GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

P0PULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

P0PULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

„Wij wilden Jezus wel zien.” II.

Er zijn nog andere landen, waar de litteratuur plaats maakt voor het religieuze sentiment, óók gelijk het zich herkennen wil in den Christus der kunstzinnige aanschouwing.

Nog eens: men kan hier veel te gauw juichen. Lettende op de litteratuur van Noorwegen heeft een Roomsche gezegd: „We leerden Noren kennen, die brachten profetieën van dagen zoo schoon als de heerlijkste', die ooit onze wereld beschenen; en waar in de Noordergedachtenwereld godgeleerden als Krogh—T'onning verschijnen met de volle Roomsche zon in het hart, daar is het voorspel aan gang van de schoonheid der kunst op weg naar de waarheid van 't geloof." '•) Maar de ervaring leert, dat óók ónze tijd ten dezen tegenovergestelde stroomingen verbinden kan, evenals een vroegere periode. Indertijd heeft, als men 't gelooven mag, elke IJslandsche boerenhut een vertaling van Klopstocks Messias voorhanden gehad, bezorgd door den beroemden dominee Jon Thorlaksson (1744— 1819), ongeveer in dezelfde periode, waarin de litteratorjurist Magnus Step hen sen (1762—1833), rationalist als hij was, een kerklied aldus beginnen kon: „Onze God, Jehova, Jupiter" ^) En een dergelijke worsteling van tegenstrijdige stroomingen beleeft men daarginds ook nu nog. Aan den eenen kant staan litterair-stichtelijke werken van Arne Garborg (geb. 1851), den tot het christendom weergekeerden vrijdenker, 3) die schrijft over: Jesus Messias (1906), en Den Burtkomne Messias (= de verloren Messias, 1907). Doch tegenover het pleit van dezen man voor den historischen Jezus, ontdaan van alle theologische windselen, staat dan weer het in 1925 verschenen boek van G e o r g B r a n d e s: Sagnet om Jesus (de sage van Jezus), waarin de schrijver wil aantoonen, dat Jezus nooit geleefd heeft. 4)

Zoo blijkt de zooeven beluisterde profetie van de christianiseering der kunst in Noorwegen^ voorloopig niet meer dan een droom.

Maar dit neemt niet weg, dat de stem toch weer gehoord is, óók in het land van ijs en van fjorden en fjelden: „wij wilden Jezus wel zien."

De kentering der geesten is wel treffend.

Eerst is daar geweest Henrik Wergeland (1808—1844), predikantszoon, litterator, die in zijn „Skabelsen, Mennesket og Messias" (Schepping, Menschheid en Verlosser, 1830) wel den Messias belijdt, maar dan toch zóó, dat hij tevens propagandist kan zijn voor Rousseau en Shelley: s) het werk is vrucht der Juli-revolutie; '^) zelf noemde de dichter zijn dramatisch-allegorisch-filosofisch product een „bijbel der republikeinen". Later moge in „Kroonpretendenten" en in „K e i - zer of Galileeër" Ibsen andere dan religieuze Icwesties stellen, toch worden ze in die sfeer der religie ondergebracht en beantwoord (1864 en 1866). En dan Brand van Ibsen, ') Brand met zijn:

Jezus, 'k riep zoo vaak uw naam. Nooit zijt gij tot mij gekomen ....,

Brand met zijn vechten tegen de slapheid en halfheid van het leege Zondagschristendom, met zijn stoere pleit voor den absoluten eisch en met zijn toornen tegen het spel der zelfvoldaners met de satisfactieleer van het christendom.

Ja, Brand van Ibsen^ van wien men liefst lezen wil zonder te willen weten, dat zijn auteur eens heeft gezegd: „Het leven kon goed genoeg zijn, als wij maar vrij mochten zijn van die lummels, die ons arme lui de deur plat loopen met den idealen eisch." 8) Maar — hij heeft het gezegd; en de waarde van Ibsens werk voor het christendom, ook voor de verbintenis tusschen den aesthetischen en den christehjken mensch, wordt door dit typeerende woord in haar betrekkelijke geringheid geïllustreerd. En van den apostaat van het christendom Björnson is natuurlijk nog minder te verwachten geweest; auenschen, die later inslikken moeten een woord als Björnson schreef aan den staatsman Sverdrup: „ik ben een christelijk man; ik sta op den bodem van 't kindergeloof" ...., ^) zulke menschen kunnen duizendmaal preeken, dat zij het niet hebben tegen het christendom van de kerk, maar tegen de kerk van liet christendom, i") doch de eerlijke, althans zuivere, onderscheiding tusschen die twee is hun zelf onmogelijk geworden. In „Bovenmenschelijke kracht" I en II is de kwestie van het christendom dan ook — niet zonder eenige ironie —• al te veel de kwestie van den dominee, gehjk ook bij Jonas Lie en Alexander Kiel land, 31) den man van het bijtend tegen de kerk gericht sarcasme.

