GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

HET ETHISCH BEGINSEL.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

HET ETHISCH BEGINSEL.

10 minuten leestijd Arcering uitzetten

I.

Deze artikelen hebben geen polemische, maar een instructieve bedoeling.

Zij handelen niet^ over „de ethischen".

Bieden evenmin portretten van de groote voortrekkers der ethische richting.

Er wordt alleen in gesproken over het ethisch beginsel, op zichzelf beschouwd.

Terecht heeft' Dr Dij'k in zijn rede over „het dogmatisch indifferentisme onder de jongeren" er op gewezen, dat we onze joilgeren nooit kunnen winnen door een bijzondere mate van synthesesoepelheid en toegeeflijkheid ten opjzichte van andersderdfenden. Wij moeten — zeide hij — met beslistheid optreden. Wij hebben hieraan vast te houden, dat de gereldrmeerde waarheid is de meest zuivere vertolking der Icennisse Gods, en dat wij, natuurlijk menschelijk en - teu—deeier-B'E waarhiïid hebben.

Zullen we echter met bewuste klaarheid voor onze gereformeerde beginselen uitkomen, dan moeten we ze kennen. Dat kennen brengt ook mee het kennen en schiften van andersoortige beginselen.

Onder die andersoortige beginselen behoort ook het ethische. Het ethische niet het minst.

Het ligt niet in mijn plan grof te trapt> 'en op het werk, laat staan op de ziel van christenen, die wij, gereformeerden, om huns p'ersoons en werks wil respecteeren en wien wij, voorzoover zij hun eenigen troost in den Heere' Jezus Christus zoeken, de rechterhand der broederlijke gemeenschap niet weigeren.

Het is mij er alleen om te doen vooral onze jongeren aan te wijzen wat ongeveer het ethisch beginsel is en welkte gevaren het uitwisschen der grenzen naar die zijde meebrengt. „

Is het wel noodig, zoo kan mèn vragen, in onzfen tijd de tegenstellingen te onderstreepien, de sclieidingslijnen diep in te kerven?

Moeten we niet veeleer saambinding en samenwerking zoeken met christenen van allerlei schakeering om een eenheidsfront te vormen tegen de vijajjden van het koninkrijk Gods?

Wat zouden we heerlijk veel kunnen doen, als we, in plaats van gescheiden op| te trekken, in gesloten phalanx gingen.

Laat ieder zijn eigen uniforin, zijn eigen kerkelijke kokarde behouden, het is toch ten slotte één strijd voor één Koning. W-at verdeelt is bijkomstig, wat samenbindt hoofdzaaik.

Ik antwoord daarop', dat naar mijn vaste ovei-tuiging saamvveriiing op velerlei gebied mogelijk, noodig en wenschelijk is tusschen alle oprechte belijders van Christus, omdat wij vast ^gelooven, dat er gemeenschap der heiligen i s, en deze dus ook beoefend moet worden; en de grenzen dier gemeenschap niet saamvallen met de kerkmuren. Maar vast staat niet minder, dat van die samenweAing nooit iets terecht komt, wanneer over en weer de grenzen uitgedoez: eld worden, maar alleen wanneer men als maimen van beginsel weet wat men aan elkaar heeft. Uit transigeeren is nooit kracht geboren.

De tweede vraag is: hebben wij, in onzen eigen kerkelijken tuin niet genoeg te wieden, dat wij over de schutting moeten kijken naar buurmans erf?

En, kan er van de ethischen niet een zékere weldadige invloed op ons uitgaan?

Feit is toch, dat wij de religie wel eens te veel van den begripmatigen k'ant bekeken hebben.

Het verwijt dat het warme, het innige, het teedere, het mystieke, het subjectieve 'bij' ons wel ontbrak, kunnen we niet geheel ontgaan. Daarin had Dr v. d. Vaart Smit toch wel gelijk': „Wij hebben het .accent te veel gelegd op Tiet uitwendige, het voorwerpelijke, het vormelijke, het organisatorische, en te weinig op'het inwendige, het onderwerpelijke, het waarlijk geestelijke, het christelijk persoonlijke".

Ook is er onder ons wel eens , al te scholastisch geredeneerd alsof het hebben van een bepaald leerstelsel zou zijn het leven in de waarheid.

Ik bedoel dit. Iemand kan zich vreeselijk druk maken over de juiste definitie van de rechtvaardigmaking en over elke afwijking van de zuivere voorstelling met hand en tand te keer gaan, Terwijl hijzelf nog in zijn zonde ongerechtvaardigd voortleeft.

Een ander kan met 'machtig vertoon van bezieling strijden voor het onfeilbaar gezag der H. Schrift als' het Woord Gods, maax zijn eigen Bijbel ligt onder het stof.

