GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Geloofs-verzekerdheld.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Geloofs-verzekerdheld.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

R. te B. Uw schrijven vaai 3 November is van zóó persoonlijken en intiemen aard, dat ik meen m'n antwoord het best te geven in den vorm van een brief.

Ge klaagt erover, dat ge, opgevoed in de vreeze Gods en van kindsbeen af niet zonder gevoel van zonde, bij wijlen ook niet zonder hope op vergeving, en, ofschoon meermalen door de wereld bekoord, toch nooit in de wereld u thuis voelend, nooit kwaamt tot de blijde en duurzame verzekerdheid van met God verzoend en Zijn kind te zijn.

Ge vraagt, wat daarvan toch de oorzaak kan zijn, en hoe ge vollen vrede voor uw ziel zult vinden. En ge vat uw schrijven tenslotte saam in een drietal vragen, die ge gaarne beantwoord zaagt.

’k Wil beginnen met die vragen, ofschoon ik geloof, met de beantwoording daarvan niet te kunnen volstaan. Uw eerste vraag is: , , Moet niet erkemiing en belijdenis van zonde voorafgaan. Vóórdat we kunnen zeggen: „Heere Jezus, ik geloof, dat Gij ook mijn Zaligmaker zijt; en moet men dus niet allereerst bidden om een verbroken hart en een verslagen geest? "

De tweede: „Kan ook soms het pogen om boezemzonden na te laten eigengerechtigheid bevorderen, omdat men dan als 't ware zélf den weg voor God wil effenen? " En de derde: , .Kan ook de vrees voor de eeuwige straf niet uitdrijven tot God, waarbij dan niet het overtreden tegen God op den voorgrond staat? "

Uw brief bewijst me, dat ik op de eerste vraag eigenlijk niet hoef te antwoorden. Trouwens, dat de vergeving niet gevonden wordt dan in den weg van een oprecht en hartelijk belijden van de zonde, en dat het de Heere zelf is, die door Zijn geest de rechte verbrijzeling des harten over de zonde in ons werkt, leert ons het Woord Gods zóó rusteloos en nadrukkelijk, dat er voor wie de Schrift keat op dit punt wel geen onzekerheid kan bestaan.

Toch moet ik bij deze eerste vraag een paar aanteekeningen maken. De eerste, bij dat zeggen: „Heere Jezus, ik geloof dat gij ook mijn Zaligmaker zijt". Die woorden kunnen goed bedoeld zijn: als uitdrukking van de toeëigening des geloofs. ÏMaar ze kmmen óók wat anders willen zeggen. Ze kunnen óók zooveel zeggen willen als: Nu ontdek ik, nu ervaar ik, nu geloof ik, dat gij mijn Zaligmaker wilt wezen". In 't laatste geval zou ze afdingen op den ernst en de waarachtigheid der aanbieding van het Evangelie, die aan alle geloof voorafgaat. En er is in uw schrijven het een en ander, dat me vreezen doet, dat ze in dezen laatsten zin door u bedoeld kon zijn. Doch daarop kom ik straks wel nader terug.

De tweede opmerking, die ik bij'uw eerste vraag moet maken, is deze, dat ongetwijfeld een verbroken hart en een verslagen geest de offerande zijn, die iGod behaagt, en dat alleen waar deze zijn, de troost der vergeving gesmaakt kan worden; doch dat er groote behoedzaamheid noodig is bij het praktisch aanwenden van deze wet in het genadeleven, bij onze zelfbeproeving.

In de eerste plaats is hier het gevaar, dat we daarbij onszelven zetten op de plaats van onzen God, door zélf te willen beslissen óf er wel waarlijk en of er wel voldoende verbrijzeling en verstar genheid bij ons is; om dan vervolgens óók zélf te beslissen, of we het ervoor houden mogen dat de vergeving der zonden ons deel is. Maar zóó maken we de zaak van onze verzoening met God tot een rekensom, wier uitkomst, mocht ze al gunstig zijn, ons op den duur niet geruststellen kan. Zóó zoeken we onzen vrede in ons eigen oordeel, terwijl we toch alleen in 't oordeel Gods kunnen rusten.

Bij oprechtheid des harten, zullen we in dézen strik niet licht vallen; zal hij oais zeker niet lang gevangen houden. Daarvoor is dan het zondebesef te diep en te levendig. Doch dan bedreigt ons een andere: dat we onze verslagenheid en verbrokenheid nooit volkomen en nooit diep genoeg zullen vinden — waanneer zijn ze diep genoeg, gemeten aan de schrikkelijkheid en vloekwaardigheid der zonde? — dat we de oprechtheid van het berouw afmeten naar de bewogenheid van ons gevoel, en er niet aan gelooven, zoolang we niet kwamen aan den rand der wanhoop. Dit houdt onze ziel dan op; verspert haar den weg tot de vertroostingen van Gods beloften, en rooft haar zelfs de vrijmoedigheid tot het gebed.

Tegen dit gevaar moet ik u ernstig waarschuwen. Al gaat waarachtige verootmoediging nooit buiten ons gevoelsleven om — nergens in Gods Woord wordt de graad van gevoels-aandoening vastgesteld, waaraan ze te herkennen zou zijn. En hij zal ook verschillen al naar onzen persoonlijken aanleg is, en naar de leidingen Gods met ons zijn. Met name maakt hier ^groot verschil, of de Heere reeds in onze jeugd zijn zaligmakend werk in ons begon en ons geleidelijk aan onszelven ontdekte, of ons op later leeftijd, midden uit de wereld, plotseling de oogen opende en tot bekeering riep. Bij Petrus b.v. zullen de ervaringen op dit punt geheel anders zijn geweest dan bij Johannes; bij Paulus dan bij Timotheus. Vraag daarom, bij de toetsing van uw berouw, niet in de eerste plaats naarde bewogenheid van uw gevoel. Vraag veelmeer naar de beslistheid van w i 1, waarmee uw ziel zich van de zonde afkeert en tegen haar strijdt.

