HET DOEL DER „JONGEREN”.
II.
Merfe op'j idat bij elbe treformatorische beweging ide oiaversitaiidige mieeloopeirs, de dwaze vrieniden, die valBclie enthousiasten, voor den triomföerfenidien gang (dier beweigiinjg de gevaarlijk'ste eleöitenten zijn.
Het is biet oiude liedje, Üat uw beste viiendieia Bomis uw ©ngiste vijlaaiden zijn.
Een gelijkenis van idit verschijnsel, dat haast iets ram. ©en natuurwiet ^eeft, vindt ge in de wereldactie idey Biocialiisten, Idie het hevigst tegen üe ontaandiaig der idweepzucht in eigen familiekring hebben te vechten.
En Ide werkelijkheid zdet |ge in de ^oote üeforniatie ider 16e eeuw, w, aax tens jslott© niet de pMesters met hun oolleotie marleltuiigen, miaar Ide drijVerige Welderdoopeïs teenerzijids en de starre letterkneohten amderzijids d: e ^.Woiompje's van het nieuwe leven in het ziajnld hebben Verstikt..
Een werkelijkheid ook nu, bij het schuchter opkomen va|n refoimatorisch leve'n in de kerken der refamialtiie.
In mijln vorig aJtikbl heb ik, ongaarne, maar uit ©erlijkheijd, den naam van D; s. Netelenbos genoemid. Het is uit Ide lei ten duidelijlk', dait zijn verkeerde ijKner de zmvere ontwikkeling van het allerwege opbloeienid' nieuw leven deerlijk heeft geschaad. Verschilleinlde „jongeren", die in hem den gewenischten reformator huldigden, zij'n met hem op een anJder spoor gieïaaklt, en in de gelederen van de massa zelf is het gevaar voor verwarring grooter daji ooit.
De mare waarheid' is, dat Ds. Netelenbos, de' vrienid der „joogenen", door zijn eigen beginsel ver-keerid, in zieker opzicht oen vijand der „jongeren" is gewoaddetaL.
Maar laat onS den toestand met strenge objectiviteit bezien, leta. erkennen, dat van de dreigende verwarring (idie hier ^en daar - al jammerlijke werkelijkheid is geworden) Ds. Netelenbos persoonlijk niet de eelaige, en misschien niet eens de voornaamste, oorzaak' is.
Ge üio'ct hier onideTscheiden tusschten een indireiCte ^en dineote weiiingj die van zijn publieke handeling is uit!g: egaan.
Ik beidoel dit.
Men heeft Dis. Netelenbos een „ketter" genoemld, en de_Syn: odei die hem uit het ambt zette, , hee!Ê^ eigenlijk op dezö kritiek het officieele zegel gezet. Niemand, die in de huishooiding der gereformeerde^ kerk uit liefde meieleeft, en haair beginsel innerlijk aanvoelt, zal dit vonnis onrecht vaardig; kteureïi.
De kerk moest veroorldeelen, — 4iiet-verban: , nen w^ait de doioid iis( voor haar leven zöu vrijwillig sterven zijin. Vioor dien godsdienst is de leer, wa)t het lichaam' is voor de ziel; voorwaarde en orgaan van leveüsopenbaring.
Maar nu iis dit het droeve, dat som'migén (of velen? ) meenen, dat met efen rechterlijk vonnis en hevig krantarükel de kwestie-Netelenbos is afgedaan, of dat m'en verder feiechts tot taak heeft verborgen Netelenbosisen te ontmaskferen en uit te leveren aan heitzelfde gericht. _
In plaats van acht te geven op dei waarheid; , die erligit in Ides .ofuide spreuk, dat iedere „ketteriji" heenwijist naar een ziekte idjer „rechlzinniglhedd"^ heeft men die ischuld van het kerkelijk kabaal puur en alleen gezioehit bijl de z.g. fantasten fen waa-hoofden. Men maakte gteen ernst met de autopByohologische vraag, of misschiqn dit gebeuren niet verband' hield mlet een algemtee'ne krankheid in onfe heidenidaa, gsch godsdienstig leven.
Het moet geziQgd„ dat sommige bestrijders van D'9. Netelenbos do'Or hun ma, nier van slaan, e!n van hun later ageeren tegien iz, .g. verdachte elementen, bewezen hebben, dat hijj niet geheel ten onrechte sprak vaïi 'zfeker formalisme en Farizeïsme, voortetehd als een kank-er in olns; kerkelijk leven, want onider Farizeïsme verstaan wij' iimners' het verschijhsel, dat mien wegiens' de geringste aantasting ivian 'de leer meer ontrust wordt, dan om-pieji grovere infectie vaa het leven, Idat mfen bij' wantoeistaniden in de kerk eei^der de oorzaak zoekl^ in aanslagen van buiten, dan in ziekelijkheden vain binnen, en in het rust-gevoel d'er eigen volk'omèn-i heid piersé verooirldeelt wat „anders" is. Zonder d® mooi-gewassch'en hand in eigen boezem' te steken.