Bovendien, men k'an schijnbaar o zoo rechtzinnig zijn in de leer, en toch zoo koud en zoo dor in zijn leven^ zoo zonder een sprankel van waarachtige liefde, en er een levenswandel op na houden, waardoor de naaste voor de wereld in plaats van voor Christus gewcmnén wordt.

In niet-gereformeerde iringen werkt men veel met dit cliché als het „calvinisten" geldt.

Maar dat zijn dan toch een heel treurig soort van calvinisten! De religie van zulKe menschen doet mij altijd denken aan de meccanodoos van onze jongens, 't Is maai^speelgoed. Men moet echter het goede merk hebben. En dan werkt men iiaar het voorbeeldenboek. IJzeren plaatjes, spijltjes en raadjes worden met klemmetjes en kopieren schroefjes ineengezet. Zoo zit de godsdienst van deze pseudochristenen in elkaar geschroefd. Schiet er ergens een moertje los, dan rammelt het geheele ijzeren geraamte in elkaar.

Het leeft niet in hun hart; hun belijdenis is de mechanische opstal van hun leven.

En nu nóg een vraag.

Loont het eigenlijk wel de moeite om zich over „ethisch" nog druk te maken? Is het niet een uitstervend beginsel?

Toen Dr iKuyper het eenmaal zoo machtige modemisme teekende - als een fa, ta morgana op christelijk gebied, weigerde men geloof te hechten aan zijn woorden. Wie tegenwoordig de jammerklachten beluistert, die uit de ruïnen van den eertijds trotschen tempiel der modernen opgaan, erkent almeer de waarheid dezer profetie. Zoo schreef het Weekblad van de Vrijziimig-Hervormden (15 Dec. '21): „De geschiedenis der laatste vijftig jaar is daar om er op, te wijzen, dat de vrijzinnige richting niet inslaait en gedoemd is te verdwijnen, en op te gaan in orthodoxie voor de meerderheid, en atheïstische clubs voor het overige deel".

Hoe staat het in dit op'zicht met de Ethischen? Mogen we de woordvoerders dezer richting g, elooven — die het toch wel het beste weten zullen — dan is het. met hen niet veel beter gesteld. Welk een pijnlijke tegenstelling met den tijd van opkomst en eersten bloei der Ethische Theologie !

Toen scheen het alsof zij' het verlossend woord zou spreken, dat de deuren 'der toekomst kon openen.

Toen Prof. Valeton twee maanden na den dood Van Van Oosterzee zijn colleges ^gai de Utrechtsche Hoogeschool heropende, droeg zijn rede den veelbelovenden titel van: „Een liieuw begin".

Daar ruischte door zijn woorden een verkwikkend optimisme, zooiets als wat 'Gorter later noemen zou: „een nieuwe lente en een nieuw geluid".

Nu zou het pas goed wo-rden.

Op den inhoud dier rede ga ik nog niet in, doch wijs alleen op de verwachtingen, die ze wekte.

En nog in 1912 schreef Dir Gerritsen in zijn bro­ chure: Het goed recht der ethische richting: „Naax mijn innige overtuiging is het ethische standpunt het eenige, dat in onzen tegenwoordigen moeilijken tijd uitkomst kan schenken. .Alleen Hoor het ethisch beginsel kan het christendom zooals het zich tot heden in de historie heeft geopenbaard, worden gehandhaafd. Alleen langs den weg, door het ethisch beginsel aangewezen, kan worden bewaard wat de grootsche schat is voor de menschheid, de opstanding van Christus".

Dr Gerritsen was een ernstig man met een warm hart, maar men zou toch geneigd zijn te vragen hoe het negentien eeuwen goed gegaan is, terwijl dit ethisch ei van Colimibus nog niet op zijn punt was gezet.

Toch scheen het reeds in 1912 voor vele ethischen niet meer zoo heel zéker, dat de steen der wijzen werkelijk gevonden was. Wel overtuigden zij elkander steeds opnieuw, dat ze hem hadden, maar ze lieten hun steen zelf in het kunstig philosophisch étui. Teiuninste diezelfde Dr Gerritsen uitte de klacht: , , Bij sommige ethische theologen krijgt men den indruk, dat zij zich geen rekenschap durven geven van hetgeen zij gelooven, dat ^ij bevreesd zijn, dat, als zij zich rekenschap geven van wat de eigenlijke inhoud van hun gélool is, zij daarmede hun geloof zouden verliezen. Men 'leeft in den schemer, omdat men in het halfduister van de gevoelssfeer nog vasthouden kan, wa, t men in het volle daglicht misschien zou moeten loslaten.

Somtijds zou men meenen, dat het den elhischen ontbreekt aan geloof in wat zij gelooven".

En nu zijn we weer een achtste eeuw verder. Hoe staat het thans met het ethiscli beginsel?

