GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Het calvinisme en de kunst - pagina 74

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Het calvinisme en de kunst - pagina 74

Rede bij de overdracht van het rectoraat der Vrije Universiteit

5 minuten leestijd Arcering uitzetten

72 terecht opmerkt^ Herbart volstrekt niet; en de meening^ alsof Herl)art van het object uitging, gelijk Fichte van het reine subject, berust op dwaling. Een dwaling, waartoe Herbart zelf aanleiding gaf door zijn onvoorwaardelijke bestrijding van het Idealisme, terwijl hij toch zelf, in de groote tegenstelling tusschen de empiristen en idealisten, nog altoos aan de zijde der laatste stond. Zie zijn L e h r b u c h z u r E i n l e i t u n g in die P h i l o s o p h i c . W. W. Ausg. von Hartenstein. Bd. I, §81, p. 41 v. V. Vooral ook zijn Z u r A e s t h e t i k . Bd. III. p. 428 v. v. en zijn .recensie op SCHOPENHAUERS d i e W e l t a l s W i l l e . Bd. Ill: p. 487. Ons gaat dit niet ver genoeg. Wij kunnen niet rusten, eer het object weer in zijn objectiviteit . voor ons vaststaat, en zien niet in, hoe men, zonder de categorie van het geloof ook op den "samenhang van bewustzijn en zintuigen toe te passen, hiertoe ooit geraken zal. Desniettemin heeft tegenover Kant, en vooral tegenover Fichte het optreden van Herbart voor ons groote beteekenis. In gelijken zin waardeeren we ook Schopenhauer. Tegen hot Intellectualisme ligt in zijn thelematisch uitgangspunt sterke verweerkracht; en zijn erkentenis dat deze wereld, gelijk wij ze waarnemen en erin leven, een ruïne is, rekent met verschijnselen, die ook op Schiilluurlijk terrein de richting bepalen. Hoe eenzijdig ook, zijn pessimisme verdient volstrekt de minachting niet, waarmee het vaak van Christelijke zijde bejegend wordt. Schopenhauer is en blijft Kantiaan, en schroomt niet te zeggen: „Die t r a n s c e n d e n t a l e A e s t h e l i k (van Kant) i s t e i n so ü b e r a u s v e r d i e n s t v o l l e s W e r k , d a s s es a l l e i n h i n r e i c h e n k o n n t e K a n t ' s N a m e n zu v e r ewigen Icli w ü s s t e n i c h t s h i n w e g zu n e l i m e n , n u r e i n i g e s h i n z u z u s e t z e n . ARTHUR SCHOPENHAUER. Die W e l t a l s W i l l e u n d Vors t e l l u n g . I. p. 518/19. ( S i i m m t l . W. 2e Aufl. Leipz, 1877). Zijn pantheïsme en weelderige phantasie heeft hem, door gebrek aan eerbied voor de objectiviteit, ten laatste tot een spel met Oostersche voorstellingen verleid, die voor do ontwikkeling der aesthetiek geen verdere waarde bezitten Maar voor de bestrijding van het valsche idealisme en hel hoogst onzedelijke optimisme, waarin sommiger pantheïsme verliep, bied Sch. een kostelijk tegengif. "") Niet genoeg kan gewaarschuwd togen het misbruik, dat door de thcosophen van den Oosterschen bewustzijnsvorm inde Heilige Schrift gemaakt wordt, om de Christenen ongemerkt voor hun theosophemen te winnen. Tijdelijk biedt dit dan ongetwijfeld een voordeel, en tal van jonge mannen, die anders allicht in materialisme zouden vervallen zijn, worden door den gloed dezer theosophische warmte nog bijtijds ontdooid. In zooverre heeft Schelling's, Von Baader's en Solger's school ongetwijfeld hooge verdienste. Maar men lette ook op de keerzijde dezer medaille. Ongemerkt toch drinkt men uit dezen gouden beker der theosophie den zwijmeldrank van het Pantheïsme in, en straks wordt in tal van Christelijke kringen, zonder dat iemand er op bedacht is, onder allerlei mystieke vorm, de hechtheid van het fundament des Christelijken geloofs ondermijnd. "") Dit h u m a n i s e e r e n van het schoon heeft overal plaats, waar men den onderzoeker van het schoon als maatstaf kiest, en alzoo het schoon bindt aan de vormen van onze menschelijke waarneming. Immers dit brengt dan van zelf meê, dat men het schoon, ook waar het als Gods gave geëerd wordt, toch ontstaan en bestaan laat om den mensch. En hieruit volgt weer, dat in geheel den kring dezer voorstellingen de mensch en niet God het middenpunt vormt. Hier tegenover nu moet, wie aan de Schrift vasthoudt, noodwendig een Di v i n i s a t i e vanhet schoon plaatsen. Een doel, dat eerst dan bereikt wordt, zoo ge het è^ clrov >czi SI alrov K-JA si? clrov ook op aesthetisch terrein toepast; en voor den mensch geen rapport met het schoon erkent dan krachtens Gods ordinantie. De mogelijkheid nu orn deze Divinisatie streng door te voeren, en toch het rapport tusschen den

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1888

Rectorale redes | 92 Pagina's

Het calvinisme en de kunst - pagina 74

Bekijk de hele uitgave van zaterdag 20 oktober 1888

Rectorale redes | 92 Pagina's