GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

MEFISTO OF SATAN ?

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

MEFISTO OF SATAN ?

21 minuten leestijd Arcering uitzetten

III.

De bijbel hoeft in deii naam „Satan" vastgelegd de gedachten, die hij omtrent het zedelijk kwaad en zijn plaats in de ^vereld heelt en ons Ijijbrengen wil. Het kwaad, zegt hij, gaat altijd tegen Gods wil in, maar nooit daarbuiten om. Ueze belijdenis, gelijk ze in den naam „Satan" beleden wordt, hooren we evenwel tegenspreken en verloochenen in den naam „Mefisto"; een naam, die vooral door den Faiist (Jiet drama van Goethe) bekend gewordéh is. In Faust Ijeteekent Mefisto de als duivel voorgestelde macht der verleiding, gelijk deze in het nienschelijk Leven optreedt en haar werk doet, — in de oogen van Goethe.

Hot blijkt, dat Mefisto niet bedoeld is als een figuur van louter boosheid. Hij staat niet. antithetisch tegenover het goede, maar is er eigenlijk een variatie van. Dit hangt samen met het zondehcgri]) van Goetlie, met de voorstelling, die hij heeft oinlrent. |jucife)-s val, en met heel zijn le\^ens-en vvereldljeschouwing.

7 AVJj wilden, gelijk gezegd is, het verschil tusscheii Mefisto en Satan, d.w.z. ttisschon den valschen en werkelijken dnivei, tussclieh de zonde-prediking van Goelhe èn die van den bijhei, in het oog vatten. Nu is het een merlïwaardig geval, dat sommigen het goed recht van zulk een poging hij voorbaat ontkennen. Zij beweren, dat er geen sprake kan zijn van een fundamenteel onderscheid tussclien Mefisto van Goethe en den bijbelschen Satan. En, om alle debat bij den wortel af te snijden, wijzen ze er ons opi, dat wij geen recht hebJjen, ons te beroepen oip den proloog van den Faust, waaruit we verleden week citeerden. Verleden' week zeiden we', dat de vooirede van den Faust, de proloog, juist hierom ons al dadelijtk innam tegen de ideeën-wereld van den Faust, omd'at in dieii proloog dia duivel. Mefisto, opkomt in den raad der hemelingen en er een hartig wooid meespreekt, zonder dat van vijandschap .tu.ss.ch6n hemel en hel iets blijkt. ''WW^M((

Welnu-, zoo vraagt men, wat is daar tëg'''en? Heeft de bijhel zélf niet precies hetzelfde tafereel opgehangen, als hij op' het boek .Tob óók een proloog geeft van dezelfde opvatting, een voorspel op het drama, waarin óók de satan komt in de Vergadering van 'G-od en van de heilige engelen, en waarin hij ook sprekende ingevoerd woidt? Hoort ook daar de hemel hem niet aan? Wordt o'ok daar-niet de „onderhand'eling" geopend lusschen God en Satan? Blijkt daar iets van een krijgs-zang der engelen, die zich opwerpen als een dnna om het satanisch element te keeren? Is de proloog van het boek Job goen verhindering, voor filko poging, om uit den bijbel te argumenteeren tegen den Faust en de figuur van Mefisto?

Inderdaad, de verwantschap van de beide prologen valt dadelijk op — aan den buitenkant. Het zal do vraag zijn, of de twee stukken eenzelfden geest ademen, ja, dan neen. M.a.w., of de verwantschap niet .alleen dooT Goethe bedoeld, maar ook ber'eikt is.