De Decembernummers van Bergopwaarts 1921 bevatten eenige zeer interessante artikelen van Ds W. A. Hoek over de Ethischen ten plattenlande. De hoofdgedachte daarvan is eigenlijk, dat het met de Ethischen heel snél bergafwaarts gaat en alleen past de vraag: zullen we nog trachten te remmen of ons ineens laten glijden tot we beneden zijn?

„Onze toestand — schrijft Ds Hoek — is weinig moedgevend, zoowel in de steden als ten plattenlande. Overal hetzelfde eentonige en bijna met mathematische zekerheid verloopend proces". Vooral ligt die achteruitgang daarin, dal volgens den schrijver het ethisch beginsel volstrekt geen aansluiting vindt bij de boerenbevolking ten plattenlande, ofschoon, zegt hij „de boer toch volstrekt niet grof is, en er vele zuivere geestesaristocraten onder schuilen".

Is er nog wat a, an te verhelpen? Eerst had Ds Hoek beloofd een recept te zullen schrijven en met een plan de campagne te komen. Later belijdt hij, dat hij dat niet k'an. Wel moet men de zieke aanpakken, maar 't zial niet baten. Ze gaat toch dood. En hij eindigt zijn neerdrüldiend betoog met een sombere profetie betreffende den tragischen ondergaaig der ethischen.

Wat baat de diagnose van een stervende? Zouden we dus niet verstandiger doen buiten te wachten tot de gordijnen worden neergelaten in het ethische huis?

Ik geloof van niet.

Want de ervaxing heeft geleerd, dat er zieken zijn, die, niettegenstaande de stellige voorspelling der doktoren, dat zij spoedig den laatsten adem zullen uitblazen, nog vele jaren leven.

Voorts gaa.t het hier over een beginsel als zoodanig, afgezien van de practij'k dergenen, die het aanhangen en los van kerkelijke partijgroepeeringen.

En dan, voor 'jonge menschen in de_ periode van zoeken en vragen gaat er van het ethisch beginsel nog vaak een wondere bekoring uit.

De laatste jaren hebben Ijovendien hier en daar getoond tot hoe groote krachtsontwikkeling dit zoogenaamd uitstervend beginsel nog in staat is.

Trouwens, reeds in 1860 meende Dr Sepp in zijn Proeve eener pragmatische geschiedenis der Theologie in Nederland, dat hij de doodsklok over de Ethische richting kon luiden.

Hij hield zelfs een grafrede eu zeide: „Ruste zij in vrede. Van 'den beginne aan heeft haar iets flauws aangekleefd, en heeft zij thetisch niet veel gedaan en nagelaten".

Dit leek wel op Allard Pierson, die de geheele Dogmatiek doodverklaarde in zijn Cridsartikel: T e r u i t V a a r t.

Beide begrafenisondernemers hadden iets te vroeg aangebeld. De patiënten waren nog niet overleden.

Stelt men daartegenover hoe sterk'e vitaliteit aan het Calvinisme wordt toegeschreven dan zou men er bijna overmoedig bij worden, en de elenctielk! gaan verwaarloozen.

Te meer waar zelfs tegenstanders er op wijzen hoezeer de gereformeerde religie past bij de mentaliteit van het Nederlandsohe voK.

Schreeif - niet de N. R, o 11. C o vi r a n t in haar Ochtendblad van 15 Dec. '21: „Wie het hedendaagsch Calvinisme aanschouwt in de monumentale werken van Kuyper en 'Bavineï, hervindt iden eerbied voor een bro'k nationale cultuur, dat in ongebroken kracht de traditie der zeventiendeëeuwsche 'kopstukken bestendigt. De Nederlandsche volksziel vindt in de uiterlijke stelselmatigheid en in de innerlijke soepelheid van het op oud-Hollandschen bodem gewonnen Calvinisme nog altijd niet te verwaarloozen voorwaarden voor haar ontwikkeling".

En naar aanleiding van Prof. Anema's geschrift: „Onze tijd en onze roeping", verklaarde diezelfde N. R o 11. Courant (het kwam toen natuurlijk' niet van „gereformeerde zijde"!): „Dit nobel en eerlijK betoog is gesproten uit denzelMen geest, die de frissche, stijlvolle 'kerkgebouwen schept, die op de 'Gereformeerde volksgroep te midden van velerlei slappe recht-en vrijzinnigheid het karakter van gaafheid en klaarheid en het stempel van het waarlijk! modern strevende leven drukt".

Juist in dergelijke getuigenissen zie ik' de noodzakelijkheid, dat wij ons opnieuw oriënteeren. Lof moet waakzaam maken.

Trouwens, deze oplossing van het probleem: „ethisch of gereformeerd"? zou al een zeer goedkoope zijn!

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

HET ETHISCH BEGINSEL.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 11 juli 1924

De Reformatie | 8 Pagina's