Men ziet, dat in al deze uitingen het geestesleven der litteraire profeten zich bezondigt niet alleen aan de objectieve waarheid van het christendom, doch zelfs ook aan zijn recht op een 'eerlijk onderzoek naar de waarachtigheid zijner hooge pretenties.

En daarom is van zoo groote beteekenis de reeds genoemde Arne Garborg. De omkeer in den geeste^ lijken bewegingswil van dezen ex-viijdenker is wel zeer duidelijk in zijn litteraire producten afgeteekend. In 1878 verschijnt in feuilleton zijn: „Een Vrijdenker", „een hevig stuk, vol grimmigen hartstocht en vol opzet om 't geloof betaald te zetten, alles wat hij geleden had onder de verschrikkingen hem door dat geloof bezorgd ^v in den tijd, toen hij thuis kennis maalde met den caricatuurvorm van geloof in een vader, die in zelfmoord eindigde. In '„Boerenstudenten", i^) 1883, is het nog wel niet wat het wezen moet, want „onze lieve Heer' speelt hier de „narrenrol" en, als Daniël Brant, Brant, een der helden van het boek, een psalm hoort zingen:

God geeft den Zijnen kleeren en brood Terwijl zij zachtelijk slapen ....,

dan vindt het raadseltje, in dezen psalm opgegeven,

bij D'aniël ©en grimmig» oplossing: „de Zijnen, — dat zijn de burgemeester en de commissaris van politie en de dominee." i*) Maar er in al verzachting van de kritiek; er is al plaats voor humor in den eerst zoo wrangen schelder. In Traette Maend (Vermoeide Mannen, 1891) gaat het dan ook reeds langs twijfel en vertwijfeling tot geloof, al zoeken sommigen nog den lust tot de satire achter dit werk. 15)

Eoch daai'na komt de honger naar het „ware christendom" bij dezen mensch op. D'e bewering, dat „de vrijdenkers geen vrijdenker dulden" moge veel lijken op de parallelle stelling, „dat de christenen geen christen verdragen"; er is toch verschil. Want de eerste steUing is de luchtige spot van wie het vrijdenkerschap •overwonnen heeft, de tweede is de kreet van den mensch, die door het christendom verslonden wil zijn. En in „Vrede" (Fred, 1892) moge Enok Haave, de held van den roman, die in zelfmoord ondergaat, niet van zijn wanlmop bevrijd zijn, al heeft de Heer op Tabor met hem gesproken, toch is het boek geen pleit tegen het christelijk geloof. Zelf zegt de auteur: „het was het christendom, dat de schuld kreeg. Maar de schuld had zeker minder het christendom, dan het christiaandom, of de kerkleer uit den tijd van Christiaan den zesden." '•'^) Later wordt dan ook do weg tot het christendom zelf gmvezen in Laeraren (De Leeraar, 1896). Piëtisme en tale Kanaans mogen hier ijdeler heeten dan de ijdelheid zelf, maar de naam van Jezus wordt hier uitgeroepen als het teeken, dat voert tot overwinning. In „I Helheim" (D© Hel) is de afwijzing van de Luthersche helleprediking («ivenals, bewuster nog, in „De Verloren Messias") dan ook allerminst een verloochening van den Nazarener. D'e roeping van de kerk is: de woorden van Jezus te doen verstaan, zoo heet het.

Zóó beweegt zich ook in de Noorsche litteratuur de ziel om den Gekruiste. En daarbij' is een zedelijke wnst aan het woord gekomen, die niet maar in afgetrokken bespiegelingen, doch in daad en waarheid wil .protesteeren tegen de evolutionistische leer van Gunnar Hei berg (in Menneskets Genesis, 1878), volgens wien de zondeval de vrijheid gaf aan den mensch en die in het geslacht van Kain eigenlijk een weldaad ziet voor het leven en den groei der menschheid. 17)

Ten slotte verdient de religieuze tendenz in de werken van Thomas Krag de vermelding.