Oni te beginnen erkennen wij', dat het beroep op het eerste hoofdstuk van Joh wel zeer sterk schijnt. Men moet er ook niet aan knabbelen. We kunnen zelfs verder gaan, en ieder, die den Faust verdedigen wil met een verwijzing naar Joh, tegemoet komen, door de opmerking, dat de bijbel nog veel krasser spreken durft dan in het boek .foh gebeurt. Dat over Joh oen beraadslaging — zoo althans lijkt het — plaats heeft, nu ja, dat is nog maar één geval. Men zou — in het afgetrokkene - - iiog kunnen zeggen: .het is maar een-ui tzondei'ingjóf: --zooals anderen willen — het is een gelijkenis, een. verhevenHdichterliike in-kleeding van •.s'«f^v, ^*g|"v3/, : wmsM^SX'de gedachte, dat God en Satan strijden om de waarde van een menschenziel, en dat tusschen goe'de en booze machten de mensch heen en weergeworpen wofdt. Maar dit zou toch niet boven de d r o g r e d e ons uit doen gaan. Immers, veel scherper en krasser dan in JoJj 1, spireekt de bijbel in Openbaring 12. Daar komen de engelen verzekeren, dat de duivel de aanklager der menschen is, die hen aanklaagt „vóór God", d.w.z. voci' de oogen Gods, dag en nacht. Daar wordt dus tot re g elgema.akt, wat in het boek Joh nog niet meer is dan één. bepaald geval. Da, a.r wordt tot later eeu'w uitgebreid, , wat in het boek .lob is geschreven met terugslag, op-' overoude tijden. Daar wordt in onvoltooid tegenwoordigen tijtl (de duivel klaagt aanj verhaald, wat in Joh als feit voor één keer, en dan als feit uit het verleden, woixit aangeduid. De aaiddacht, 'dié Sa.tan in. Joh 1 stelt, betreft nog maar een meigelijke zonde; en zijn Ijetoog is daar meer tegen de .idee der standvastigheid van Job gericht, dan dat het. een concrete aanklacht zou wezen om zoaadc'n, dié zicli hèb-]j e n voorgedaan. Nietwaar, de prOhleemstelling is in Openbaring 12. veel scherper dan in het boek Job. ; , Dag en nacht", altijd maar door, is daar de aanklacht va.n den duivel éoaicreet in den hemel, Avordt ze als reëele maclit erkend en in het wereldbestuur een plaats er aciu gegeven. .Kan hier dan wel strijd zijn tusschen Fa.ust en Schrift?

Wie over deze dingen moJht broeden, zij getroost. 'Men moet den heelon bijbel, lezen; niet enkele passages er uit.

'Grijpt iera.and de lijnen, die de'Sclirift trekt, » dan valt het wezensverschil tasschen Mefisto en Satan hem onmiddellijk op. ., , ; •..., .•; ..,

Mefisto toch treedt in den-? f^^liop met eigen recht en eigen gezag; hij is 'èèn eigen element in het wereldgeheel, die een aparte functie vervult, en op zijn wijze ook iets hel pit aan de alwikkeling der dingen in het wereM'geheél. Maar de Satan komt in den hemel, en het satanisch wooxd wordt er erkend als macht, die niet zonder meer weg te werken is, op geheel andere gronden. Heeft Satan eigen gezag?

