GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Iets over zielkunde.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Iets over zielkunde.

8 minuten leestijd Arcering uitzetten

Lezen in de ziel van een ander.

III.

De methoden, die ons den weg wijzen, om te lezen hetgeen er in de ziel van den ander omgaat, waren, voorzoover we ze een vorig maal bespraken, alle zulke methoden, die wachten tot de verschijnselen zich voordoen, —. tot er op eeii of andere wijze iets is te merken.

Men gaat daar eenvoudig empirisch te werk met de gegevens, die er zijn.

Maar het kan ook anders.

Ik kan ook pogen de verschijnselen, die mij iets zeggen omtrent het innerlijk van den persoon, dien ik onderzoek, te voorschijn te roepen. Ik kan opzettelijk een prikkel doen gewaar worden, waardoor mijn proefpersoon een bepaaJde reactie laat merken.

Dit heeft veel voor. Immers op die manier behoef ik niet te wachten, tot zich de eene of aaidere knobbel vertoont; ik behoef niet een .^root stuk schrift van iemand in handen te hebben, — waarbij natuurlijk allerlei kwesties zich voordoen, die het onderzoek kunnen bemoeilijken; maar bovenal, ik kan pogen allerlei factoren, die mede een rol spelen bij het ontstaan van een verschijnsel uit te schakelen.

Wat evenwel het allerbelangrijkste is, is dit: door opzettelijke proefnemingen, door het zoogenaamde experiment, kan ik een willekeurigen toestand een willekeurig aantal malen in het leven roepen. Het is natuurlijk van groote beteekenis, het leven te kunnen beluisteren, en de levensuitingen te kunnen waarnemen. Maar van meer gewicht is het, wanneer het gelukt inlichtingen te 'kunnen inwinnen in en bij en over het leven der ziel en in en bij en over de natuur zelf.

En dat daarbij de mogelijkheid bestaat, dat men geheel willekeurig, al naa, r de eigenschappen van de natuur zelf zulks eischen, op een bepaalde wijze en onder bepaalde omstandigheden de proeven, die genomen zijn, een oneindig aantal malen kan herhalen, is een feit van het groo> tste gewicht.

Nu moeten we wel voorzichtig zijn, en ook eerlijk tegenover de natuur zelf.

Immers, hoezeer we ook dankbaar zijn voor het vele, dat de experimenteele zielkunde in de laatste jaren ons gaf, toch mgeten we nimmer vergeten, dat dit experimenteeren' dikwerf een kunstmatigen factor inbrengt in het leven. Stel u Voor, ik doe een proef met een spin. Dan kan die proef me heel veel leeren. En omtrent de mogelijkheden, die er in het instinct van die spin zijn, omtrent de gewoontevorming b.v. van zulk een spin, kan ik zeer interessante dingen ontdekken, die me ook bij de beoefening van de zielkimde gewichtige dingen kunnen zeggen. Maax wat ik deed was toch altijd een experiment. Het geschiedde onder die en die omstandigheden, onder die behaalde voorwaarde, in dat bepaald milieu. Het is steeds de vraag, of de spin ook zoo gedaan zou hebben ingeval het beest in een tuin of in een oud gebouw haar vrije leventje kon leven.

Wanneer ik experimenteer, dan is er altijd de factor, dat er het experiment is. En dat experiment opzichzelf is ook een ding van invloed en van beteekenis voor de psychische constellatie in het moment, dat de proef wordt gedaan.

En daarom is er ongetwijfeld de noodige voorzichtigheid te betrachten bij het nemen van proeven, althans bij het trekken Vtan conclusies uit de gevonden gegevens.

Maar er is ook wel degelijk een vorm van experiment, waaibij deze bezwaren nimmer kunnen gelden.

Wanneer een onderwijzer op school de leessnelheid van een kind controleert, wanneer hij opzettelijke waarnemingen doet in verband met de mogelijkheden, die de aanleg van het kind biedt, dan kan dal wel degelijk zóó geschieden, 'dk.1 dat kind van dit onderzoek niets merkt. Wanneer men, zooals ook al meer gedaan wordt, wil nagaan, op welke wijze de menschen reageeren op allerlei woorden, die hun worden toegesproken of toegeroepen, dan bestaan er reeds allerlei methodes, waardoor het mogelijk wordt, dit alles te doem op zulk een wijze, dat de proef'liet karakter van het opzettelijk experJmeateeren al 'meer verliest.

Bovendien bestaat er bij hen, die zich voor allerlei proeven geven ook zooiets als het op een proef geoefend zijn, dat wil zeggen, ze kunnen leeren zuiver t, e reageeren, en ze kunnen gewennen aan het „proefpersoon" zijn.

