GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

door J. C. RULLMANN.

C.

Nog vóórdat de Conferentie van gecommitteerde Kerkeraadsleden gehouden werd, had Dr Bronsveld in zijn Kroniek van Maart geschreven, dat de heer De Savornin Lohman op-die vergadering niet komen kon, aangezien deze de Drie Formulieren niet onderteefcenen kon. Immers had hij openlijk in de Tweede Kamer bij een discussie met Mr Van Houten over de verhouding van Kerk en ytaat verklaard, dat hij , aftikel 36 der Ned. Geloofsbelijdenis verwierp (zie: Jhr Mr A. F. De Savornin Lohman, Wat wil de Antirevolutionaire Partij? Volksuitgave, 1880, blz. 21).

„Maar wat zal Dr Kuyper doen? " zoo had Dr Bronsveld verder gevraagd. Kon deze de Drie Formulieren wel onderteekenen? Bekend was, dat Dr Kuyper reeds in 1874 in een uitvoerig artikelenreeks, onder den titel: „Is dwaling strafbaar? ", overgedrukt in Rome en Dordt, 1879, zijn bedenkingen tegen Artikel 36 had ingebracht. Hij herhaalde zijn gravamen nog eens in 1879 door eenige Herautartikelen over artikel 36, overgedrukt in Ons Program, blz. 1137 en vlg. Daarin stelde hij o.m. de vraag, „of men in den jar e 1879, in het rijk der Nederlanden, gelijk dit thans bestaat, antithetisch tegen een onderdeel van een artikel over de kerk-regeering over kan staan, en desniettemin in strikten en stelligen zin beweren, dat men, ' in den zin der Dordtsche Synode, haar Formulae consensus, d.i. haar formulieren van eenigheid, voetstoots onderschrijft? " Op deze vraag antwoordde Dr Kuyper: „Overmits wij alle stukken der leer van harte bevestigen, en geen ander gravamen hebben, dan over de vraag, of het voorgestelde doel bereikt moet door overheidsinmenging of ovorheidsonthouding, mag iioch kan door iemand, , in naam der Dordtsche Synode en te haren behoeve, tegen ons worden geconcludeerd. Dit zou wel mogen, indien we het stuk' der leer uit art. 36 bestreden, maar niet, nu we, dat stak der leer beamende, alleen verschillen over de formeel e vraagt”.

Prof. 'Gunning echter aanvaardde deze onderscheiding niet (zie: Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1880, blz. 449). En toen Dr Kuyper Prof. Doedes bestreed wegens zijn afwijking van de Belijdenisschriften (zie Ex fJngue IJ eon e m), vroeg deze, wat Dr Kuyper het recht gaf, een uitzondering te maken met betrekking tot art. 36 (Stemmen voor Waarheid en Vrede, 1881, blz. 533).

Nadat Dr Kuyper nog telkens deswege als in­ consequent was voorgesteld, schreef hij in D e Heraut van 21 Januari 1883 (zie ook het volgende nummer):

Zij, die gedurig' goedvinden, er op te wijzen, dat onzerzijds bezwaar is geopperd tegen Artikel 36 van de NederlcUidsche Geloofsbelijdenis, doen dit öp een wijze, die (tenzij er aan oneerlijk opzet te denken viel, wat wij niet vermoeden) onbekendheid zoo met den stand van zaken als met ons bedoelen verraadt.

En dat wel om de navolgende redenen:1°. De Synode van Dordrecht in 1618/19, heeft zoo weinig art. 36 met de overige artikelen op één lijn gesteld, dat ze veeleer eigener beweging in haar midden noodigde een prelaat der Episoo'pa, aJsche kerk, wiens positie reeds in strijd was met onze iJelijdenis op dit punt.

2°. De Synode van Dordrecht 1618/19, heeft, toen ze aan de Belijdenis toekwam-, de goedkeuring der aanwezigen plechtig over die belijdenis laten taitspreken, maar met uitdrukkelijke uitzondering voor „de poincten der kerkelijke regeeringe", terwijl deze artikelen (waaronder art. 36) dan ook eerst na het vertrek der buitenlandsche godgeleerden, door de binnenlandsche - overzien zijn.

3°. Artikel 36 gelijk het door de Wa^Syno-de goedgekeurd is, sloeg op een Overheid, die als Christelijk gere-formeerde Overheid, in de Synode zelf zitting had en, als gereformeerde Overheid, het land in gereformeerden geest, met exclnsie van andere gezindheden, beheerde.

4°. Ons bezwaar is volstrekt niet tegen dit geheele artikel, - maar 'uitsluitend tegen de stelling, dat - de Overheid geroepen is om alle ketterijien, desno-o-ds met het zwa-ard, uit te roeien.

