GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

RELIGIEDSE OF AESTHETIScHE ONTROERING.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

RELIGIEDSE OF AESTHETIScHE ONTROERING.

14 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

In onzen tijd wordt de emotie, en in ruimeron zin, de ontroering van den aesthetischen mensch, meermalen reeds op zichzelf en „zonder meer" religieus geheeteu. Sommigen binden daaraan nog de beperking, dat het object, dat ontroering wekt, moet overeenkomen met den lum bekenden wil van God, of met wat in het algemeen hun denkend verstand als goddelijk aanziet; anderen noemen de ontroering van den aesthetischen mensch zelf reeds goddelijk en zien in de wijze, waarop zij tot de levensverschijnselen nadert, een bewijs van divien vermogen.

Het voorbeeld van Wagner's Parsifal, één uit vele, doet zien, dat achter de aesthetischo ontroering toch een beschouwing, een leer, een denk-overtuiging gelegen is. En daarmee wordt da's aan de ontroering zelf haar beweerde scheppende kracht, los van het d e n-k e n, betwist.

We haalden Wagner en zijn Parsifal aan, allerminst om daarmee den schijn te willen yoeden, alsof aan dat ééne voorbeeld de heele kwestie v.an 'de autonomie der emotie als waarheid-ontdekkende kracht zou kimnen worden gemeten of er mee zou worden afgedaan.

Maar wèl hebben we aan Wagner willen toonen, dat achter de geboorte der kunst-ontroering kan liggen een overtuiging, een, zoo men wil, . dogmatische gedachte, ook al kan die liggen in het onderbewuste.

En daarmede loopt pa, rallel de opmerking, waarvoor n u plaats ka, n gemaakt worden: dat n.l. de emotie ook in haar vóór waar tsche beweging, in haa.r óp waar tsche streving, kan worden beheerscht door een idee, die niet zijzelf gegrepen heeft, maar die haar heeft vastgegrepen. Hebben wij nooit gelezen: niemand kan tot Mij komen (en dat kan niet zonder ontroering) tenzij de Vader hem „trekke”?

Neen, de ontroering van den mensch is niet altijd, wat ze d è n k t 'te zijn. Zij noemt zich een licht, dat ontstoken wordt in de ziel en dat in zijn glans stelt het objectieve ding, dat ze ontdekt; maaize weet dikwijls niet, dat een buiten haar ontstoken licht, waarvan het verstand den naam of de heugenis bewaarde, haar tot zich trekt en haar beweging beheerscht. De ontroerde ziel begroet haar diepste roering als een bevrijding, een bewustwording; en zij kan daarin recht zien, maar zoo dikwijls weet zij niet, dat zij op hetzelfde oogenblik in gevangenschap gaat; dat zij getrokken wordt óf met koorden van liefde door de hand van. God, die haar wekt, óf in de gevangenschap van haar afgoden, wier naam uit haar bewuste of onbewuste leven nog niet is weggewischt.

Zoo wil de • ontroering van den aesthetischen rnensch, daarin verwant aan de mystiek va.n alle 'ijden, aan „het AVoord" voorbijgaan; want: ge-^"oel is alles; en een naam is maar een klank, is Jnaar damp, rook^). Maar zij wordt toch zelf in haar verborgen roering gebonden door het Woord, óf — door wat zij daarvoor houdt of daaraan gelijk stelt.

En daarom is de aesthetische ontroering, die mets anders dan dat wil zijn, veroordeeld tot den waan. De waan mag zoet zijn, maar hij is toch waan; en in zijn einde is hij bitter. Gods openbaring aan den ziener op Patmos kwam eenmaal lot hem in den vorm 'van een boekje, dat hij eten moest; en het boekje was „zoet in den mond, •ïiaar bitter in den buik". Dat wil zeggen: op zichzelf is het geopenbaarde zoet; , - want het is goed, het is van God, het brengt de ontroerdje zielen, die om Christus Jezus bewogen zijn, tot vrede met een God, dien zij noemen, een Christus, dien zij zien mogen, geen vreemde. Maar de uitwerking van dat geopenbaarde, diè is bitter; want de openbaring botst tegen hun vleesch en kerft door hun geest; zij kruisigt gedachten en komt met den eisch der volstrektheid: zijn er niet, die zich gesneden hebben om het koninkrijk Gods; en heeft de Christus, die dat eens zeide, niet daai'aan beteekenisvoi toegevoegd, dat wie sterk genoeg was, om voor dat woord, voor die werkelijkheid, ruimte, plaats, te maken in zijn leven, dat dan ook zeker doen moest? 2). Dat is een ha, rde boodschap; liet koninkrijk Gods is zoet; maar als het gesnedenen noodig heeft, die zichzelf moeten opleggen de tuchtiging van vleesch en bloed en ziel en gedachten, dan is het „bitter in den buik”.

