GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE HEILIGE SCHRIFT EN DE BEGINSELEII DER WETENSCHAP.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE HEILIGE SCHRIFT EN DE BEGINSELEII DER WETENSCHAP.

12 minuten leestijd Arcering uitzetten

IV.

Er behoort voeling te zijn tusschen ons Gereformeerde volk en onze wetenschap. Ons volk heeft getoond te waardeeren. Zijn belangstelling kan het best worden aangemoe-, jv digd niet zoozeer door populariseering der .1 wetenschap, als wel door bjj vvederzijdsche ontmoeting over de beginselen te handelen. Immers is de geloovige wetenschap gebouwd op het geloovige weten.

Bij de vraag, welke beteekenis de Heilige Schrift heeft voor de wetenschap, moet gelet worden op twee uitersten. Het eerste is dit, dat men - en terecht - wetenscliappelijke beginselen put uit de Schrift en daarna - eai dit ten onrechte - door deduktie, door afleiding, uit die beginselen heel de werkelijkheid wil construeeren. Dat nu gaat niet aan. De werkelijkheid moet empirisch woi-den. onderzocht. Dat mag niet aan de ongeloovige wetenschap worden overgelaten. En het. is dat empirisch onderzoek, waarvoor onder onze menschen nog niet voldoende waardeering wordt gevonden.

Het andere uitsterste, dat de eeuwige beginselen, gelijk die ons in de Heihge Schrift zijn geopenbaard, van geen - belang acht voor de wetenschap, uitgenomen de theologie, komt ondel' ons niet veel voor. Toch vertoont zich hier en daar eeri symptoom. Bovendien zijn er reeds zonen van Gereformeerden huize, die aan andere Universiteiten de e.^acte wetenschappen bestudeerden, aan dit uiterste ten slachtoffer gevallen.

Dat zooveleii uit geloovige kringen, die de vakken, waa.rbij het empirisch onderzoek zich vooral tot het zichtbare, het uiterlijk waa.meembare uitstrekt, tot ongeloof zijn vervallen, bewijst op zichzelf reeds, dat er eenig verband moet bestaan tusschen dat empirische onderzoek en de beginselen.

Als beide niets met elkander te maken hadden, zou dat in die mate niet voorkomen.

Achter het empirisch onderzoek, gelijk dat aan OKze Openbare'Universiteiten wordt ingesteld, moeten dus beginselen werken, die met onze beginselen in strijd zijn.

Dat blijkt van achteren wel.

En daarom reeds is het zoo noodig, dat d'e Vrije .^'Diversiteit onze jonge menschen in de gelegenheid stelt de vakken te bestudeeren, welke op het fitwendig empirisch onderzoek zijn aangewezen.

We moeten zoo spoedig mogelijk krij'gen: een wisen natuurkundige en een medische fakulteit.

Dat dient aan den verderen uitbouw van de andere faculteiten vooraf te ga, an.

Juist op dat terrein, waarop wij zulke gevoelige 'feriiezen hebben geleden, behooren we ons, zoo ^r slechts even kans is, te gaan bewegen.

Het komt er hier op aan Se rechte mannen voor 'Je katheders te vinden.

Dat is een nog strenger eisch dan de finajiciëele Mogelijkheden.

Want in het financiëele hebben we geleerd ons 'e behelpen.

Met betrekkelijke spaarzame middelen hebben ook fle andere fakulteiten totnogtoe geaxbeid.

Weelderig zullen de fakulteiten van exacte wetenschap niet kunnen worden ingericht. En dat behoeft ook niet.

Al zal er dan over de financiën ernstig moeten worden gesproken, hoofdzaak zijn ze niet.

Hoofdzaak is geleerden aan te stellen, die ook bij tan empirisch onderzoek de Gereformeerde beginselen doen gelden.

„Niet mannen dus, die konfessioneel Gereformeerd ^'^ en tevens knap in hun vak.

Maar mannen, die ons ook op' dit gebied geven Gereformeerde, Calvinistische wetenschap.

Dat zij kerkelijk goed Gereformeerd zijn is niet genoeg.

Zij moeten ook Gereformeerd zijn in de beoefening'der wetenschap.

Natuurlijk noemt men dit van de overzijde „onwetenschappelijk".

Maar a, an groote woorden van dien kant zijn we gewend geraakt.