Uw tweede vraag is: of't pogen om boezemzonden na te laten geen eigengerechtigheid kan bevorderen.

omdat men dan als 't ware zelf den weg voor God wil effenen. Ongetwijfeld kan dat, zooals het bestrijden van élke zonde dat kan. Laat ons goed verstaan, dat het strijden tegen eenige zonde op zichzelf nooit eigengerechtig is of eigengerechtig maakt, maar het alleen wórdt door de eigengerechtigheid die er vooraf in ons hart is; en dat we, als we er ons op betrappen, niet den strijd tegen de zonde moeten staken, maar hem biddend moeten keeren óók tegen de zonde van eigengerechtigheid.

Die zou er stellig bij ons zijn, zoo we de zonde in ons bestreden, om onzen God het werk uit de handen te nemen, om ons geschikte voorwerpen voor zijn genade te maken, of om die genade te verdienen.

Maar van zulk een eigengerechtigheid is er geen sprake, als we ons tegen de zonde keeren uit het besef, dat ze den Geest Gods bedroeft en zijn werk in onze ziel tegenstaat.

Intusschen het verblijdt me, dat God VOOT dezen klip uwe oogen opende. Als ge er tegen waakt en bidt, zult ge eraan ontkomen.

Uw derde vraag: „Kan ook de vrees voor de eeuwige straf uitdrijven tot God, zoodat het overtreden tegen God niet op den voorgrond staat? " Ook op die vraag moet het antwoord bevestigend luiden. 'Het is inderdaad mogelijk, dat alleen oppervlakkige vrees voor de straf, zonder hartelijk leedwezen over de zonde om Gods wil, tot gebed om vergeving drijft. De Farao van Mozes' dagen is daarvan een welsprekend bewijs. We mogen ons daarom wel ernstig beproeven, of we in het zoeken van vergeving enkel door vrees of ook door droefheid gedreven worden. In het oprechte berouw over de zonde ontbreekt de laatste nooit.

Maar — en daarom sprak ik daareven van „enkel door vrees, of óók door droefheid — we zouden ons vergissen, zoo we meenden, dat de droefheid om 'sHeeren wil, de vrees voor straffe'buitensloot. De Schrift leert geheel iets anders. D'enk aan David's bede in Psalm 6 en Psalm 143: „Heere straf mij niet in uwen toom" en „Ga met uwen knecht niet in het gericht". En is het niet juist met het dreigend gericht, dat de Heere in Zijn Woord rusteloos tot verootmoediging en bekeering dringt?

't Zou onnatuurlijk zijn, als het anders was; en genade is nooit onnatuurlijk.

Wat méér zegt, het zou in strijd zijn met het feit, dat het Gods Wet is, waardoor we aan onze schuld en ellende ontdekt worden. Want de Wet Gods eischt wel liefde tot onzen God boven alles, maaize eischt niet minder, al is het in ondergeschiktheid aan déze, liefde tot onszelven. En zondigend vergrijpen we ons zoowel aan onszelven als aan het recht en de eereGods. Het is dan ook niets dan een verzinsel van „over-geestelijkheid", wat men in sommige kringen, tot groote verwarring en schade van zoekende zielen, leert, dat een berouw, waarbij men zich niet uitsluitend om het recht en de eere Gods, maar ook om eigen zaligheid bekommert, niet het echte is.

De Apostelen hebben den stokbewaarder te Filippi, op zijn vraag; „wat moet ik doen, om zalig te worden? " niet bestraft over zijn zelfzucht, maar geantwoord: „Geloof in den Heere Jezus Christus, ' en gij ziilt zalig worden". En onze Heidelberger schroomde niet, het stuk der verloissing in te leiden met de vraag: „Aangezien we dan, naar het rechtvaardig oordeel Gods, tijdelijke en eeuwige straffe verdiend hebben, is er eenig middel om deze straf te ontgaan en weer tot genade te komen? "

Méér dan we zelven vermoeden, werkt, bij oprecht berouw, in de vreeze voor de straf van stonde aan de droefheid om Gods wil. De vrees komt dan immers op uit het besef van tegen God gezondigd en Zijn oordeel verdiend te hebben. En langzamerhand zal zich, naast de vrees, de droefheid naar God, krachtiger 'doen gelden.

Waak er daarom voor, dat ge den prikkel der vrees bij u niet afstompt, maar geef er u daarbij rekenschap van, hoe schrikkelijk een krenking van het recht en van de liefde Gods de zonde moet zijn, dat 'de Heere er zulk een straf aan verbond.

Hiermee meen ik uw drie vragen beantwoord te hebben.

In een volgend nummer hoop ik u bescheid te geven op den overigen inhoud van uw brief.

Correspondentie. A. B. te R. Uw vraag is voor den persoon in kwestie een zeer gewichtige; doch ze is van t e persoonlijken en te teederen aard, en eischt ook teveel kennis van de personen die er in betrokken zijn, om hier beantwoord te kunnen worden. Het veiligst spreekt men over dergelijke moeilijkbeden met z'n Leeraar. Algemeene wenken kan ik natuurhjk geven. Wenscht u die, zend me dan uw adres.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's

Geloofs-verzekerdheld.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 december 1924

De Reformatie | 8 Pagina's