Maar openbaring en ontroering zijn twee.

En de mystiek en het Woord zijn twee.

Want de mensch der aesthetische ontroering, die daaraan zijn genoegzame spijze heeft, keert de woorden van den Christus, op Patmos sprekende, om. De spijze, die hij eet, is bitter in den mond, maar zoet in den buik. Uit worsteling komt zij opi; en in .worsteling, in strijd, in bitterheid wordt zij gestaag vernieuwd. Op zichzelf genomen, is zij bitter. Doch haar uitwerking is zoet pis elke vrede; zij moge de asltese, de zelf-ontzegging in den aanvang een taak vinden, zwaar om te dragen, maar zoodra. zij zich zet aan dat werk, zal zij den strijd vreedzaam vinden, en de honger zal haar zoete maaltijd zijn. Aldus spreekt de aesthetische mensch. Want op Patmos staat een Recht e r, die zijn n a a m heeft genoemd, en een God is er, die het binnenste heiligdom geopend heeft, en de Christus heeft als de bliksem verschrikt zijn ziener, die als dood aan zijn voeten viel. Maaier zijn ook zieners van den naamloozen, den vooral anonymen God; het zijn de menschen van de ontroering, die van geen openbaring weten wil, welke buiten haar wilde wezen en spreken met gezag. Welnu, voor de zoodanigen wordt wat-bitter in den mond is, bitter en smartelijk bij eerste aanraking, zoet in den buik, zoet aJs men de spijze maar aandurft en ver-werken wil:

Laat mij nimmermeer berusten, G-od, dien 'k niet met namen zeg: Uw verlangens zeekre lusten Neem niet van mijn lippen weg. Van • Uw zoeten honger weet ik Jarenlang mijn maal bereid. Van Uw gouden wanhoop leed ik De eindelooze heer1ijkheid.

Ja, dat de spijze van deze godenzieners zoet is, juist als zij tot het leven indringt en in het bloed, in het wezen, opgenomen wordt, dat zeggen ze wel zeer duidelijk.

Want hun geboorte heet Gods geboorte; hun gestalte wordt in eigen oog de gestaJtenis van den Christus in den eeuwigen wederkeer aller dingen, den wederkeer ook van Christus.

Voor wie den bijbel volgt, is echter de 'roeping, die van boven is, een andere. Zijn worsteling is, dat hij worde weder-geboxen uit den Geest en dat Christus in zijn verbrokenheid en schande gestalte krijge.

Maar voor den mensch der aesthetische religie staat de verhouding anders. Zijn geboorte en zijn levens-ontplooi'ing zijn de geboorten Gods. Zijn metamorphose geeft Christus gestalte; maar Christus neemt ze niet in hem, zooals de bijbel leert, maar ontvangt ze van hem, van den emotioneelen mensch:

In eiken menschengeest woont Christus diep verholen, Gij kunt Hem kwetsen, of gij kunt zijn wonden heelen; Hef slechts het zwaar gordijn, waarachter ziel verscholen Ligt — en ge vindt den Christus daai-verborgen. 3)

Zoo wordt, gelijk we reeds zeiden, vooruitgegrepen op de profetie der Openbaring van Joha.nnes, dat er eens een stad komt zonder tempel. Des Heeren tempel, des Heeren tempel, des Heeren tempel is hier; de Joden wijzen daarbij, al is 't dan naar een steenen tempel, irog naar bo'ven; het moderne aesthetendom naa, r binnen. „Geen tekst", ZOO' zegt iemand, , , geen tekst is de(ze) mystiek zoo dierbaar als: het koninkrijk Gods is binnen in u". Maar ze leggen den tekst dan ook verkeerd uit. Want „het koninkrijk Gods is in uw midden", zoo zeide Christus; en toen Hij dat sprak, toen was Hij daar zelf, met zijn wonderen, en zijn krachten, met zijn strijd en zijn worsteling tegen zonde en vloek.

Er zou nog een andere tekst lievelingstekst kunnen worden: het woord van Raulus tot zijn christenen, die ojn Christus wel vele malen ontroerd, doch tot Hem dan ook éénmaal bekeerd geworden waren: noemde hij hen niet „brieven van Christus"? Velen zeggen dat van zichzelf met nog meer vrijmoedigheid, dan de Corinthische christenen, die het Paulus liefst lieten zeggen; maar het verschil is, dat in het eerste geval Christus den brief schreef, in het tweede geval de kunstenaar zelf, naar hij devotelijk zich beroemt.

Maar, zal iemand zeggen, zij n ze dan geen brieven van Christus?