En wie werkelijk de Calvinistische wetenschap wil dienen, zal er zich dagelijks tegen moeten harden.

Waarom mogen a.nderen bij hun empirisch onderzoek er wel beginselen op na houden en wij niet?

Want dat ze bij hun onderzoek van vooropgezette stellingen uitgaan, kan kwalijk worden ontkend.

Dat sluit de idee van het empirische onderzoek reeds in.

De empirische onderzoeker is geen zwerver, dié de vuilnisbakken omwroet en nazoekt en afwa.cht of hij wat vindt, dat van zijn gading is.

Neen, hij zoekt een bepaald iets.

Hij gaat er van uit, dat dit in de werkelijkheid gevonden wordt.

Empirisch onderzoek is nist mogelijk zonder hypothese, zonder zekere V'ëronderstelling.

Anders ware het empirische onderzoek gelijk aan het kind, dat met zand speelt, a, l die korreltjes tusschen zijn vingertjes laat glijden en misschien ook weleens wat vindt, maar toch - geen kennis najaagt.

Empirisch onderzoek zou vol gapingen blijven, geen kennis verschaffen, daaiom zijn naam niet waard zijn, indien de hypothese deze gapingen niet vulde, er één geheel van maa.kte.

Wie de natuur empiriS'ch onderzoekt, moet van de hypothese uitgaan, dat de natuur zich voor onderzoek leent, dat er iets wetma.tigs in die natuur is en hij zal voor zichzelf reeds de vraag beantwoord hebben of de natuur ook het doelmatige te aanschouwen geeft of niet.

Nu heet het wel, dat een hypothese altijd een voorloopig karakter draagt en moet worden losgelaten, zoodra de feiten het vorderen.

Maar dan generaliseert men te veel.

Men moet onderscheiden tusschen hypothesen, welke in het centrum en zulke, welke aan den omtrek liggen.

Men kan b.v. van de hypothese uitgaian, dat de slaapziekte veroorzaakt wordt door den beet van een bepaalde muggènsoort. Wijzen nu de feiten uit — ik noem maax wa.t — dat ze niet op' rekening mag gesteld van een muskiet, maar toe^ geschreven dient' te worden aan vliegen, dan zal men zulk een hypothese gemakkelijk loslaten.

Zij raakte maar een heel klein onderdeel van de natuui'.

Maar hypothesen, welke de natuur in haar geheel omspannen, als b.v. dat de natuur werkelijkheid is en geen schijn, dat de stoffelijte natuur onderworpen is aan de geestelijke of omgekeerd, dat de aaxde door ontwikkeling uit een of ander oerelement is ontstaan en niet door schepping, dait er een overgang is va.n de eene wezenssoort in de andere, laat men voor geen feitenonderzoek los.

Men verklaaxt juist het empirisch gevondene naar die hypothesen.

Klopt alles niet, dan bekent men: jai, er zijn nog wel ontbrekende schakels, maar ons onderzoek was uiteraard nog onvolledig, daaxom moet het worden voortgezet en dan zullen we het wel vin(^en.

Deze hypothesen staan in onlosmakelijk verband met de levensovertuiging. Daaraan houdt men vast, zoolang men nog eenige evenwichtigheid in zijn pevsoonJijkheid heeft overgehouden.

Het is dwaasheid te meenen, da, t een man van wetenschap, zoodra hij zijb. studeerkamer binnentreedt of zijn laboratoTiumjas aantrekt, zijn levensovertuiging aan den kapstok hangt.

Hij zou evengoed zoolang zijn hart op sterk water kunnen zetten en zijn gewone hersenen in een laadje bergen en die door een stapeltje hersenen, door Haeckel persoonlijk geïnspekteerd en gedesïnfekteerd, kunnen vervangen.

Zijn wereld- en levensbeschouwing zijn geen verflaag, die kan worden afgekrabd', maar heeft heel zijn persoonlijkheid doordrongen.

Wie dan ten allen tijde bereid zou zijin om zulke cenirale hypothesen te laten vallen, zou moeten ophouden persoonlijkheid te zijn.

Hij zou een instrument zijn onder de instrumenten.

En daarmee zou de wetenschap onthoofd, ontzield zijn.

Die centrale hypothesen zijn voor den wetenschappelijken onderzoeker zijn beginselen.

Zij staan in harmonie met zijn levensovertuiging.