Dat deze en dergelijke uitingen van' den christelijken geest niet zonder beteekenis zijn voor het geestesleven in het algemeen, is duidelijk. D'e nieuwste tijd geeft weer gaarne het woord aan de vertegenwoordigers der kleinere volken en de Skandinavische landen hebben wel niet het minst gemakkelijk een blijvende plaats zich veroverd in de wereldlitteratuur. 18)

De Roomschen — en dat is toch in dezen tijd wel zeer opmerkelijk — kunnen dan ook zonder een zweem van ophef, gewag maken van den geestelijken buit, die hun ook op het erf der Skandinavische letterkunde in handen valt. We noemen slechts Johannes Jörgensen met zijn Jorsolafahrten (Jeruzalemtochten); een man, die „den langen, moeilijken weg aflegt van het materialisme, Darwinisme, anarchisme, atheïsme en anomalisme naar de katholieke waarheid"; i') W^erner von Heidenstam met zijn „De Pelgrimage van de H. Brigitta"; Selma Lagerlöt met haar Christus-légenden, waarin de Roomschen terecht „katholizeerende tendenzen" meenen te ontdekken; den dichter Sven Lidman, die „bUjk geeft, zich ernstig ingeleefd te hebben in het gedachtenleven van den Katholiek"; en op den schrijverbekeerling Claes Lagergran. Veel wordt verwacht van den „Birgittaverein"; het doel daarvan is „katholieke werken uit te geven en op ruimen schaal te verspreiden". En om de rij te sluiten, kunnen de niet-roomschen wijzen op den liberalen predikant Jacob Knudsen en den schrijver over het heilige land — eveneens predikant — Skovgaard Petersen, allen uit Denemarken, 20)

Tenslotte — ook Finland tracht tegenover de invasie van paganistiscbe lectuur uit den vreemde — Barbusse, Zola, Couperus vinden er ingang — te stellen protestantsche en roomsche werken van religieuze strekking, al is dan de laatste tijd tamelijk arm en de religie niet veel verder gekomen dan tot de heiligen-legenden van Anni Swan. 21)


1) Jul. Persijn, Kijkjes op de Letterkunde van elders. Noorwegen. Turnhout, Joseph Splichal, z. j. W. 199.

2) Persijn, a.w. 186, 187. <

3) Dr R. C. Boer, Noorwegens Letterkunde in de negentiende eeuw. Haarlem, Bohn, 1922, bl. 223, 224; vgl. Persijn, 154—164.

4) Verschenen bij Gylverdal, te Kopenliagen. Zie art. „Noorwegen en Rome" in Nieuwe Rotterdamsehe Courant, 17 Febr. 1925, Ochtendblad C.

5) Persijn, 88, 89, die abusievelijk sterfjaar aangeeft 1848.

6) Do Boer, a. w. 11—18.

7) Zie Dr Is. v. Dijfc, Gezamenl. 'ft'erken, over Ibsens Brand en de bijdragen van Dr Bom, Meerkerk en Persq'n, Dietsche Warande 1906—1907.

8) Dr Boer, a. w. 132.

9) Persijn, 120, vgl Dr Boer, 187, 138.

10) Persijn 124.

11) Dr Boer, 166, en vooral Persijn, 144, 145, 148, ook De Boer, 173, over „Gift", en 174 over Sankt-Hans Fest. Do Wereldbibl. gaf van „Gift" een vertaling van M. Meyboom.

12) Persijn, 155.

13) Aldus de vertaling van Prof. Logeman (Geut). (Bon de studentar).

14) Persijn, 157. D© Boer, 186, 187.

15) Dr Boer, 212 en Persijn 159.

I6) De Boer, 217.

17) Dr Boer, 226.

18) Richard M. Meyer, Die Weltliteratur im Zwantigsten Jahrhundert, 2e Aufl., Deutsclie 'Verlags-Anstalt, Stuttgart und Berlin, 1922, S 211. ,

19) Jaarlijksche Boekenschouw. Lustrum-uitgave, 1924. Deel V, Ned. Boekhuis, Tilburg, enz. bl. 47.

20) Jaarlijksche Boekenschouw, a. w. bl. 40—49. :

21) Boekenschouw, 36—38.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

P0PULAIR-WETENSCHAPPELIJKE SCHETSEN.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 20 februari 1925

De Reformatie | 8 Pagina's