Het ligt in ons voornemen in eenige artikelen, die volgen, over deze z.g. experimenteele zielkunde te handelen.

Maar voor we daartoe komen moet^er een principiëele vraag besproken worden. En dat is deze: hoe verhouden zich de resultaten van de experimenteele zielkunde tegenover de beginselen, die wij omtrent de ziel en haar wezen belijden.

Ik bedoel nu niet de vraag te stellen: zijn de tot dusver gevonden resultaten al of niet met dat beginsel te rijmen, zij'n ze er gemakkelijk of slechts moeilijk mee in overeenstemming te brengen — maar wel meen ik dit: hoe verho'udt zich in het algemeen het feit tegenover het beginsel?

En dan kan ik met verwijzing naar hetgeen juist in deze weken in het hoofdartikel door onzen eindredacteur wordt besproken, en met heenwijzing naar het door Prof. Grosheide in 1917 op den Universiteitsdag gehouden referaat, wel zeggen, dat omtrent die verhouding onder ons wel een min of meer goed omlijnde opinie bestaat. De beginselen blijven ons een richtsnoer, en zij! blijven heerschen ook op het terrein van de zielkunde.

Wanneer we dan ook op dit gebied ons bezighouden met het experiment, dan vergeten we nimmer, dat we te doen hebben met een ziel, die werkelijk en zelfstandig bestai'at. Dat die ziel onsterfelijk is, en dat het wezen van die ziel door experiment nimmer kan worden benaderd.

Door het experiment kunnen we slechts de verschijnselen constateeren.

Maar nu hebben we juist de experimenteele zielkunde noodig om ons over het leven van de ziel in het algemeen, en over dat leven in bizondere gevallen het noodige licht te verschaffen, dat wil zeggen: om ons aan de feiten te helpen.

Hoe hoog we het beginsel ook schatten, dat loeginsel leert ons nimmer b.v. antwoord te vinden op de vraag, wat het beste is linkshandige kinderen maar linkshandig te laten, of hen te leeren werken met de rechterhand; het beginsel leert me nimmer, dat iu mijn ziel een bepaald rhytme steeds overheerscht; het kan me nooit inlichtingen geven over de vraag, of het met het oog op de vermoeidheid van een leerling op school ook gewenscht is om de zooveel minuten een kleine pauze te geven; dat beginsel zegt me niets omtrent de kwestie van den prikkeldrempel en de prikkelhoogte, en de wet van den onderscheidingsdrempel, zooals we die als de wet van W e b e r - F e c h n e r kennen, zóu de meest principiëele geleerde zonder onderzoek, zonder experiment nimmer hebben gevonden.

Maar wél is het noodig, dat ons beginsel ons gaat leiden, zoodra het aankomt op de verklaring der feiten. Immers dié hangt ten nauwsïe samen met datgene, wat we omtrent het wezen der ziel gelooven.

Er zijn bovendien momenten, waarin we kunnen komen te staan voor de vraag, wal in een bepaald geval waar is, het feit, of het begin'sel. Stel het ware mogelijk, dat iemand op experimenteelen grond meende te kunnen aantoonen, dat de ziel wel sterfelijk was (hetgeen wel nimmer iemand zal pogen te bewijzen); — maar in zulk een geval zouden we onmiddellijk zeggen: met alle goede bedoelingen van den onderzoeker zullen we rekening houden, maar wat hij zegt is onwaar — niet omdat wij met ons onderzoek het tegendeel hopein te bewijzen, of omdat we vinden, dat zijh bewijzen niet voldoende zijn, maar omdal we den moed hebben hier heel sterk aprioristisch (met een van te voren ingenomen standpunt) op te treden en te zQggen: Gods Woord zegt het anders, dus kan het niet waar zijn, wal men beweert. Dat standpunt zal misschien hier of daar worden belachen. Maar we zijn voor zulke lachbuien niet bang. Trouwens, ieder onderzoeker is bevooroordeeld, in dien zin, dat hij een eigen principe heeft, waa, maar hiji werkt.

Maar ook dit standpunt eisoht, dat we zoo eerlijk mogelijk komen tot de feiten.

Dat is: inductief te werk gaan.

Dat we met het beginsel komen tot de gevonden resultaten.

Dat kan men dan een soort deductie noemen.

En zoo kunnen we zeggen, dat het lezen in de ziel van den ander ons moet worden geleerd, behalve door Introspectie, door datgene, wat het experiment ons omtrent de ziel en haar mogendheden zegt.

Maar dan steeds zóó, dat ons beginsel een leidende jositie houdt, wanneer we g^aïi verklaren en wanneer we de feiten gaan brengen in verband met het wezen van 'de ziel.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

Iets over zielkunde.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 mei 1925

De Reformatie | 8 Pagina's