Waar nu onze levensovertuiging door de Schrift wordt bepaald, kan het niet anders of onze beginselen ook bij het wetenschappelijk empirisch onderzoek worden ons door de Sclirift gegeven.

Zij liggen daarin niet wetenschappelijk geformuleerd, natuurlijk.

De wetenschappelijke formuleering is taak van de wetenschap.

Maar als beginselen zelf worden ze ons daarin geboden.

En ‘t is alleen de hoógnfoed van het ongeloof, ' die spreken doet: wat met mijn levensovertuiging strookt kan beginsel van wetenschap zijn, maar wat de uwe eischt niet.

Ik ben onbevooroordeeld, gij bevooroordeeld.

Zoo brutaal drukt men het wel niet uit.

Maar daar komt het toch op neer.

Welnu, wij schamen ons niet er voor uit te komen, dat wij over heel de linie der wetenschap in laatster instantie uit de beginselen der Openbaring Gods leven.

Wat toch hebben we onder beginselen te verstaan ?

Vele definities zijn mogelijk.

De meest bevattelijke is misschien wel deze: beginselen zijn de antwoorden op, de laatste vragen.

Deze vragen zijn tot drie te herleiden: vanwaiar? waardoor? en waartoe?

Vanwaar?

Het is de vraag naar den oorsprong van de realiteiten en van de realiteiten in haar geheel.

Vanwaar de kosmos, het heelal?

Vanwaar het leven?

Vanwaar de mensch?

Vanwaar met name de ziel?

Vanwaar de geschiedenis?

Vanwaar de gebrokenheid in natuur en geschiedenis ?

Vanwaar de veelheid der talen?

Vanwaar de veelheid dier religies?

Dit zijn nog maar enkele kömbinaties, waarin de vraag: „vanwaar" in het mensohehjk denken en toegescherpt in de wetenschapi voorkomt.

Waardoor?

Deze vraag heeft betrekking op het huidig bestand der werkelijkheid.

Waardoor stort de kosmos zich niet in een chaos leeg ?

Waardoor behoudt het leven zijn oorspronkehjk karakter ?

Waardoor is de mensch in wezen nog dezelfde als duizende jaren terug?

Waartoe?

Hiermee vragen we naar het doel van de werkelijkheid zelf en al wat we in de werkelijfeheid waarnemen.

Waartoe bestaat de natuur en de mensch in haar en wa.t zal haar einde zijn?

Men kan deze vraalg door honderde deelen en. met honderde vermenigvuldigen ?

En nu kan men wel trachten die vragen uit te schakelen.

Men kan aanvoeren: ik ben in mijn wetenschap'pelijken arbeid bescheidener. Ik kom aiaji de laatste vragen niet toe. Ik ben aJ erg blij, wainneer ik op

de voorlaatste, of op de overvoorliaiaXste, of op de betovervooxlaatste vragen eaa antwoord vind. ZoO' kom ik dus aan de beginselen niet toe.

Men kan dat ook in alle oprechtheid meenen.

Toch geeft men zich dan over , aan zelfbedrog.

Want die vragen worden gesteld door het menschelijke denken van alle tijiden.

Af en toe komen er periodes in de geschiedenis voor, waarin men die laatste vragen onderdrukt.

Men wil ze niet hooren.

Men trekt om zijn wetenschappielijke belangstelling een engen cirkel.

Men geeft zich over aan het positivisme in eenigerlei vorm, d.w.z. men bepiaalt zich tot het positieve en tot het positieve allen, toit dat wat men innerlijk of uiterlijk waarnemen kan, zoekt daarin wetten of het algemeene of hoe men het ook betitelen wil en waant ajzooi buiten het woelige water der principia te kunnen blijven.

Doch deze houding wordt bewust ol onbewust ingegeven, hetzij dooT afkeer van, hetzij' door angst voor die laatste vragen met haar antwoiorden, of wilt ge: voor de beginselen.

Wanneer die houding welbewust wofdt ingeno-; men, verraadt ze ook een beginsel.

Dit kan het beginsel zijn van het agnosticisme, dat zich in dit bepaalde geval zóó laat omschrijven: op die laatste vragen is toch geen antwoord te krijgen, van die beginselen weten we .niets, ze liggen voor ons in het duister.