Moest niet „De Heraut" dezer dagten waarschuwen tegen eien opkom'ende neiging tot ketter» jacht, en, werkelijk, de heilige waakzaamheid ontaardt in fanatisme, waar m'en in de gteoorloofde nuanceeringen van het gereformeerd beginsel k!ettersche afwijkingen zieit, en naar gedragingen, die tot dfen omtrek van het kerkelijk' leven hooren en zuivere uitvloeisels zijki VP.I de vrijheid van den - fthiisten-mensch (b.v. de veïhoiiding tot de N. C. S. V.) de gereformteerden (de preldikantien voorop) in zekere klassen van rechtzinnigheid' indefelt, jen naar deze klasisen rekent bij' benoeming eia beroep; !
In zulk een sfeer gedijiti het werk der reformatie niet.
Maar voor de juiste beoordefeling van het doel der „jonlgeren" is afbakening ook naar een andere zijldie nooidig.
Men heeft Ide „jonge stemimien, waarnaar wij' luisteren willen", ook verwaTid met bet gedruisch, dat gon'st ia 'een zeker kringetje van jeugdigei broeders (en zusters!), die men niet ten onrechte de cultuur jon ge ren zou kunu'en noemen. Talrijk rijin zo uit den aard niet, \ omdait de „cultuur" onder de gereformieerden 'slechts langzaam haar slachtoffers maakt, maar ge komt ze toch hier en daar tegen, de intelleotueelen, de kunstzinnigen, die den „nieuwen tijd" uitbuiten voor öen lichtelijk' revolutionair getinte propaganda op het gebied van de moraal, die zoover mogelijk' rekken de banden van „ide christelijke vrijheid", en in hun nieerdere vatbaarheid voor de moderne beschaving een vrijbrief viniden om, waar zij' willen, met de traditie deroiude christelijke zieden te breken. Opi hun eigfen houtje, i incidenteel, lossen zij' o.a. op het probleem van 'de zionidagBruist, het tooneel, de verhouding: van 'den christen tot de moiderne kunst. Naar hun aanleg zijn ze antikerkelijk (of althans O'nkerkelijk), anti-leerstellig, anti-gerefo-rmeerd. Er is in hun beweging een fij'nei ziim'elij-kheid, die hen van diö diepere geestelijkheid der religie vervreemdt. Zon-'der het zielf te bes-effen, hebben ^fe hun haïiÖ wegge'geven aan iets anders dan aan de bovennatuurlijke schatten, 'die ons gewaarborgd zijn in |dö gemeenschap met Jezus, Ga ongemerkt, maar zeker, lijden ze, in het winnien van de vinereld d^r cultuur, schalde, aaa hun ziel.
De „jongeren" oddetr ons, die waarlijkf op reformatie, of, wilt ge, op' ontwikkeling van hett ge reiformeerde Ifeven bedacht zijn, hebben het recht toit deze cultuurjagers te zeggen: Gij' zij't van ons niet!
De lezer dezer antikieleh m'oiet nu gevoelen, flat het onrechtvaardig is, de actie' der „jongeren", waarvoor in „De' "Reformatie" het pleit gevoerdi wordt, nuet Ide z.g. richling'-Netelenbos, of ook m'et deze cultuurb'eweging te vere'enzelvigen.
Er is bij' sommigen, , die in het algemeen voor dfe actie van de „jongeren" vreezen, een niet-te-j loochenen 'neiging, om zich van hön te ontdoen miet het breed gebaar en de 'groote fraze. Men Hjrat eenvoudig op het vak, waarop mIen „jongeren"leest, een etiket: Netelenbos, , kerkelijk-bolsjewisty oultuurvergoder, — en de' „gem'eente" schrikt er voor, alsof ze Ide doodskbpp'cn op; de fleschje» van een gifkast ziet.
Maar wij' aarzelen niet (omdat wij w e t e n), dat de beweging der „jongeren" in haar fc'em en doel een waarlijk r'OligieuB geitfeformeerd verschijnsel is.
Wie van dit primordiale beginsel niet wil uitgaan, begrijpt de nieuwe' , aetiie nimmer. Hij vindt de ziel der j, jongeren" nie't.
Uit het feit, dat de „jongeren" grootideels z.g. „intellektueelen" zijn (zie de studelntenwereld!), miag men hun beweging niet karakteriseeren als in we^ zen intellektualjsitisch.