Neen: hij kan wél aanklagen, maar alleen, omdat GOD gezag heeft. God heeft den dood gedreigd', als straf op de zonde. Satan woirdt nu tot duivel': hij beroept zich op Gods eigen woord^ ora den dood door te voeren. Dus heeft hij geen eigen gezag en geen eigen plaats en geen eige^n functie; want hij kan niets doen zonder d'e wetgeving van •God, die Rechter is, terwijl hij knechtelijk b-lïjft, zoo knechtelijk en afhankelijk, als de beul, die niets kan doen zonder consent Van den' Ree'liter. Hij heeft geen aparte, eigen püaats, want hij komt altijd achter de beweging Gods aanloopen; waar God sterker werkt en de heilsfeiten krachtiger doet spreken, daar tverkt Satan te intensiever. 'God geeft dus den weg aan; en de plaats van 'den tweekamp wordt niet door Satan bepiaald. Dat is nog wat anders daii bij Mefistoi, die in den mensch krachten wakker roept, welke zóu'der hem en zijn. levensgenot, niet zouden zi.jn ontbondeiT en vrijgemaakt. Satan, anders d'an MefistO', heeft géén eigen functie: hij kan niets scheppen, maar alleen roof plegen aan het geschapene; hij heeft geen eigen dogma en moraal, zooals Mefisto" althans een eigen hoofdstuk in beslag neemt in 'de beschrijving van ieders zielsgeschied'euis, ja, in de ontwikkelingsgeschiedenis der menschheid. Neen, wat Satan kan, dat is alleen: negatief staan tegenover de dogmatiek, die God afkondigt en do ethiek, die uit Zijn wet te leeren is. Satan hoort een dogma van de volharding der 'heiligen (Job, de Jen echt des Heeren, wijkendte van het kwaad). En nu stelt hij daartegenover zijn: het is niet waar. Maar zoodra dan ook bewezen is, in Jobs ommegangen van lijden en verzoeking, dat het wel wa.ar is, is Satan uit-gepraat; hij heeft niets eigens; en dat maakt al dadelij'k een ontzaglijk verschil. Bij Goéthe heeft Mefisto iot op zekere hpogte a u t o n-o mie; hij heeft iets van die goddelijke gratie j'te; jzelf-genoegzaamheid, : »E|ffl: .f4M toch wat en heeft een plaats opi Gods program, dat zonder hem nooit af te werken viel. Jlaar in den Bijbel straalt alles de groo'theid van God uit; de knecht treedt wel op in Sata, n, maar de Heer der heeren blinkt in zijn souverein bestel.

En daji — nog is alles niet gezegd. Bij Goethe heeft M^efisto een vrijbiljet in den hemel, die niet antithetisch tegen hem over staat. Maar in den bijbel is hot anders. Al de hemelen zijn in beweging, en God kan niet rusten, en Christus niet en de engelen niet, vooa'dat aan Satan zijn plaats in den hemel naar recht ontzegd is. Neen, de toelating van Satan in den hemel, „dag en nacht", heteekent g e e n e r k e n n i n g van, zélfs g e e n oude r h a, n-deling met hem. Waarom laat de hemel hem toe? Omdat hij recht heeft; een eigen recht wel niet, maar het recht van God toch wel, gelijk zoo-even. opgemerkt werd.

En zoolang dat recht niet door een hooger recht overwonnen is, zal de hemel S.atans aanklacht erkennen, omdat hij God erkent. Want de Satan, moge list togen den hemel stellen en zijn valsch, o-neerlijk beroep op het.recht van God moge het hoogste onrecht zijn, de hemel stelt zelf tegenover hem geen list, maar onkreukbaar recht. , . '

Doch als dat recht straks dan ook in Christu s den weg vindt, om, met beho-od van al zijn eischen. den vrede te koopen voor wie iii Christus zijn; als ; de hemel den weg heeft ontslO'ten, die aan Satans recht van eischen 'de basis ontneemt; als Christus, door Satan volkomen te laten uit-werken, hem tenslotte laat' doodloopen in Zijii eigen oneindigheid, — dan wordt de zaak aanstoaids anders gesteld. Satan wordt dan werkelo^ois gemaakt (Hebr. 2:15 volgens „groüidtekst") omdat hij eei'st is .r ech teloó s gemaakt. .Eerst juridisch, daarna ook dynamisch, voltrekt zich tegen Satan de verlossing, die in Christus Jezus is. Kn terwijl do Paracleet, de Pleitvoerder der geloovigen, Christus, naar den herhei gaat, om vo-o-r hen te b i d-d e n, en zijn rechtsgrond voor hun zaligheid e-n vrijspraak effect te geven, moet in tegenovergestelde richting de Aanklager der mensölien uit den hemel wij k e n. En Michael met zijn engeleji stj'ijden tegen den draak en diens engelen. Eerst heeft Christus, het Kind der vrouw van Openh.-12, na Golgotha en hemelvaart, zijn recht en macht bezegeld. En nu wordt de kracht van zijn rechtsv^erlossing in den ganschen kosmos doorgevoerd. Michaels engelenmacht werpt den aanklager terneer; „ook werd zijn (, , hun", aller duivelen') plaats niet meer gevonden in den hemel". Dat is het eind: een plaats; verboden toegang.

