GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

LITERATUUR EN KUNST

11 minuten leestijd Arcering uitzetten

D. Th. Jaarsma, „Dageraad".

Dit artikel moet ik beginnen met te trachten de herinnering aan een paar vroegere bijdragen in deze rubriek van ons blad bij den lezer wakker te roepen.

Ik bedoel-de artikelen naar aanleiding van den roman „Het Ontwaken" van D'. Th. Jaarsma, die verschenen in de Nos van 8 en 1.5 Deoember 1922. Een enkel woord over deze beide stukken moge ter oriënteering dienen.

„Het Ontwaken" was het eerste deel „van een serie van 12 achtereenvolgens te verschijnen deelen van een verzamelwerk, getiteld Thiss", zooals de omslag van het boek aankondigde. Naar aanleiding daarvan deed ik aan de bespreking van

„Het Ontwaken", in het nummer van 15 D'ea., een artikel voorafgaan over vervolgenromans in 't algemeen, als verschijnsel in de moderne literatuur, en dan een verschijnsel van zeer bedenkelijken aard, omdat de vervolgenroman niet is een uiting van gezond literair leven, maar iets ziekelijks, dat zorg wekt voor de toekomst onzer literatuur. Want

„een roman wordt niet als Querida's „Jordaan" uit een overstelpiende massa materiaal van toiestanden en verhoudingen opgeboawd, maar uit de levensbijzonderheden van één hoafdpiersoon. En dan tan het uitbreiden van zoO' 'iemands geschiedenis over 9 ol 12 dealen, al is die geschiedenis dp zichzelf ook zeer gecompliceerd, toch nooit tot iets anders voeren, dan tot een peuteiig analyseeren van allerlei gedachten en gewaarwordingen en tot een vermoeiende en onbelangrijke vezelpluizerijL •y^'ant het zijn niet de feiten, wier groot aantal meerdere boekdeelen vraagt, maar het is 't ontleden van al de zielstrillingen onder invloed van de gebeurtenissen, dat al die honderden bladzijden vullen moet. En zulk een suMiele analyse kan toch .moeilijk zoo belangrijk zijn, dat zte aan 9 of 12 boekdeelen literaire of zelfs algemeene beteekenis geeft, vooral niet, waar de hoofdpersonen doorgaans gewone menschen zijn en geen figuren over wier leven de draden der wereldgeschiedenis, loopen.

Ik geloof daarom, dat deze overdrijlving van de waardevolle tachtigers-qualiteit, de psychologische analyse, tot niet anders voeren kan dan tot een roemloos verbloeden daarvan en dat ze derhalve een verschijnsel van ziekelijkheid mag worden genoemd.

Voorts beschouwende de titels der vervolgdeelen en de mededeelingen, die met een enkel woord over den inhoud van ieder werden gedaan, kwamen we tot twee vragen: . .. of niet meer dan een menséhenleven no.oidïg zal zijn om (den opiz'et) te vervullen

en... .... of de schrijver de sp'amiing, die we in het onderwerp ongetwijfeld voelen (het zoeken naar innerlijke vrede door de slingeringen van het leven heen) zal kunnen bereiken, als hijl haar zoolang volhouden moet. Een kunstwerk wordt geboren uit inspiratie en deze drijvende kracht is toch niet permanent, althans niet zoo' blijvend, dat ze het geheele grootsche werk omspannen zal... .

't Zijn vooral deze twee passages uit de genoemde artikelen, die ik in uw herinnering wilde terugroepen ter inleiding van dit artikel, dat handelen moet over het tweede deel van de serie „Thiss", getiteld „Dageraad".

En dan is in één opzicht de vrees, die achter een der vragen stak, of niet meer dan een menschenleven noodig zou zijn om de taak, die begonnen werd, te vervullen, ongegrond gebleken. Het tempo, waarin' de heer Jaarsma werken kan is zóó snel, uit het nu reeds verschijnen vap 't tweede deel blijkt het, dat hij niet eeri menschenleven zal noodig hebben voor z'n werk, maar slechts, een tiental jaren. Binnen één jaar verschenen nu twee deelen; de auteur kan, met deze snelheid voortwerkende, zelfs nog in korter tijd klaar zijn.

Wat betreft echter de andere bezwaren, is de vrees met dit tweede stuk niet weinig versterkt

„Het Ontwaken" vertelde van den jongen Frieschen boer Thiss, die in z'n huwelijk met de blinde Titia z'n levensgeluk meende gevonden te hebben. Haar dood evenwel, bij de geboorte van ha, ar kindje, vernietigde met een feilen slag deze illusie.