De reformatie-actie schiet wortel in het har't, maar vindt haar organen en profeten in het intellefct.
Voor reformajtie is' niet alleen noodig een godvruchtig kennen van de zonden, maar ook een verstandelijk zien van de problemen en d^ gavem van den lïjid.
Bij iederen nieuwen aanloop; lot hervorming schuiven - als van jöelf de „intellektueelen" naar de spits.
Doch' bij die echte reformatie-zoekers is het intellekt geen forids, maar wapien, geen doel ïaaiax instrument.
Het doel der „jongleren" iS niet veraödering van leer, zelfs niet die uitbouw van b'elijdenis, herziening van de liturgie. Zij' mikken niet op oultureele verfraaiing van id'en eereldienst, nooh op' ©en aanpassing van het christenidom aan 'den gemo'demiseerden levensgroei.
Dit alles geldt den vorm, elii de „jongere" zoekt het leven zielf. Zijb. aandrift tot hervorming komt voort uit den angst, dat de ware religie zelve in gtevaar is in de leer en in de kerk. Wanneer hij pleit voor - andere vormten, is het uit de vreeisi, 'dat in de oude vorm het leven is vers-torven, of, wat hetzielfdie ze'gt, dat men, in farizeeschen tranit, dten vorm' jgelijkstelt m'et hét wezen.
Of dan ide beweging der „jongeren" samienvaJt met de „kritie'k der ouderen"?
Ten deele, ja! Wij' hebben imimters voorop' gfestelid, dat men bij' het woord „jongeren" niet aan dte Iptter hechten m'ocht, maar 'denkfen moest aan een geestesgesteldheid, die in dezen tijid vooral uit dte z-iel 'der jiongeTe generatie in klachten en plannen zich manifesteert.
Wat dé klacht, de kritiek, aanigaat, klinkt Ide' to-on vam Ideze twee: geislachten soms, mlerkWaaïdig eender.
Uit die baanbrekende^ en voor de kennis van de beweging der „jongeren" haast klassieke brochure van Ds. Aalders („De kritiek der jongeren"), zou ik heele bladzijden 'kunnen overscïmjven, om de frappante samenstemming te bevestigen.
Al wat Aalders profeteerde tegen de vierdbrrinig em verste6ning eenerzijlds-, die naast de vervloei ïng van het be'ginselleven onzerzijds; , ia ons kerkelijk levien te betreuren valt, had ook door leen man als wijlen Ds; . K(laarhamer kunnen gesproken zijh.
Het igaat bij' al wat ernstig reformlatoirisch vo'elt, 't zijl grijs of groen, om' deze grondvraag: Hoe! wordt het oude 'vuur vlammenid, hoö wordt de oude - geest weer le'vend, in het verkwijnend chriisitenjdom ?
Maar in tweeërlei opizic-ht is fer tuSsch^en de kla--gende ouderen en kritiseerende „jongeren" verschil.
Bij hun kritiek zioeken de „jo-ngeren" niet 'de ©enige oorziaak der mialaise in het feit, 'dat de vurige liefde van ide reformeerende vaideren in de hedendaagëche kerk is verkoeld, maar ook daarin, dait Ide kerk verzuimlde in haar levensstrijd genoegzaam rekening te houden met den veranderden tijd, dat zij', in plaatfe van vo'Oirt te bouwen op het oulde fondamlent, en voo-rt tfe varen in de oude lijn, krachtens den haar van God op'gelegden reformatorischen plicht, in eenzijdige handhaving van het veroverde terrein, en bew-aring der gewonnen schatten, haar kracht ziocht.
Dit .is 'die grief idler „jongerea", idat die icerk in zelcere zielfroldaanlieiid op bet „kostelijk' erfdeel" turen bleef, zoiader te zoeken naar de glorie van 'den nieuwen triomf.
Ja, ^verd de ziel der „jongeren" niet herhaaMielijk nooidelooB bedroeM, dooridat ni'en "^e wensclien en idealen, die uit' hun kring kenbaar bleken, ate zoridige veranderzuclit, gemis aan eerbieid voor de vaaderen, gebrek aan gereformeerde beginselkracht, gevaarlijlk intellefctualisme, moldemisLische allures, of iets idergelijKs, heeft gebranidmierkt?
Durft men ontkennen, dat bij' een deel der leidei^ van ons kerkelijk leven de op zichzelf zoo nobele ffcrouw aan het „bepïoefd beginsel" ontaardde in een behouidzuclit, die het gevTöeside verdo; rringsproces verhaasten moest?
Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt
voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen,
vragen, informatie: contact.
Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing.
Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this
database. Terms of use.
Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1921
De Reformatie | 8 Pagina's