Heeft dan de ontroering geen plaats in het christelijk leven? Heeft dan de ontroering der kunstzinnige zielen, die van God en den Christus ontstoken zijn, en die zijn geluid vernemen, ook al blaast de wind zoo ha.rd niet als bij een ander, geen religieuso waarde?

Wij antwoorden, dat religie haar eigen kunst schept, haar eigen emotie wekt; en dat emotie „zonder meer" nog niet religie is, om de eenvoudige, of eigenlijk niet - eenvoudige reden, dat „emotie-zonder-meer' niet bestaat. Zij, de emotie, is beweging van de ziel; maar achter de beweging zit het leven zelf; ligt de oergrond van ons bestaan. En dat bestaan is uit God, of iiiet uit God. Maar alle bestaan, ook dat buiten God is, kent de „ontroering". Zelfs de duivelear sidderen; en wel zeer plat is de opvatting, die dat alleen aaai de vrees toeschrijft; ook de duivelen hebben God gezien; en God is geen Macht, die men vergeten kan.

Daarom moeten wij tusschen religie en aesthetische beleving, tusschen godsdienstige en kunstontroering wel scherp onderscheiden.

Wij willen enkele verschilpunten opnoemen.

In de eerste plaats merken we op', — en misschien bevreemdt het enkelen, dat we juist daaxmee beginnen, maar het is voor ons gevoel een der dieperhggende onderscheidingen — dat de aesthetische ontroering leeft — en dat is haar quietistische gemakzucht — bij het oogenblik, terwijl de religie, opgevat naiar Calvinistische idee, niet met het oogenbhk tevreden mag zijn.

Want religie is rijker, dan dit schamele, armoedige vers van Boutens:

Eén ding schonken mij : Onvoorwaardelijk ' Uit hunnen overvloed De eeuwige goden: het Oogenbhk.

Religie toch is niet maar een bhk op God, niet slechts een geloof, dat Hij er is, en dat Hij zich heeft ontsloten in Jezus Christus. Neen, religie is ook een zijn in God; maai dan een zijn in Hem, gelijk Hij zich geopenbaard heeft in "Jezus Christus. En wie Christus aanvaardt, die neemt tegelijk ook aan de heilsgeschiedenis; de geschiedenis der openbaring van God door de eeuwen. Christus toch is een verschijning, die niet op zichzelf staat. Knecht is Hij; en een knecht heeft met zijn knechtelijken arbeid doel in wie hem zendt, in zijnen Heer. Daaxom is Chris-

tus ook nooit los te maken Vairi zijn toekomst; en zijn toekomst ia niet te scheiden van Zijn voornemen, om het Koninkrijk aan den Va, der over te geven. Wie dan ook Christus zien wil, moet nooit het oogenblik in Hem grijpen, noch het momenteels in hem willen vasthouden. Waaat Christus is in beweging; Jezus heeft haast, zeggen de Evangeliën; hij zwoegt over een proces, dat voltooid moet worden, en zie, het is nog niet voltooid, zegt de Bijbel. Zoo is elk momenteel gebeuren in Christus' levensgang alleen te zien in zijn onverbrekelijke eenheid met wat hij daarna zal werken. En wie over Hem ontroerd is, zie toe. Want alle deel wordt in de religie ondergeschikt gemoiakt aan het geheel; in religie is alles dienst, dienst, dienst. Het geheel dient de deelen, de deelen het geheel; het njpment wordt opgenomen in de be-.weging van de eeuwigheid, de eeuwigheid voltrekt zich in het moment. Daarom zijn de lijdensweken, hoe schoon op zichzelf voor wie sterk genoeg er voor zijn, een gevaar: ' de instelling is niet de sterkte bewustwording van den christelijken geest. W^ant de christelijke kerk mag niet denken, da, t de bloedende en gegeeselde Christus nu eigenlijk haar alles of zelfs maar baar voornaamste bezit is; behalve zijn „lijdelijke" heeft ze óók zijn „dadelijke" gehoorzaamheid van ouds beleden. Maar waarom spreekt ze dan niet zeven weken lang over zijn bidden, zijn prediken, zijn niet-zwijgen, dat toch ook alles gohoorzaamheidsbetoon is aan God, middelaarswerk? Waarom spreekt ze niet zeven weken over zijn verschijning als LevensvoTst aan de leerlingen, die tot het apostolaat moesten bekwaamd worden, aangezien ook dat gehoorzaamheid, en middelaarsdaad is? En waarom niet zeven weken over zijn verhooging, of over zijn nemen van het verzegelde boek, of'ovcr zijn wederkomst ten oordeel? Want alle die momenten behooren tot zijn groote ééne werk, en het eene is niets, volmaakt niets, zonder het andere.