„Dageraad" zet de geschiedenis voort, aldus: Thiss moet op z'n groote boerderij „Frisia State" een huishoudster hebben, en in den familieraad is het oog gevallen op Tiny Yetsinga uit Bozum. Een bezoek aan haar ouders, door Thiss, z'n ooms en tantes op^ een prachtigen sneeuw-kerstdag gebra.cht, brengt deze zaak tot een goed einde. Tiny bevalt aan allen — ze zal met Nieuwjaar komen. Ze komt ook en vervult h'aar taak met groofe toewijding. Thiss leeft echter geheel in het verleden, is daardoor tegenover haar zorgen voor hem dikwijls ondankbaar, en onbillijk. Niettemin blijft ze dezelfde en ze wint Thiss' hart. Er ontstaat een verhouding van liefde tussohen hen. Maar Titia is toch in Thiss' ziel de voornaamste gebleven. Tiny merkt het voortdurend, draagt het lang, maar kan het ten slotte toch niet uithouden. Ze maakt een einde aan de verhouding en vertrekt. Nu gaan Thiss' oogen open. Hij schrijft haar, die in Groningen in betrekking is gegaan, maar haar antwoord bevredigt hem niet en hij zakt weer terug in z'n droomenland. Nog eens weer komt opleving, zelfs reist hij naar Groningen, maar weer brengt een samenspreken met Tiny scheiding. Eindelijk hoort hij, dal ze ziek is - een longlijden - en dan zoekt hij haar nog eens opi, nu in haiar .ouderlijk huis. Geen woord echter valt over de zaak, als hij haar ziet en spreekt.'Wel is ze zacht gestemd. Door zijn zorgen kan ze naar Zwitserland vertreklfen; hij brengt haar tot Arnhem, en dan, ofschoon ze nog steeds niets naders' hebben besproken, is de Dageraad voor hem opgegaan. Hij weet, dat ze gezond terugkeeren zal.

Ziehier, zoo beknopt mogelijk, de historie van dit tweede deel, dat, evenals het eerste stuk, vol is van prachtige natuur-visie, sterk locaal is gekleurd en ia andermaal de liefde van den auteur voor Friesland's weiden en menschen duidelijk doet zien. Dat was de sterkste karaktertrek .van „Het Ontwaken", 't is ook onmiskenbaar weer de verdienste van dit tweede stuk. Ook nu weer leest men bladzijden van zóó fijne beelding en zoo har-monieus van stijlj dat men ze voor een bloemlezing van het beste uit ons moderne proza Izöu. willen overschrijven.

Maar — ook weer gelden al de bezwaren, die we tegen het eerste deel inbrachten, en, veel scherper dan daar teekent zich af het gevaar, dat ik in het bovenaangehaalde meende te zien, het verworden van de psychologische analyse. Thiss. is in dit tweede verfraai nog veel onnatuurlijker dan in het eerste. Daar was ihet z'n uitbundigheid vooral, nu z'n zwaa.rmoedigheid. Maar het onnatuurlijke daarvan is, dat hij haar tegen alle andere gevoelens in .opkweekt. Terwijl door velerlei „de verbrokenheden vanwege het verlangen heelden en een wijde rust zonk in z'n ziel", zien we daiairvajinooit eenig effect. Altijd weer volgen we-de lange analyse van z'n ziele-onrust: de feiten staap. hier en daar' tusschen deze ontledingen als boomgroepen in een weide-landschap, maar elk feit is. weer aanleiding tot nieuvye bespiegelingen, overwegingen, analyses.

Hierin wreekt zich m. i. de opzet van het geheel. In strakker lijnen getrokken, zou, geloof ik, gezien het beeldend vermogen van den auteur, gezien z'n-stijlkracht, z'n gave van decoreeren ide geschiedenis van Thiss' zieleworsteling een belangrijk psychologisch moment geweest zijn. Nu dreigt door het eindeloos terugviallen in reeds overwonnen zwakheid, deze Thiss een psychopaat te worden een zielszieke, — eii dan is al de waarde v; an biet zielebeeld zelf weg. Dal nu is, geloof ik, het groote-

gevaar, dat van den vervolgènroman de psyqhofogiscihe analyse in onze literatuur bedreigt en, blijkens dit werk van een auteur, die tocibi tot keel veel in staat is, waarlijk • niet denjcbeeldig is. Eigenlijk zijn we aan tet einde van dit deel nog niets verder dan aan li'et begin, want als TMss den trein lieeft zien wegrijden, is er „in hem geen heftig woelen en verscheuren der sm, a, rt het was, gansch stil in hem...." „Hij was gewassen tot meerder kracht, hij leende over naar de heilsverwachting, hij zou kunnen dragen en aanvaarden, wat het leven verder brengen mocht ", 'maiar gebeurd is er bij dit lalles niets; en over Tiny geen enkel woord!

Aanstonds erken ik, dat soms ontroerend mooie bladzijden ook onder deze analyse-uitweidingen voorkomen, maar ze vervagen tocbi tenslotte weer door de veelheid en gelijkvormigheid van 't geheel. Al Thiss' overwinningen zijn slechts nieuwe hoogten in de effenheid van z'n zelfbeklag. En dat ligt niet. : aian de historie en niet aan den Sclhrijver, maar aan den opzet van het geheel: er is geen spanning, omdat de boog veel te wijd is.

