GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

NoB eens het stakingsrecht.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

NoB eens het stakingsrecht.

7 minuten leestijd Arcering uitzetten

II.

Het heeft mij niet bevreemd, daf bij den heer S., wiens schrijven ik een vorige week plaatste, de vraag is gerezen, of het den christen geoorloofd is door staking zijn werk neer te leggen, en dat velen met die vraag instemmen. Het schijnt immers in dezen tijd van velerlei malaise en weifeloosheid. van zorg en kommer op-velerlei terrein onverantwoordelijk, ja absurd, moedwillig den arbeid te staken, en zichzelf tot werkeloosheid te doemen. Door zulk een praktijk wordt immers het bedrijfsleven geschaad, de maatschappelijke ellende vermeerderd, het onrustbarend groote aantal werkeloozen vergroot, in menig gezin de deur opengezet voor armoede, en een schat aan kostbaren lijd verspild. Is het dan geen schande, dat in dagen, waarin geschreeuwd wordt om arbeid en gelDedeld om brood, de „textielarbeiders het werk hebben neergesmeten", en op zoo menig .karwei geen hamerslag meer gehoord wordt, en geen geklopof gelmars meer klinkt?

Die vragen zijn te veAlaren.

Het stakingsrecht wint in onzen tijd niet a-a.n sympathie.

Ons volk wordt over het algemeen beu van dit middel in den socialen strijd, en eerlijk moet erkend, dat menige ongemotiveerde staking en menige ongeoorloofde loonsopdrijving het medeleven met de m-aats.cha-pipelijke actie, ook met de christelijk

sociale actie veel kwaad heeft gedaan. Tal van menschen uit onze feringen, die van harte de zaa'k des Heeren liefhebben, en wars zijn van alle rea, ctionair conservatisme, vragen zich angstig af, wat er van zoo'n actie terecht moet komen, en huiveren voor de geweldige macht der OTganisaties. Ik ben meermalen in de gelegenheid zulke stemmen te beluisteren. Telkens merk ik een antipathieke stemming tegen de sociale bonden, en waarlijk, men schrijve zulks niet alleen aan behoudzucht toe. Ik weet wel, dat het individualisme velen weer parten speelt. Ik moet erkennen, dat op den snellen groei in de jaren 1918—1920 een achteruitgang is gevolgd, omdat nu het gevaar geweken is, maar evenzeer moet toegestemd worden, dat de afkeer voor organisatie en socialen strijd ook te wijten is aan de excessen aan den kant der werknemers. Ook zij hebben zich in de laatste jaren aan onevenwichtigheden schuldig gemaakt. Sloeg vroeger de schaal door naar den kant der werkgevers, en werd daar onrecht en liefdeloosheid goed gepraat, in deze periode zwaaide de evenaar naar de andere zijde over, en heeft men daar de evenredigheid niet bewaard. In de loonactie is niet altijd gerekend met de draagkracht van het economische leven en de moeilijkheden van dezen tijd. In de regeling van den arbeidsduur zijn sprongen genomen, die nu reeds ongedaan worden gemaakt. En velen hebben zich niet ontzien het wapen van de staking te gebruiken op een wijze die bij de ernstig-willenden de vragen deed geboren worden: is het eigenlijk wel geoorloofd, dat een arbeider, of liever de arbeiders revolutionair en eigenmachtig het werk neerleggen?

Hierbij komt een tweede vraag.

De heer b. heeft zelfs principiëele bezwaren.

Hij redeneert, als ik het goed zie, aldus:

God wil ons in Zijn voorzienig Isestel verzorgen van hetgeen wij aan aardsch goed noodig hebben, maar wij moeten er om werken. De arbeid is het van den Heere gegeven en verordineerde middel om het dagelijksch brood te verwerven, en in de behoeften van ons en de onzen te voorzien. Wanneer wij' dus om ons brood bidden, vragen wij tegelijk om arbeid, ^n het is een verhooring van de vierde bede, indien de Heere ons werk schenkt en de gelegenheid om ons levensonderhoud te verdienen. Maar is met die belijdenis niet elke staking, d.w.z. elk moedwillig neerleggen van het werk in strijd? Mogen wij uit onze hand. zetten, wat God op onze handen gezet heeft? Is het geen verzoeken van den Heere, wanneer de arbeider zich op deze wijze in gevaar begeeft, dat hij den arbeid voor goed verliest, en zichzelf berooft van de middelen van bestaan? Werpt hij door zoo te handelen zijn brood niet weg, en geldt hier niet het woord der Schrift: gij zult den Heere, uw God niet verzoeken?

Zoo schijnt het wel.

De Schrift schijnt iedere staking uit te sluiten.