En 5°. - doordien onze Overheid, evenals de Overheid waaronder P-aalus leefde, niet Christelijk gereformeerd is, vervalt reeds deswege in de tegenwoordige bedeeling: der dingen, alle toepasselijkheid.

Ons bezwaar tegen deze zinsneê in art. 36 alzoo op één lijn te willen stellen, met de bezwaren tegen de onveranderlijke waarheden van Gods Woord, die door den twijfel veler zinhen beroeren, is een onvoorzichtige of partijdige daad, , maar een daad, die, hoe ook uitgelegd, voor de weegschaal van het heiligdom niet kan b-estaian.

In De Tijdspiegel van Februaxi 1883, blz. 314—319, kwam de Hoogleeraar Spruyt echter o-p de kwestie terug, en zag er een bewijs in, hoe krachtig de liberale strooming ook bij Dr Kuyper werkte, terwijl Prof. Gunning in Irenisch, een •woord aan de gemeente over de Proponentsformule, blz. '31 en 32 schreef: „Ook hij, die zich een kleine wijziging veroorloven wilde, en overigens bijna of geheel in alles de belijdenis beamen, zou slechts schijnbaai iets gerings, maar inderdaiad, verstandelijk beschouwd, iets zeer gewichtigs wijzigen. Laat iemand b.v. in de toepassing van een kanoniék stuk van kerkregiment, waaromtrent de Vaderen eene leer hadden, die leer tegenspreken: laat hem b.v. uit Art. 36 onzer Belijdenis de woor-I den: „uit te roeien alle afgoderij" niet in alles op dezelfde wijze als de Vaderen aannemen; hij heeft der geheele belijdenis een stoot toegebracht, daar zij één samenhangend geheel is als de toren Van Straatsburg, aan wien een slag, tegen een der wanden gegeven, tot in den top voorttrilt... Wie het zwaard der Overheid uit de Belijdenis wegneemt, breekt van een schoon antiek kasteel een stuk borstwering w.eg, en maafc't of een gevaarlijke breSj of als hij iets anders in de plaats metselt, - een invoegsel, dat leelijk staat en de harmonie des geheels stoort."

Toen ook de jongere Kohlbrüggianen vóór het onveranderd behoud van art. 36 bleven pleiten, achtte Dr Kuyper het hoog tijd om de kwestie eens peremptoir in het midden der gemeente neer te leggen, en te vragen, zie De Heraut van 28 Oct. 1883: ;

G ij, kinderen G od.s in den lande, z o üd t ge w a a r 1 ij k willen, - dat onze K o n i n g o-het schavot b.v. alle godloochenaars en alle - m-o-dernen en groningiers o-m hals liet brengen, of zoudt ge met ons vanzoóblo-edigbedrijfgTüwen?

Hierop antwoordde toen S. van Velzen, leeraar der Theol. School te Kampen, met een Open Brief aan Professor Dr A. Kuyp-er' iu zake het ambt der Overheid, 1883. Hij verklaarde de overtredingen der eerste tafel van Gods wet niet minder strafbaar voor de overheid te willen noemen dan die tegen de tweede tafel gepleegd worden, maar hij voegde er de opmerking aan toe, dat de Overheid steeds met verstand moest handelen. Dr Kuyper diende hem van repliek in De Heraut, nrs 309—314, en gaf voorts in de nrs 315—332 een artikelenreeks over de vraag: Machtigt de Heilige Schrift onze Overheid om strafrechtelijk op te treden in zaken des geloofs?

Intusschen schreef de Hoogleeraar M. A. Gooszen in Geloof en Vrijheid 1884, blz. 111 en 112, met verwijzing naar Voetius' Pol. Eccl. Pars 111, Liber IV, C-ap. I, dat het K u y p e r i an i s m e, dat aa, n Art. 36 in zijn geheel met langer vasthoudt, dat bepaaldelijk anders oordeelt over de daar ontwikkelde plichten van den S.taat, in strijd was met het Calvinisme, en als on gereformeerd tevoren, immers reeds in 1674, door G ij s b e r t u s Voetius veroordeeld.

Op de Generale Synode der Geref. Keffcen te Middelburg ih. 1896 werd door 'Dr Kuyper e.a. officieel het gravamen tegen Art. 36 ingediend, terwijl te Utrecht in 1905 de gewenschte revisie werd aangebracht. Deze revisie liet echter velen onbevredigd, omdat ze h.i. uitging van een onjuist lezen van den tekst; zie: E. D. Kraan, Academisch Proefschrift, 1922, stelling XIII. Vergelijk ook: Utrechtsche Kerkbo^de, 7 Mei 1921.

God of goud.