Ziedaar het verschil: Mefisto-heeft een vrijbiljet, en de hemel mag hem wel. ba tan heeft het nooit gekregen, want God zelf handhaaft zijn rechten - door hem; en de hem-el werkt van den aanvang af, om hem zijn plaats te oin tzeggen. Wel op 'den tijd, die recht is; want Christus erkent oo'k den tijd - der duivelen, hij zal hen niet kwellen vóór den tijd (Matth. 8), doch alleen, nadat hij het recht, om hen te verstoo-ten, zich heeft verworven. Zijn „macht" is „bevoegdheid" (e-xonsia), en nooit list. En Satans toelating in den hem-el is, voo-rzo-over de bijbel teefcent, dan ook niet anders dan „toelating" geweest; de aversie is er van den aanvang af; de antithese ook.

Fijn blijkt dat wel uit de tegenstelling tusschen het voorlaatste en het laatste bijbelbo'ek, waar ze beide den. archangel Blichael ter sprake brengen. Het voorlaatste bijbelboek, de brief van Judas, ziiaspeelt op Michael en zijn strijd met den duivel over het lichaam van Mo-zes, den dooden, Mozes. Toen die twee tegenover elkander stoaiden, toen durfde ]\Iichael, zoo' lezen we, geen oordeel van blasphemie te zeggen tege-n den duivel. Hij trad zelf eerbiedig, beschroomd, terug en liet aan dten Hoere het oordeel over. Dat is te meer optaerkenswaard, als men het verband van den brief leest. ' Judas heeft het daar over de revolutionaire woelgeesteii van zijn tijd. Ze hadden tegen hun wettige overheid alles en nog wat in te brengen. Ge hoort., i> SÉ!l|Sl^S#Sï^? egels door, Judas tegen de op-

standigen, de muiters, redeneeren. Zoa, zooj deugt do overheid niet en hebben de onderdjanen een heele reeks van hooge woorden bij de hand'? Durven ze de blasphemie tegen de overheid, Gods dienares, wel aan? Laat men de rekening eens opmaken. Die overheid, is die nu geheel en al zwart? Ze zal toch ook nog wel iets goeds heblien? En de muitende onderdanen, zijn die nu heelemaal blank? Er zal toch ook wel een zwart vlekje zijn liior en daar? En durven nu de menscheri, die zelf „zwart" genoeg hebben, hun overheid lasteren, die volstrekt niet haar goede zijde mist? Hoor nu het woord hen striemen: dan was Michael'de aartsengel, een ander! Zij, de revolutiekraaiers, zij zijn maar onderdanen en de overheid heeft gezag. Hier zijn de rollen zóó verdeeld: Michael is aarts-engel, o verheid s persoon bij God, en de duivel — die is toch eigenlijk knecht der knechten. Men zou zéggen: Michael heeft hier niets te ontzien. En dan komt er nog dit bij: Michael is zuiver blank; geen smetje ontsiert zijn blazoen; terwijl de duivel louter zwartheid is, zonder eenig goed. Laat nu. Michael, de blanke autoriteit, den duivel schelden, dien zwarten knecht. Maar neen, noen: laten de revolutiegeesten het zich VOOT gezegd houden: Michael 'waagde het niet, een blasphemie ook maar te zeggen tegen den duivel. Hij treedt terug. „De Heere bestraffe u." Nietwaar, tegen het relief van den Judasbrief gezien, heeft die gereserveerde houding van Michael in het VOOTlaatste bijbelboek ons heel wat te zeggen.