Neen, gij kerk van Christus, belijdende kerk, wanneer gij den menschen van de stemming, van de ontroering, die niet den dag, maa, r het uur grijpen, verwijten wilt doen, steek eerst dan de hand in eigen boezem. Hoe vaak staat gij stil bij het o o g e n b 1 i k k e 1 ij k e, in den bloedenden Borg; hoeveel dichters hebben nooit van uw profeteerenden mond vernomen, dat de verblijding over een moment, dat zelfs maar het accentueeren van een moment, in tegenstelling van het andere, gevaarlijk is, omdat het dreigt, den band aan het , geheel te verslappen, omdat het een begin is van de ziekte dezer dagen, een begin kan wórden althans: de keuze van de stille emotie van het beleven van het oogenblikkelijke in het oogenblik, terwijl men moest kiezen, (omdat religie dienst is èn waarheid), de emotie over het inzien in de groote lijnen van Gods ééne werk in den Christus, dien Hij gezonden heeft en dien Hij jiog zenidende is?

Meent jemand, dat zoo de ontroering w ij k en zal voor ' het denken, dan vergist hij zich. Indien hij het wil erkennen, dat „gehoorzaamheid", ja, zeker, ge-hoor-zaam-heid er ook moet zijn in de mystiek, dan zal hij toegeven, dat de gehoorzame mystische ziel niet vereeuwigt, wat God niet vereeuwigt: het , , punt" in de handeling, maaï dat ze wèl volgt met oogen, brandende vam begeeren, de lijn. die God trekt. Gaat de mystiek dan dood? Mensch, gij weet niet, wat gij' zegt, antwoordt u •uw God. Wie de breede banen .afzoekt van Gods zelfopenbaring de eeuwen door, die wordt de gemoedelijkste mensch, als de liefde daarin is. Diens emotie komt ook het meest nabij aa; n die van den Christus zelf. Want hij zeide: nu is mijn ziel ontroerd: en toen hij dat sprak, toen blonk daar niet een f-nkele ster. bij nacht, zelfs geen Beteigenze, die kleuren wisselt, en waarover iemand het zoo druk heeft i), maar toen ging hem de gansche "koepel der tijden open, toen blonk hem tegen heel de hemel van Gods uitgestrektheid, toen lichtten Hem al de vuren Gods.

O, er is zooveel ongehoorzaamheid in preekheeren en dichters; de uitersten raken elkaar. Eén diamant bewonderen: verzinken in het oogenblikkelijke: de deelen op tafel leggen, een voor een; het is zoo aandoenlijk; en wie er niet aan meedoet, die heet verstandsmensch, die heet intellectualist. Maar dat ka» de naam oot zijn voor den PJuizer, die het schoone oogenblik wil ont-leden, dichter, of profeet moge hij dan verder heeten. Doch waal-de liefde neemt het hart en het hart zich geeft .aan het hoofd, daar eerst is de mvstiek, de ontroering religieus geworden. Daar eerst is erkend, dat in religie de ontroerends ziel bij eiken mijlpaal, die haar emotie wekte, niet verzinkt in de beschouwing van het deel, doch zich opricht en strekt tot God, en zegt: o God, uw openbaring is nog niet af, en uw Christus is nog niet gereed: zoo leid mij de trappen verder op van uw altaar, mijn Koning en mijn God.

En predikers, die dichters schelden, mogen toezien op zichzelf, Want:

Wij hebben geen last van .punctueele beschouwingen.

Maar wèl van punt - beschouwingen.

: De eerste kunnen goed zijn, als ze maar wa; ar zijh.

Maar de laatste zijn nooit goed, a, l wekken ze nog zoo sterk de emotie.

Want ze zijn niet waar. De punten opj Gods schetsboek vornïen lijnen; en de schoone uren van Goddie-zich-ontdekt vormen samen de eeuw, de toekomende.

En emotie, die dat niet weet, heeft God niet gezien, en is dus niet uit de religie opgekomen. Zij heeft maar een gedachte-God, en een gedachte-Christus; maar niet den Eénen, die is en die was en die komen zal.

Een punt bestaat eigenlijk maar in de verbeelding.

Daar mogen we wel eens meer aan denken; d© dichters in hun lied; de dominees in hun preek, willen ze ooit van elkander leeren; hetgeen ze van weerszijden om het hardst betuigen mèt of zonder „ontroering”.


inl\ ^^•'-^™1 Brunnor, Die Mystik und das Wort, Tubingen, "24, il. 49 y 387. ' • _

2) In de Statenvertaling: „die het vatten kan, vatte het."

3) .Aangehaald in Prof. Dr G. v. d. Leeuw, Mystiek, Baarn, Hollandia, 1925, bl. 32.

1) J. A. dèr Mouw, zie eerste artikel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

RELIGIEDSE OF AESTHETIScHE ONTROERING.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 3 april 1925

De Reformatie | 8 Pagina's