hun leven te kiezen, pleit. Vooreerst, dat de taak van het ambt, vooral wanneer de ambtsdrager daarbij nog een gewoon beroep heeft waar te nemen, zooals dit met de ouderlingenen diakenen het geval is, (maar niet met de predikanten), te zwaar is om voor het leven te worden vervuld. Dat is dan ook het motief, dat voorop wordt gesteld door onze vaderen. Indien men ouderlingen en diakenen had, die zich geheel aan het ambt konden ^wijden, zou de zaak anders staan.

In de tweede plaats, merkten onze Vaderen op, wordt door deze aftreding voorkomen, dat er een soort hiërarchische macht, een regentenclub, zich in den Kerkeraad vormt. Juist de verplichte aftreding maakt, dat de gemeente voortdurend toezicht houden kan op de ambtsdragers, doordat zij degenen, die minder goed dienen, door anderen vervangen kan. En in de derde plaats wordt door deze verplichte aftreding aan de aadere krachten en gaven, die God in de gemeente schonk, gelegenheid gegeven ook in het ambt te dienen. Anders worden deze gaven ongebruikt gelaten, wat zeker niet de bedoeling des Hceren lean zijn, die deze gaven ons schonk.

Natuurlijk kunnen we dit heele vraagstuk hier niet in den breede ophalen. Maar we hopen door dit korte antwoord onzen vrager tevreden te hebben gesteld.

Tot ons leedwezen moet wegens gebrek aan plaatsruimte ons artikel over de Grondwetsherziening tot de volgende week overstaan.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's

Kerkrechtelijke vragen.

Bekijk de hele uitgave van zondag 12 december 1920

De Heraut | 4 Pagina's