Maai-nu het laatste bijbelboek: alweer Openbaring 12. Daar komt Michael weer. En, dezelfde aartsengel Michael, die eerst niet etens wat durfde zeggen tegen den duivel, durft nu alles tegen hem doen. Hij „krijgt" tegen hem en werpt hem uit den hemel.

Wie nu den bijbel goed leest, moet de oenheid ontdekken 'tusschen die twee berichten. De zwijgende Michael bij Mozes' lijk en de worstelende .^lichael na Christus' hemelvaart (Op. 12) verhouden zich niet tot elkaar als de tegen Mefisto nietloornige engelen in den proloog van Faust en de tenslotte hem toch zijn buit ontroovende engelen in hel eind van den Faust (want aan het slot wordl Gretchen, die door Faust tot zonde verleid was op aanstoken van MefistO', en wordt ook Faust zelf uit de handen van Mefisto door de eiigelen gered; . Immers, Michael „waagde" het niet, te lastere]!; maar — de afkeer spreekt uit heel zijn houding. En dat hij zwijgt bij Mozes' doode lichaam is te verstaan. MO'Zes is de middelaar van het oude verbond; en die sterft, en zijn dood draagt nog de bewijzen aan voor de werkelijkheid van de feiten, die de duivel als zooveel punten van overtreding in zijn aanklacht tegen hem formuleert. Mozes — oud testament; en dan zonde: en dan de dood, die niet tot opstanding komen kan; en geen verlossing van die zonde en dien dood. Maar nu in Openbaring 12? Daar is Christus geweest. En Christus — dat is nieuw testament; en dan geen enkele zonde; en oot wel de dood maar daarna de verbreking van den dood door een opstanding, en een hemelvaart. Nu kan Michael krijg voeren tegen Satan. Om Christus' wil..

Hier blijkt toch wel duidelijk, "dat MefistO' en Satan tegenover elkaar staan; en dat de proloog op Job niets te makeai heeft met den , , Prolog im Himmel" van den Faust.

En nog iets anders wordt hier gezien. Het is dit: dat de kwestie Mefisto-Satan tenslotte te herleiden is tot de andere vraag: Christus O'f geen Christus? Verlossing uit Zijn kracht of uit die van mijzelf?

Wij spraken van recht en list; het recht is in den bijbel bij God, ook tegenover den Satan; en de list bij Satan.

En we zagen Christus optreden om dat recht zijn volle maat toe te meten.

Tenslotte ligt dan ook op DIT terrein de eindbeslissing in de vergelijking tusschen Mefisto en Satan.

Men zou "kunnen zeggen: gij zijt onbillijk en bevooroordeeld in het bovenstaande. Gaat het wel aan, dat de vriend van den bijbel den Faust tegenspreken wil op de boven gevolgde manier?

Laat ons toegeven, dat nog niet alles besproken is.

Immers, wij hebben zooeven gezegd: men mO'Ct het , J3 e g i n van den b ij b e 1 verklaren uit h e t s 1 o t. De proloog van Job, zoo zeiden we, mag niet worden gescheiden van het eind' van het boek. Mozes moet worden verklaard in het licht van Christus. Van Job 1 moet men gaaar naar Openbaring 12.

Moet men nu ook niet den Fa'ust zóó lezen? Is het niet eerlijk, den eisch te stellen, dat men ook den proloog van Faust zal bezien in het licht van het slot van het boek? Probeer het eens, zoo^ wordt gezegd, en dan zult ge toch zien, dat Faust en de bijbel elkaar wal verdragen kunnen. Immers, in den Faust loopt het, evengoed als in den bijbel, aan het slo't toch uit op een breuk tusschen den hemel en Mefisto. Wat wil men .nog meer?