Onder dezen titel heeft de lieer T. Houtstra., handelsreiziger, een geschrift uitgegeven, dat tot inhoud heeft een breedere uitwerking van een referaat, indertijd gehouden voor de aïd. Utrecht der Ked. Vereen, voor Christelijke Kantoor-en Handelsbedienden. Hij bespreeklt hier de heiliging van 's Heeren naam in den handel, en behandelt de volgende onderwerpen: de begeerlijkheid, woeker ^en overwinst, leugen en bedrog, onze publisike opinie, de geldzucht, rijk zijn en rijk willen worden, christen zijn in den hand-el, oprecht en voorzichtig, de handelsmoraal, en wij, bedienden.

Is dit geschrift nu van zooveel helang, dat hef een afzonderlijke vermelding waard is? Zijn er niet tal van werkten verschenen, die van meer beteekenis zijn, en hier niet besproken werden? Ik ontken dit niet, maar vestig gaarne de aandacht op deze brochure, omdat liet mij altijd goed doet, wanneer niet alleen uit den kring der gestudeerden, maar ook uit dien onzer georganiseerden zulk ©en krachtige stem klinkt, die de dingen eerlijk durft te zeggen, de zonde bij den naam noemt, en tot Gods Woord terugroept. Als bewijs daarvoor diene het besluit.

Hiermede zijn we aan het einde gekomen van onze inleiding. D'e collega's ziillen nu, naar ik hoop', begrepen hebben, dat ik met „de hoiliigjng van Gods naaiB in den handel" iets andeis bedoelde, dan dat we ons bij ons bedrijf vroom zullen houden.

Neen, waarlijk ik bedoelde meer.

Ons bedrijf, onze arbeid zelf moet „vroom" zijn. Vroom in den Oud-HoUandschen, Bijbelschen zin van troUw, . eerlijk.

Ten volle moet onze naaste — in den handel — 'Ons kunnen vertrouwen.

Op de eerste plaats dus onze patroon, onze firma, en vervolgens aUen met wie wij in aanraking komen. Diit moet'het kenraierk en onderscheidingsteeken van ons als christen-bandelsmenschen zijn.

„Er moet toch onderscheid zijn, tasschen ons en de wereld", wordt dikwijls opgemerkt. Volkomen waar; alleen maar, men zoekt dit onderscheid veelal in uitwendige dingen.' Maar hier is een onderscheid dat met bet wezen der religie samenhangt.

Religie toch is geloof en vertrouwen — in G-od. En als de 'vrucht daarvan niet is, dat wij in onzen handel geloof en vertrouwen hebben bij de ffi' e n s c h e n, dan deugt onze religie niet. D'an is ze een ontheiliging van den naam des Heeren. T'en slotte — en hierover zijn we het ook eens: eze Godsdienst-in-zaken openbaren we niet in de eerste plaats door woorden. Want het koninlmjk Gods is niet gelegen in woorden, maar in kracht. 1 Cor. 4:20.

Zoodat, wanneer ik eenigen tijd als reiziger, als zakenman voor de toonbiank kom — ook al heb ik nooit opzettelijk deze dingen aangeroerd — mijn handeldrijven en heel mijn - wijze van optreden, bij klanten en concurrenten de vraag, zooal niet op de lippen, dan zeker in - het hart moet hebben gebracht: „vertel mij toch, waarin deze uw groote kracht zij." En dan kan het de tijd zijn, om den naam des Heeren — om Christus te belijden, die Zijne kracht in onze zwakheid volbrengt.

Ons overigens Zijn evangelie nimmer schamende, maar, God den Heere heiligende in onze harten, altijd bereid zijnde — bij, verstand van tijd en 'wijze — te getuigen tegen" de zonden der ontheiliging van Zijn naam^ zooals de in den aanvang bedoelde Bond dit beoogt.

Wie is tot deze dingen bekwaam?

Niemand; ook niemand onzer, tenzij hij door een levend geloof met Christus verbonden is.

Zonder Wien we niets — met Wien - wij aUes vermogen.

Laten we dan door Zijne genade „ons' licht alzoo (doen) schijnen voor de menschen, dat zij onze goede werken mogen zien en onzen Vader, die in de hemelen is, verheerlijken".

Zulke getuigenissen verdienen gehoor.

Dit ernstig woord vinde weerklank in de harten.

'Gaarne onderschrijf ik deze inleidende regelen van Dr Beumer:

„In bescheidenheid doet hij waarschuwende woorden hooren. Zonder zich 'beter te achten dan anderen. Er aan gedachtig, dat wij allen dagelijks in vele dingen struikelen.

Worde het geschrift ook in dien geest gelezen!

Dan kan het voor velen tot steun zijn, t© - midden van de verleiding van het zaken-doen.

De Heere onze God geve daarop Zijn zegien."

K. D.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

KUYPER-BIBLIOGRAFIE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's