Duidelijk blijkt dit, als ge toekomt aan de ontmoeting, die Thiss met Tiny heeft in Groningen. Dan verscherpt-ziclr het conflict, dan worden de beide einden van den boog weer even met een feilen ruk naar elkander toegetrokken en pnmiddellijk is er spanning in hlet stuk'; wel eigenaardig is, dat in dat fragment ook van lange analyse geen sprake is, ' daarvoor is dan geen tijd! Er gebeurt te veel! Dat is m.i. voor den ScIhlriJTer een emotie-moment geweest, en daarom zijn deze pagina's zooveel sterker dan vele vorige.

Voor het overige geldt veel van wat ik opmerkte ten aanzien van het eerste deel ook van dezen tweeden roman. Diezelfde qualiteiten veelszins, dezelfde onnatuurlijkheid ook, door het vergeestelijken vjan allerlei gewone dingen en woorden. Ik sprak vroeger reeds van den verkeerden schijn dien het christelijk leven daardoor krijgt; mij persoonlijk verwondert het niets, dat, waar ge in niet-christelijke persbeschouwing over Thiss leest, weer de allang versleten, maar bij zoo'n gelegenheid toch nog goed bruikbare cliché's van „zalvende dominé", „dierbare ouderling" e.d. opgeld doen. Toegegeven moet dat tegenover de sclirille natuur-, lijkheid van het moderne proza, , zulk' een geheel onnatuurlijke taal hel contrasteert, en critiek' daarom niet misplaatst is.

In dit opzicht nu zijn we met „Diageraad" niet gevorderd. Als ge leest, hoe bij het inhuren van een dienstbode de voorloopige afspraak wordt beschreven: „niets was aldus vast, 't. los verband was geen knellende zekerhieid", dan wordt ge er wee van. Het wezen van 't christelijk leven zit heusch in iets anders, dan in het kwasten v, a; n een Statenbijbel-kleurtje over het alledaagsche.

Over 't geheel is de religieuze kracht van dit boek vooral niet sterker dan van het vorige. Er is een voortdurend spreken over „verzoend zijn" met 'God, en met Zijn raad, zelfs een verwijzen naar den zieletoestand van Job. Maar intussdhen is dit alles van een werkelijk berusten, van een geloovig aanvaarden dat zóó en niet anders Gods wil is geweest, ver, omdat, wie den ontzaggelijk moeilijken weg naar de zonnehoogte van het geloof, de berusting in vertrouwen, ten einde toe heeft kunnen volbrengen, daartoe door God zelf gesterkt, niet maar weer door elke opwelling van verdriet terugvalt in de achterliggende diepte, zoodat hij van voren aan moet beginnen. Wie, als Thiss reeds in het begin van dit boek, '„vrede won voor zijn hart", verliest dien niet weer zoo volkomen, als bij Thiss het geval is, zoo het tenminste de echte vrede was.

De realiteit van het geloof is niet de kern van het religieuze in dit boek; dat is het ook, w-at vele toestanden en uitdrukkingen zoo onnatuurlijk doet zijn. We voelen dit gemis aan een passage als die, waar Thiss op den Kerstmorgen den klok-kenroep hoort en dan denkt: „Kon iemand klagen om 't geen hij verloor, nu gansch de menschheid behouden was? '" En dergelijke beschouwing immers ziet de eenige mogelijkheid der behoudenis voorbij, 't geloof.

Ik zou op dit alles niet weer teruggekomen zijn, indien ik niet dezer dagen in een bekend tijdschrift gelezen had, dat deze Thiss „de echte Calvinist" is, en dat dit boek ons brengt in 'fmilieu van „cialvinisten in 't kwadraat". De Schrijver van dat artikel schijnt van meening, dat 't Calvinisme z'n kracht zoekt in verbogen naamvalsvormen en „verheven sprake" ^— niet een gloednieuwe opinie. — Tegenover dit beweren dan, dat misschien nog wel ingang vinden zal, mogen de enkele gegeven indrukken bewijzen, dat Thiss niet is de echte Calvinist. Ik laat nu daar wat hij dan wel is, maar Calvinist is hij niet. 't Klinkt misschien heel nieuw, wat bovengenoemd artikel zegt, dat Thiss is „zuiver een Calvinistische correctie .van Plallieter", maar 't is woord voor woord onzin. De idee alleen al, dat een Calvinistische correctie van I^allieter zou mogelijk zijn, bewijst, (hoezeer de man, die het neerschreef, tot oordeelen over het Calvinisme en de zuiverheid daarvan bevoegd is.

Toch wil ik met deze anti-critiek' m'n artikel niet eindigen. W, ant, wat ik' ten aanzien va.n „Het Ontwaken" concludeerde, geldt ook van dit boek: er is toch heel veel in, dat we kunnen en ook' 'graag willen waardeeren, . Er zijn ook hier weer vele mooie en ontroerende stukken, vele bladzijden van fijne visie op menschen en dingen, zuiver en walm van stijl (wel lijkt mij in dit deel de stijl soms meer gewild dan in 't vorige) en daarom is ook nu ondanks geldige bezwaren, de slotsom, dat we dit boek „liever in onze christelijke gezinnen als lectuur zien, dan menig modern product van literatuur, waarin we toch ook elementen voor waardeering vinden".

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's

LITERATUUR EN KUNST

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 oktober 1923

De Reformatie | 8 Pagina's