De bezwaren, die de heer S. aanvoert, zi.jn van ernstigen aard.

Zij worden telkens geuit, en zij staan niet op ziczhelf.

Zij hangen eigenlijk samen met de groote vraag in hoeverre de sociale actie zich verdraagt met het geloof in de voorzienigheid Gods, en de strijd op maatschappelijk terrein te rijmen is met de erkentenis, dat onze hemelsche Vader voor ons zorgt en alles regeert. Zijn berusting en sociale worsteling geen tegenstellingen? Gaapt er tusschen aanvaarding van Gods bestel en b.v. staking geen klove? Verzoeken wij God niet door de handen, die werken kunnen, slap te laten hangen? Is er dan nog wel vi-ijmoedigheid voor het gebed? Hoe durft iemand, die moedwillig den arbeid neerlegt, tot den Heere te naderen, om zijn nooden Hem bekend te maken? Deze en meerdere vragen mogen wij niet met een breed gebaar van ons schuiven, en de vragers als , , achterlijken" heenzenden. Wij hebben ze ernstig te onderzoeken, en één voor één te toetsen aan het Woord Gods. Doen we dat niet , : wij geraken met al onze christelijkheid , al verder van de Schrift verwijderd, en het feit, dat b.v. de Staa(k: undig-Gereformeerde Partij van Ds Kersten zooveel veld wint, schrijf ik, ook hieraan toe, dat wij in den laatsten tijd de principiëele bezinning verwaarloosd hebben.

Niet dat alles met de Schrift te bewijzen is.

We mogen Gods Woord niet makten tot ^en sociaal handboek, maar we moeten, gelijk ik zulks ten opzichte van den eigendom poogde te doen, ons rekenschap' geven, niet wat een enkele tekst, maar wat de Schrift als Schrift zegt. Daardoor bereiken we tweeërlei. Hiei'van is de eerste vrucht, dat wij den voorraad „beginselen", dien we rijk zijn, nauwkeurig schiften, en het kaf van het koren scheiden. Wat eigenlijk' geen „principe" is, treedt in zijn waardeloosheid aan het licht. Het kostelijke wordt van het snoode gescheiden. En ten tweede verkrijgen wij deze winst, dat, wat den naam van „beginsel" waard is, des te schooner voor ons begint te leven, en meer invloed oefent op onze 'gedragingen. Zoo nu staat het o-ok met het vraagstuk van de.staking. Hieraan zit veel vast, want aa-n deze quaestie ligt niet alleen ten grondslag de positie-, waarin de arbeider staa-t tot zijn arbeid, doch ook de moeilijke quaestie van het sociale gezag.

Zoo zien wij ons voor allerlei vragen gep-laatst. Ik wil mij dus niet alleen beperken tot de quaestie van de werkstaking op.zichzelf, want dan zou ik kunnen volstaan met te verwijzen naar een artikel over dit onderwerp; op-blz. 279 van. den eersten jaargang. Het ligt in mijn bedoeling om ook de moeilijkheid, die in het schrijven van den heer S. naar voren is gebracht, te bezien, on dus het stakingsrecht te beschouwen in het licht van het geloof in Gods voorzienigheid, terwijl ik krachtens het verband der dingen, het probleem van het sociale gezag niet kan voorbijgaan. .Daarbij stel ik mij deze orde van behandeling voor. Eerst wil ik stilstaan bij de opvattingen, die in onzen christelijken kring omtrent het stakingsrecht' heerschen. Ten tweede hoop-ik de staking, als neerleggen van den arbeid, te toetsen aan de Schrift en met name aan de belijdenis van Gods voorzienig bestel. In de derde plaats komt de vraag aan de orde, in hoeverre het sociaal gezag hierin meespreekt, en eindelijk, in welke gevallen van het stakingsrecht, zoo het geoorloofd wordt geacht, , gebruik' mag worden gemaakt.

Voor - alles zij ons echter helder en duidelijk wat wij onder staking moeten verstaan.

Deze sociale daad, en dit moet scherp' o-p-den voorgrond staan, is niet het weiti van één arbeider, want houdt een persoon op met weiden, dan hecht men daaraan nog niet het denkbeeld van werkstaking; deze vindt alleen plaats, wanneer meerdere of alle werklieden in een bedrijf gezamenlij'k den arbeid neerleggen, om door dit middel hun begeerte naar betere sociale toestanden 'kracht bij te zetten.

Is die daad geoorloofd?

Hoe wordt in onze kringen daarover gedacht?

Op die vraag hoop ik een volgende week een antwoord te geven.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

NoB eens het stakingsrecht.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 4 april 1924

De Reformatie | 8 Pagina's