Of het kan het beginsel wezen van het indifferentisme, van de onverschilligheid: die laa.tste vragen kunnen me niet schelen, om beginselen maiafe ik me niet warm.

Tegen wil en dank is dat ook een antwoorld op de laatste vragen, maar een gramstorig, alwijzend antwoord: ik laat me met u niet in.

Toch baat zulk een antwoord niet.

De laatste vragen laten zich niet het zwijgen opleggen.

Hoe meer de mensch in een zekere pteriode zich van haar tracht al te maken, des te sterker verhefi'en ze zich in een andere.

Het blijft de kreet van het menschenhaxt, welke zich voortplant in zijn denken en niet minder in de wetenschap: vanwaiax, waardoor, waarheen?

Het menschelijke verstand vindt opi "die drieërlei vraag het antwoord niet.

Ze ligt buiten de grenzen vau het empirisch onderzoek.

De mensch kan den oorsprong der dingen empirisch niet vinden. Dan had hij minstens bij' het ontstaan tegenwoordig moeten zijn.

Dat geldt ook van het waardoor? en waartoe?

Hij moet er over woxden ingelicht door Hem, die alles geschapen heeft, die de orde der dingen in stand houdt en die alles een bestemming heeft gegeven.

Die inlichting geeft God in Zijn Openbaring, welke voox den zondigen mensch alleen te veistaan is .uit Zijn Wooxd.

Zoo moet da.n alle wetenschap , haax diep'ste be^ . ginselen ontvangen uit de Heilige Schxift.

Maar is er d^n geen enkel vak van wetenschap denkbaar, dat los van de Schrift kan woxden beoefend ?

Neem b.v. de oceaneografie, het zee-onderzoek.

En dan spreekt het vanzelf, dait die Schrift niet : bepaalt, hoe diep de zee hier en hoe diep; ze daax is.

Dat moet gepeild woxden.

Zelfs is het mogelijk, dat een ongeloovig onder-; zoeker daarin beter slaagt, dan een geloovig.

Omtrent de bodemgesteldheid der zee, zal men vragen: hoe hebben zich daar bergen gevormd en hoe elders dalen en men zal b.v. een verlegging vaji een henedengolfstroom als oorzaak daarvoor .aanwijzen of andere katastrofen.

Over dat alles leest men in de Schrit niets.

Maar dit betreft daji ook niet de laatste vragen.

Ieder onderdeel van wetenschap^ heeft ook laatste vragen.

Vanwaar en waartoe de zee met haar monsters, haar wondere pracht in de diepte, haar mysteriën.

De wetenschap bestaat maar niet uit stukjes en brokjes, die overal verspreid liggen.

Ze vormt een organische eenheid.

Dat ligt reeds in de begrippen „weten" en „kennen" in.

Beide zijn gericht op den samenhang in de realiteit.

Daarom regeert het Schriftbeginsel O'ok de wetenschap tot in haar onderdeelen.

Opmerkelijk is het dan ook, dat juist dat zeeonderzoek dikwijls in dienst der evolutie-theorie is gesteld..

Men heeft n.l. in het allerlaagste leven der zeewezentjes den oorsprong van het leven willen vinden.

Hoezeer dan ook de oceaneografie voor het grootste deel in de bekende neutrale zone ligt, geheel neutraal is ze niet.

Ook daar zijn laatste vragen.

Ook daar zijn feiten, die ^m principiëele verklaring roepen.

Al behoeft men geen zee-atlas van een geloovig onderzoeker te stellen tegenover een zee-atlas van een ongeloovig vorscher, al 'is men het in het feitelijke bij het empirisch onderzoisk vrijwel eens •en ook wel in meer oppervlakkige verklaringen, in de diepste verklaring ga; at men onherroepelijk uiteen.

Het is dan ook een dw.alijig, 'dalt er neutrale wetenschappen zouden zijn.

Er is een neutrale zone in de wetenschap.

Maar binnen die zone valt geen enkele wetenschap in haax geheel, geen enkel vak van wetenschap.

Wel gedeelten van wetenschap.

En dan die gedeelten, die onder direkte uitwendige waarneming vallen.

Elke wetenschap echter staat rechtstreeks met de beginselen in verband en is daarom van de Schrift afhankelijk.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's

DE HEILIGE SCHRIFT EN DE BEGINSELEII DER WETENSCHAP.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 5 juni 1925

De Reformatie | 8 Pagina's