Zeker, zeker, de breuk is er. We zinspeelden er al op. 'Gretchen, het meisje, dat zich aan Faust gegeven heeft, en met hem zondigde, wordt aan het eind van het eerste deel b e h o u d e n. Mefisto roept, dat ze verdoemd is; maar een stem van boven roept haar behoudenis uit. Men zou zeggen; het mefistofelisch gegeven komt tenslotte tot „michaelische" uitwerking; (denk aan Michael in Openb. 12). En dan aan het eind? Weer voeren de „engelen" ook in den Faust, tenslotte „krijg" tegen Mefisto, gelijk Michael tegen den Satan. Want wanneer aan het eind van het stuk Faust plotseling sterft, dan grijpt MelistO' naar zijn ziel en zegt: voor mij is die ziel. Maar dan komen de hcmelsche heirscharen weer tusschenbeide. Zij grijpen naar de ziel van Faust. Zij jagen den duivel weg dooT rozen te strooien over zijiï hoofd.

Ja, die rozen. Men heeft ze prachtig gevonden. De rozen uit het hemelsch paradijs geplukt, spellen de liefde, waarvan ze het teeken zijn en wier brand ze in zich hebben. En liefde, dat is het evangelie van Goethe; de vleèschgewoTden daad, de liefde, die verlost. Dus zijn die rozeblaadjes voor hem evangelische teekenen; in dit zijn evangelie hebben ze ongeveer dezelfde beteekenis als in Jiet christelijk geloof het bloed der besprenging. Rozen worden gestrooid; Christus' bloed wordt gesprengd'. Beide zijn rood, beide jagen den d'uivel weg. De rozen verjagen Mefisto-; het bloied doet den Satan deinzen.

De rozen.

Maar wat de menschen „fijn" noemen, is eigenlijk hopeloos grof. Want, heelt Goethe aan het eind van den Faust nu één kwestie opgelost? Neen. De bijbel doet dat wel; we zagen het reedte; hij gaat van Mozes tol Christus, van den proloog van Joh lot Openbaring 12. D a t i s een oi pd os s i n g; alle kwesties zijn opgelost. Als de Satan wijkt, - en de zielen afstaat aan den hemel, dan is dat recht. Alle verbintenissen zijn tot het laatste toe-, naar de letter en naar den geest, nageleefd'. Geen - enkel „contract" wordt in den bijbel geschonden, ook tegen Satan niet. Het roode bloed, het is wel bloed, en hard, en het is gruwelijk. Maar — het is toch recht en waarachtig; en lost op en vervult al wat gesproken is.

Maar - de roode roze-n van Goethe?

Ze zijn grof. Christus' bloed — daarin ligt de sterkte van het recht. De rozen van Goethe, din Mefisto verjagen, zijn het recht van den sterkste. Hij kan er niet tegen, de stumper; hij kan niet tegen rozen, liefdeteefcenen. Hij kan wel tegen vuur, ook tegen hellevuur, maar niet tegen de paradijsro-zen van liefde. Hoor hem te keer gaan (ik volg de vertaling van Nico-van Suchtelen):

Hoofd, hart en lever branden! Wee, dit element Is bij ons, duivels, niet bekend. Het hellevuur is minder gruw'lijk!

Welk ee-n ver-doem'lijk avontuur! * Is dit het liefdes-element? Mijn gansche lichaam staat in vuur; ik voel nog hoe 't den nek mij schendt — —

