Eloquentia Divina : het stijlprobleem der oude christenen - pagina 19
Rede uitgesproken ter gelegenheid van den Dies Natalis der Vrije Universiteit
held van de Bijbelsche poëzie, de indrukwekkende eenvoud der Evangeliën, de kantige stileering van Paulus: dit alles valt buiten de regelen, waarnaar Augustinus de schoonheid van den Bijbel afweegt, en we mogen het hem niet euvel duiden. Deze aesthetische waardeering was voor een anderen tijd weggelegd; Augustinus' originaliteit wordt reeds voldoende bewezen door het feit, dat hij de Schrift aesthetisch hoog schatte. Maar hij deed het naar de regelen der antieke rhetorica en hij speurt naar een fraaie zinsindeeling, wijst met graagte op dicola en tricola, op climax en antithese ^^), en wil slechts ternauwernood.toegeven, dat men de rhythmische clausulae in den Bijbel tevergeefs zoekt*"). Zoo komt hij tot de conclusie, dat de gewijde schrijvers niet alleen niet de eloquentie missen, maar dat zij integendeel als mannen Gods den waren schoonen stijl bezitten, omdat zij, door God geïnspireerd, ook met hun toepassing van de rhetorische regelen de waarheid hebben geschreven. De tropen en figuren, de bouw der perioden naar de Gorgiaansche schemata zijn op zichzelf niet leugenachtig; wanneer ze de waarheid dienen, zijn ze de signa, waardoor de waarheid zich in de taal kan openbaren: vera, non falsa dicuntur, quoniam vera, non falsa significantur. Wanneer Christus een rots, de duivel een leeuw genoemd wordt, wanneer er sprake is van het cor lapideum ludaeorum, het versteende hart der Joden, dan wordt door deze metaphorae, aldus Augustinus, geen leugen meegedeeld, maar dan is de waarheid gehuld in den mantel der figuren, opdat de vrome zin der lezers geoefend worde in het naspeuren en opdat de waarheid zich niet in schamele naaktheid vertoone*^). De passage van Paulus in 2 Cor. 6, die eindigt met deze woorden: ,,door eer en oneer, door kwaad gerucht en goed gerucht; als verleiders en nochtans waarachtigen; als onbekenden en nochtans bekend; als stervenden, en ziet wij leven; als getuchtigd, en niet gedood; als droevig zijnde, doch altijd blijde; als arm, doch velen rijk makende; als niets hebbende, en nochtans alles bezittende," een passage dus, opgebouwd uit fraaie antithesen, waarvan in het Latijn *^) de elegante variatie van substantiva, adjectiva, verba finita en participia en de sierlijke homoioteleuta de schoonheid nog des te beter doen uitkomen, doet Augustinus vragen of er wel iets rijkers en sierlijkers, dat wil zeggen 17
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939
Rectorale redes | 34 Pagina's
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 oktober 1939
Rectorale redes | 34 Pagina's