GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

DE BERGREDE.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

DE BERGREDE.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

V.

Zoo blijft nog ter bespreking over, ds laatste, zeker niet de minst gewichtige vraag, dia naar de geldigheid der Bergrede.

Wie deze vraag beantwoorden wil, begint irit den aard der zaak na te gaan, of niet het evangelie zelf aangeeft, tot welke personen Jezus Zijn Woorden heeft gesproken.

•Inderdaad staat dit bij de Bergrede uitgedrukt.

x\lleen - maar, terwijl we Matth. 5:1 lezen: n Jezus de scharen ziende, is geklommen op esn berg, en als Hij riedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, vinden we Matth. 7:28: n het is geschied, als Jezus deze woorden geëindigd had, dat' de scharen zich ontzetten over Zijn leer. Dat wil zeggen, we konden aan net begin/den indruk krijgen, dat .Jezus de scharen verliet en bepaald tot Zijn discipelen sprak, terwijl we dan aan het ^ einde eerder zouden vermoeden, dat^^^fe^^tee de red© van Jezus had aangehoord."^^^'? ™ '^

Het is, gelooven we, verkeerd hier een absolute tegenstelling te maken. De Bergrede valt in ieder geval in het begin van Jezus' werkzaamheid.-Van eenige organisatie onder de belijders van den Christus kon nog-geen sprake zijn. Er is een schaïe, die Hem volgt, meer niet. Het is dé vraag, OiE de twaalf apostelen reeds allen zijn geroepen. Hoogstens kan. men zeggen, dat er z'ich een scheiding begint af te teekenen. De schare, die komt om de wonderen te zien, om van de brooden te eten en de discipelen, die ook begeerig zijn om Jezus' woorden te hooren. Men kan niet uitmaken, of het conflict, waarvan Johannes 6:66 spreekt, kort na de Bergrede valt, er vóór valt het zeker niet.

Maar dan is het ook niet zoo moeilijk om de mededeelingen aan het begin en aan het slot van de Bergrede met elkander in overeenstemming te brengen. Jezus laat de groote schai'en, die Hem volgden met haar zieken, een oogenblik in den steek en beklimt den berg om te leeren. Doch als Hij daar zit, komen er weier velen tot Hem, ook een schare, een ongeorganiseerde menigte, •evenwel nu niet bestaande uit mensohen, die-alleen maar teekenen willen zien, doch uit zulken, die ook begeerden Zijn onderwijs ts hooren en van die schare kan het heeten, dat Jezus' discipelen tot Plem kwamen, zoowel als dat ze zich ontzetten, nu niet over de wonderen, maar over de' leer.

Daarmede komt overeen, wat we een vorig maal schreven over de plaats, die de Bergrede heeft in de prediking van het koninkrijk Gods. Tof het koninkrijk Gods behooren niet allen, doch sommigen, en wel degenen, die ingaan, doior de enge poort (7:14), het zijn degenen, die Jezus' woiorden hooren en ze do'en (7:24) en die door Jezus worden zalig gesproken.

Be Bergrede richt zich tol hen, die staan in het koninkrijk der hemelen.

De inhoud der Bergrede, komt dat bevestigen. We hebben een vorig maal in het bijzonder moeten spreken van Matth. 5, waar scherp de tegenstelling in uitkomt tusschen de tweeërlei gerechtigheid. Maai' wie op hoofdstuk .6 en 7 let, ziet, dat het daar vooral gaat om de geestelijke dingen, niet om het leven in de wereld, maa.r om het leven in het koninkrijk der hemelen, om de verhouding tot de broeders. En als de Bergrede komt tof het dagelijksche leven b.v. aan het einde van hoofdstuk 6, het gedeelte over de bezorgdheid, dan worden de dingen van het tijdelijks leven op hooger plan gebracht, dan valt het licht der eeuwigheid er over: oekt eerst het koninkrijk Gods en Zijn gerechtigheid en al deze dingen zullen u toegeworpen worden (6:33).

Be Bergrede is de wet, die geldt in het koninkrijk der hemelen en moet door de discipelen des Heeren daarin worden onderho-uden. ' ,

Dat is duidelijk genoeg. Maar dat is de eigenlijke moeilijkheid niet. Hier rijzen de jjezwaren, als de burgers van'het koninkrijk der hemelen ds eischen van de Bergrede willen, gaan vervullen, hoe maken ze het dan in de wereld? Kunnen ze haar de Berg-, i'ede leven ? Moetenzenaar de, Bergrede leven? Eris toch niet tweeërlei wet, één voor liet leven in huis, in de kerk en een andere voor het leven in den staat, onder de menschen'? Er is toch geen dubbel leven' mogelijk?

Hoe moeten we deze moeilijkheid oplossen ?

Gelukkig, dat de Schrift va, nzelf den weg wijst.

In de Bergrede gebiedt cnze Heiland: weer ganschelijk niet, noch bij den hemel, omdat hij is de troon Gods, noch bij de aarde, omdat zij is de voetbank Zijner voeten, , noch ])ij Jeruzalem, omdat zij is de stad des groolen Honings; noch bij uw hoofd zult gij zweren, omdat gij niet één haar kunt wit of zwart maken. Maar laat zijn uw woord ja, ja; neen, neen; wat boven deze is, dat is uit den booze. Maar, als Jezus, Die zelf aldus^ sprak, voor den Joodschen Raad staat, v-i(Ja]a.: w.eig!§jct.-: pij den eed niet. (M: tth. 26:64)...; , : /ft'IH? ; -!: ^'*? ^^'.'.:

fn de Bergrede lezen ws^& ^fc.Ik zég u, ' dat gij den booze niet wederstaiit, 'en Paulus schrijft: ant de oversten zijn niet; tot eene vrees den( goeden werken, maar den kwaden. Wilt gij nu de macht niet vreezen, doe het goede en gij zult lof van haar hebben, want zij is Gods dienares u ten goede. Maa.r indien gij kwaad doet zoo vrees; want zij draagt het zwaard niet te vergeefs, want zij is Gods dienares, een wreek'st& r tot straf den. genen, die kwaad doet. (Hom. 13:3 en i). Warmeer men zuUce .Schriftplaatsen naast elkander legt, ziet men duidelijk het verschil. De eene serie, de Bergrede loopt over gedragingen in het koninkrijk Gods, de andere serie' raakt de verhouding tot de overheid en zonden' der overheid.

Dan toch tweeërlei soort van geboden?

Neen dat niet, maar wel om te beginnen tweeërlei terrein. En dat er o-p'dit tweeërlei terrein verschil van geboden is, hangt samen met de verhouding tot de zonde.

In het koninkrijk Gods kan geen zondo' worden geduld, geen geestelijke zonde, geen daden van zonde. De middelen om tegen de zonde ts strijden, zijn gegeven. Het Woord'Gods, het onderling vermaan, de kerkelijke tucht. Voor het rijk Go-ds geldt het: Weest dan gijlieden volmaakt, gelijk uw Vader, Die in de hemelen is, volmaakt is!

Met moord en doodslag, diefstal en bedrog wordt in den kring van het koninkrijk Gods niet gerekend. Waar zulke dingen zijn, is het koninkrijk der hemelen niet. En • waar de zonde beleden is, daar is ze vergeven en daarmede de toegang tot het koninkrijk weer ontsloten.

De overheid is door God gesteld over de zondige, wereld, om het leven der menschen te beteugelen, bepaald ook om de zonde te keeren. Zij kan niet IDIJ een ieder aanl/omen met het Woo-rd Gods, want ze heeft te maken met hen, die het 'niet gelooven. Ze kan niet tevreden zijn met een enkel ja, want ze heeft te rekenen met het veelvuldig voorkom.en van de leugen.

Ze heeft niet de middelen om te overtuigen, , omdat de gemeenschappelijke grondslag, dis daartoe noodig is, nief altijd wordt gevonden. Daarom hoort bij de handhaving van haar macht de eed, het geweld.

Het koninkrijk Gods is niet van de wereld, wél in de wereld. Maar in de wereld niet als een rijk tusschen andere rijken, doch als een tegenwoordig rijk, dat allen, die er toe behooren, in de wereld laat en toch uit de wereld licht.

De Christenen , staan in het rijk Gods, ze leven ook in de wereld. En al zal hun behooren tot het rijk Gods hun gedrag in de wereld bepalen. ja beheerschen, al is er vtua tweeërlei zedewet geen sprake, ter wille van de wereld mogen ze in het leven der wereld dingen doen, die in het koninkrijk Gods ongeoorloofd, wijl onnoodig zijn.

Jezus heeft blijkens Matth. 19:8 gesproken: .ozes heeft vanwege de ha.rdigheid uwer harten u toegelaten uw vrouwen te verlaten, maar van den beginne is het alzoo niet geweest Mozes sprak ook als burgerlijke overheid. Daarom bij Mozes bepalingen, die niet thuis hooren in het koninkrijk Gods, dat ten slotte' één en hetzelfde is in oude en in nieuwe bedeeling.

Daarmede hebben we het vraagstuk' van ds geldigheid van de Bergrede aangeraakt. Omdat ze de wet is van het koninkrijk Gods, geldt ze daiarom nog niet in het wereldsche leven. Want in het wereldsche leven zijn factoren, die in hst koninkrijk Gods niet worden gevonden en God heeft Icegclaten daarmede te rekenen. AVat past in het koninkrijk Gods, past daarom nog niet in de rijken dor aarde.

Natuurlijk liggen hier voetangels en klemmen.

De eischen van de Bergrede zijn zwaar, ze eischen een bepaalde houding, een richting in heel ons leven. En het gevaar blijft groot, dat iemand zich aan de geboden van Christus .gaat onttrekken met een: hier geldt het gebod des Heeren niet.'

Dit punt dient ten slofte wel onder de oogen, te worden gezien. Daarom, plaatsen we voorop, dat beweringe'n als: het kan immers niet! of: hst is zöo moeilijk te volbrengen! nooit kunnen gelden. Tegen al zulk praten Jslijft het gebod des Heeren van, ons eischen, dat we het gehooTzamsn.

Vervolgens, verreweg het grootste aantal van de geboden der Bergrede brengen ons niet in aanraking met overheid of staat, doch zijn zeer uitsluitend geestelijk van aard, liggen zuiver op "het terrein van het koninkrijk Gods. Geen overheid heeft wat te maken met liefde voor de vijanden, met het geven van aalmoezen, met bidden en vasten, met het niet oordeelen en het heilig houden van het heilige. Nooit kan hier een beroep' ojji overmacht ol onmogelijkheid weerhouden om te doen, wat Christus van ons eischt.

Zoo kan men zeggen, dat er slechts enkele gelsoden zijn, die in moeilijkheid brengen en dat zijn over het algemeen zulke, ' waarvan we door de Schrift zelf weten, dat het op het gebied van den staat geoorloofd is andere regels te volgen. We denken liier weer in de eerste plaats aan het stuk van den eed en het wederstaan van den booze. Het zijn die geboden, die in conflict hebben gebracht en die ]iet juist niet 'hoefden te doen, indien we slechts leefden bij heel de Schrift.

De Bergrede spreekt zalig aaia het begin en feitelijk ook aan het einde (Matth. 7:24). Dat typeert haar geheel. Zaligspreken behoort tot het koninkrijk Gods. En wie als burger leeft in dat rijk, die zal •daarin in de kracht van Christus steeds dienen om 's Heeren geboden te volbrengen.

F. W. GROSHEIDE.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

DE BERGREDE.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 29 oktober 1926

De Reformatie | 8 Pagina's