En daarom overwinnen he-m de engelen en nemen hem den buit van de ziel van Faust. Maar — geen kwestie is opgelost. Vo-lgens contract kwam de ziel van Faust den duivel, Mefisto., eerlijk toe. Het contract is tusschen Faust en Mefisto eenmaal aangegaan; als Mefisto dit en dat deed, dan zou de ziel van Faust voo-r de hel zijn. En Mefisto heeft gedaan wat afgesproken was. Doch hij krijgt de ziel niet. Dus is het contract hier geschonden. De verlossing, die Goethe aangeeft, de eigen o-verwinning van het kwaad, uit eigen kracht, en na eigen - dappere aanvaarding van de verleiding, — deze verlossing is over de diepste vragen van recht en waarhei-d en van schuld en bo-ete heengespro-ngen. Goethes evangelie heeft lacunes om bij te scliffeien. Plomp is hier het recht van den sterkste. Hier woi-dt Mefisto overwonnen door een dynamische kracht: de mensch, die het mefistofelisch vci'leidingskwaad aan-dürft, wordt straks wel weer de sterke, die triumfeeren kan: ook de duivelen zijn ons onderworp-en. De liefde verlost en doet krachten.

Maar naar het recht wordt niet gevraagd.

Mefisto heeft tenslotte gelijk, als hij van deze interventie van de engelen, d'ie hem Faust uit handen rukken, ontevreden schimpt:

Wat nu? Waar zijn zij heengetogen? Onmond'ge troep, werd ik dan toch verrast? Ten hemel zijn zij met hun buit gevlogen. Ja, daarom kwamen .ze aia|n dit graf te gast. iven groo-te, een een'ge schat, werd mij ontvoerd; De list der hemelschen heeft mij bedrogen. De ziel, die zich mij had verpan-d, gemoerd.

Goethe laat Mefisto-wel aanklagen, maar kan niet zijn eigen verlossingsleer tegen deze snerpende aanklacht verdedigen op afdoende gronden.

„De list der hemelschen heeft mij bedrogen." %••'

Dat zegt Mefisto.

Maar Satan kan het nooit zeggen. Want hij wordt verdreven do-o-r recht. Het contract is nageleefd; hij heeft niets meer te eischen.

Het is alles hier een worsteling om het Evangelie van het humanisme, dan wel van het Calvinisme. ~ '

• Goethe blijft zichzelf getroiiw. Het kwaad is niet radikaal boos. Mefisto doet wel iets goeds; hij heeft Faust geprikkeld e-n doen ontwaken. En dan komt het goede wel boven, en moet het duivelsche kwaad het onderspit delven. Maar hij kan dat dan oo-k gevoegelijk voorstellen onder, het beeld van een hemelmacht, - die Mefisto afdankt. D a t k a n hier gebeuren. Want als Mefisto niet heelemaal zwart is, dan is de macht, die tegen hem o-ver staat, niet heel en al wit; dan behoeft, wat-ik „hemel" noem, o-o-k niet meer op te zien tegen een oplossing van - de grofheid, als van Goéthes rozen. - Goed en kwaad hebben hun scherpe te genstelling verloren. Aan het begin, in den proloog van. Faust Aan het eind ook. Het eind van Faust klopt precies op het begin; en het eind bracht geen stap verder dan het begin. En daarom-waren we niet onrechtvaardig, toen wij - den bijbel lazen, gelijk wij straks wilden doen. Het blijft onverbiddelijk staan: de proloog van den Faust bevat alle ketterijen, die men Goethe aanwrijven kan. D(^ schijn van den proloog va.n het boek Job mag tegen den bijbel zijn, lees hem ten einde, en het komt terecht. Lees Faust ten einde, •en het bezwaar tegen den proloog wordt zwaarder en bevestigd.

Hier moet dan ook, om Christus te behouden, de keus gedaan worden tegen Mefisto en vóór het behoud van den naam en het duistere begrip Satan; en dat ^zonder eenige verzachting.

Want om Christus gaat hef.'

Hij preekt een verlossing, die NIET - enkel dynamisch is. Als de 70 discipelen tot hem zeggen: Rabbi, luister goed, en hooï ons eerste rapport van den veldslag: ook de duivelen zijn ons onderworpen, dan klinkt daar het goetheaansche begin: wij KUNNEN wat; we hebben KRACH­ TEN: dynamische verlossing; , h-et liefdew-erk triumfeert. