GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Gisbertus Voetius.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Gisbertus Voetius.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

VI. Naar Heusdeni.

Wij hebben reeds vermeld, dat een groot aantal leden der kerk van Heusden in April 1615 een verzoek tot den kerkeraad richtte, om in de vacature van den tweeden predikant te voorzien dooT Voetius te bcToepen. 't Zou te lang vallen hier te verhalen al wat de oudste predikant, G-revius, deed O'm te verhinderen dat hun wensch werd vervuld. Twee jaar verliepen, - waarin hij bovendien steeds meer en meer zijn remonstrantsche gevoelens openbaarde; en zoo ontstond een toestand, waaronder de gemeente zeer leed. Eindelijk nam de kerkeraad het besluit, opdat men niet voortdurend van eene prediking in gereformeerden geest zou verstoken blijven, een tweetal ringbroeders uit te noodigen, om in de week „aparte predication" te houden. Het spreekt van zelf, dat de keus op Voetius viel; naast hem vroeg men zijn vriend en geestverwant, den predikant van het naburige Hedikhuizen, Johannes van der Rosieren. Op Donderdag den 4den Mei 1617 opende Voetius de reeks dezer weeklieurten met eene pred'ikatie over Filipp. 1:29. Veertien dagen later deelde de kerkeraad hem mede, dat het de bedoeling was, thans het beroep op •hem voortgang te doen hebben. Onmiddellijk antwoordde Voetius, dat het daarvoor te laat was, daar hij oen beroep wachtende was van de doleerendo kerk van Rotterdam, die hij in April drie weken had gediend en aan welke hij hoop had gegeven op eene gunstige beslissing. Toen echter de broeders hem met tranen in de oogen smeekten hen toch niet in den steek' te laten, maar hen te helpen, kreeg hij een gevoel, alsof God tot hem zeide: Doe dat", en beloofde hij te zullen doen wat hij kon. Inderdaad ontmoette hij nog in den avond van denzelfden 18den Mei de afgevaardigden van Rotterdam te Heusden. Zij , vervoegden zich den volgenden dag bij den ierkeraad van A'lijmen, om bij dezen het ontslag van hun predikant te verzoeken: n den middag kwam echter eene deputatie uit Heusden met den O'fficiëelen beroep'Sbrief, en nu maakte de kerkeraad bezwaar aan het verzoek van Rotterdam te voldoen. Te Heusden maakte men ondertusschen voort. Den eerstvolgenden Zondag, 21 Mei, verleende de magistraat zijne approbatie, waarbij echter de remonstrantschgezinde leden zich onthielden. Den volgenden dag geschiedde betzelfde door de Classis, die tevens drie broeders afvaardigde om de tegenstanders in de vroedschap tot andere gedachteir te brengen. Dezen kjjjamen daartoe , Dinsda.g in de stad, doch slaagden niet. Denzelfden Dinsdag verklaarde de kerkeraad van Vlijmen zich bereid Voetius te ontslaan. Het bericht daarvan werd in den vroegen ochtend van Woensdag, nog vóór zes uur!, te Heusden gebracht, en nu besloot de kerkeraad, dat Voetius onmiddellijk intrede zou do^en. Ondertusschen had Grevius niet stil gezeten. Hij had zich tot de Staten in Den Haag gewend, met het gevolg, dat bij den gouverneur der Heusdensche militie. De Hornes van Kessel, den opvolger van zijn bloedverwant van. Lockeren, eené missive van de Gecommitteerde Raden inkwam, waarin hem in algemeene termen gelast werd de rust te handhaven. Toen nu aan Grevius in den vroegen morgen vanwege dén magistraat en 'den kerkeraad medegedeeld werd, datVoefius zou optreden, waarschuwde hij onmiddellijk den goiuverneur. Deze ontbood daarop de zooeven genoemde drie afgevaardigden der Classis, die nog in de stad waren, en dreigde dat hij Voetius „met gewelt van den preekstoel zou haelen", waarop deze broeders eerst Voetius, die reeds bij-de kerkdeur was, tfachtten over te halen om piet te prediken, en toen dit niet gelukte, zoo spo'edig mogelijk, uit vrees VOOT een bloedbad, Heusden verlieten. Tegelijk met hen, kwam een bode van den gouverneur Voetius ontbieden om op bet kasteel te komen, doch deze doorzag de bedoeling — in den tusschentijd zou Grevius den kansel beklimmen — en weigerde kortweg. Vóór acht uur stond hij op den kansel. Weldra kwam nu de heer Van Kessel het kerkgebouw binnen; , vergezeld met eenig gevolg, en trad op het „gestoelte" toe, waar de ouderlingen zaten. Daarop ontspon zich het volgende gesprek:

Van Kessel: „Waar is de ketkeraad? "

OudeTling AValewyn Jansz.: „Hier zijn er drie, de anderen zullen er na het derde gelui zijn".

Van Kessel: „Ik belast u niet te laten prediken. Of is het uwe bedoeling possessie te nemen? "

Walewyn Jansz.: „Ja heer, dat is de bedoeling".

Van Kessel: „Ik heb last Ac^: ^, de: Staten, om alle wanordelijkheid te weren". 5^S3«è.'

Walewyn Jansz: „Er is geen wanordelijkheid, dan. die mijnheer hier maakt. Wij zijn hier om Gods Woord te hooren, en te zorgen, dat hot mot goede orde geschiede".

Van Kessel, met zijn stok naar den preekstoel wijzend: , , Dominé Voetius, ik belast LI uit den naam van de*Heeren Staten van den sto-el te komeii en niet te prediken".

Voetius: „Heer, gelieve mij daarvan acte te geven, en toon mij den last der Staten".

Van Kessel: „Ik zal het U toonen", en tevens zich tot den Drost en eenige leden van den magistraat wendend: , , He2r Drossaard, hebt gij consent gegeven, dat Voetius zou preêken? "

De Drost Spierinck: „Ja".

Van K ess el: „Hij, is niet ordelijk' beroepen". Schepen V a n d e M e r w e d e: „De heer Drost is van meening, dat het baroiep wettig is, en dat er geen disorde bij mij is".

_De Drost: , jïk heb Zondag de leden van den magistraat allen bijeengeroepen, om te vragen of iemand van hen iets tegen het beroep of den persoon van Voetius had; ik kan het niet gebeteren, dat zij niet allen compareerden".

Van Kessel: „Ik versta, krachtens mijn last van de Heeren Staten, dat hij niet zak prediken".

Van de M-erwede: j, Zeer wel, mijn heer".

Van Kessel tot Voetius: „Ik belast u niet te prediken". ' ,

Voetius: verzoek". „Ik herhaal, dat ik d.aarvan acte

Daarop verliet de Gouverneur het kerkgebouw, en daar het derde klokgelui had opgehonden, hief de gemeente als vanzelf den voiorzang aan. Men zong toenmaals de psalmen naar volgorde, en het was ditmaal psalm 129:

„Van der jeught aen hebben sy my gequelt Duysentmael, dies spreeckt Israël met sinnen. Van der jenght aen leverden sy my 't velt: Maar sy hebben my niet konnen verwinnen."

Nadat de psalm gezongen was, ging Voetius voor in gebed. Juist wilde hij zijn tekst aflezen, toen de luitenant van den gouverneur, die met een sergeant onder het bidden was binnengekomen, de deur van den preekstoel opentrok en den predikant een papier aanbood met de woorden „daa.r is de acte, lees haa.r voor". Voetius behield zijni kalmte en antwoordde: „Ik sta onder mijn wettelijke overheid, zoo die mij dit commandeert, z'al ik het doen; anders, ik ben hier gekomen, om het 'Woord Gods te prediken". Uit de banken van den magistraat en den kerkeraad, werd hem toegeroepen: „ga door met uw preek". De luitenant antwoordde: „wilt gij de acte niet lezen, dan z^al ik ze weer mede nemen". Voetius zei op zijn beurt: „ik zeg niet, dat ik haar niet wil lezen".

Daarop vertrok de luitenant met zijn sergeant, „blyvende de Ghemeenle evenwel" — zoio zegt Trigland — „eendrachtelijck in stilte ènde Godes vreese by malkandore". To't tekst had Voetius genomen, Matth. 11:23 „Coemttoitmy, alle die vermoeyt ende. beladen zijt, endeioksal u verquidken".

Zoo was hij dus als predikant van Heusden opgetreden. Denzelfden dag werd hem en zijne moeder een woning aangewezen: zijne vrouw bleef voorloopig nog te Vlijmen. Zelf vertrok hij' onmiddellijk na zijn intrede met eenige leden van den kerkeraad en den njagistraat naar Den Haag, om den gang van zaken bij de Staten toe te lichten, aangezien ook de tegenpartij afgevaardigden daarheen had gezondear. De Staten besloten daarop een tweetal gedeputeerden naar Tïeusden te zenden, ten einde eene verzoening te bewerken, en in afwachting van hunne komst, trad Voetius den volgenden Zondag niet op. In den loop der week kwamen de gedeputeerden te Heusden, doch tot eene schikking kwam het niet. De zaak kwam opnieuw voor de Staten, en deze resolveerden den 14den Juni 1617 bij meerderheid van stemmen, dat Voetius onwettig was beroepen, doch dat men, ter wille van de rust in het stedeke, zou toelaten, dat hij „bij provisie als bij leeninghe" daar den predikdienst zou blijven waarnemen.

Hiermede was echter de rast allerminst hersteld. Een bittere strijd volgde nog, dien ik hier niet uitvoerig kan beschrijven. Het kwam zoo ver, da, t de kerkeraad op 28 Mei 1618 Grevius van zijn dienst ontsloeg en drie dagen later Voetius' vriend Johannes Cloppenburch in zijne plaats beriep. De ontslagen predikant beriep zich natuurlijk op de Staten, en deze bewerkten door hunne, gedepu-. teerden, dat Grevius op de beide Pinksterdagen, 3 en 4 Juni, toch predikte. Voetius stond echter op den eersten Pinksterdag zijne namiddagbeurt aan Cloppenburch af, die op deze wijze intrede deed, zeker .niet in volkomen overeenstemming mét de kerkenorde! Grevius beantwoordde dezen slap met het forttieeren van een 'tegenkerkeraad, wat tot onstichtelijke tooneelen bi| de godsdienstoefeningen aanleiding gaf. De zaak kwam voor de Gorcumsche classieale vergadering, die haar verwees naar de provinciale synode ya, n 'Delft. Deze bevestigde den Isten November 1618 Grevius' afzetting, en verklaarde diens tegen-kerkeraad voor onwettig. Drie weken later approbeerde de classis het beroep van Cloppenburch. Ondertusschen vergunden de Staten Grevius zijn tractement te behonden, totdat de Nationale Synode, die op 13 November 1618 te Dordrecht zou bijeenkomen, zou gesloten zijn. Na den afloop 'dezer 'Synode weigerde Grevius de onderteekening van de , , acte "van stilstand", die van de Rempnstrantsche predika, nfcen werd geëischt, en werd.' derhalve gebannen. Hij bleef echter' hier en daar prediken en nam ook deel aan de bekende samenkomst te Antwerpen, waar de Remonstranten zich organiseerden. Kort daarna te Emmerik gevangen genomen, werd hij tot levenslange gevangenis veroordeeld en in het tuchthuis te Amsterdam opgesloten. In October 1621 wist hij echter te ontsnappen. Hij' had zich tijdens zijne gevangenschap op de rechtsgeleerdheid toegelegd, en in het tuchthuis in fraai Latijn in een geschrift onder den titel Tribunal Reformalum de pijnbank bestreden, als in strijd met de Christelijke levensopvatting. Hij gaf dit boek in 1624 te Hajnburg uit, .en is kort daarna opi een réis vermoedelijk om het leven gekomen; althans men heeft nooit-meer iets van hem gehoord.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's

Gisbertus Voetius.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 19 november 1926

De Reformatie | 8 Pagina's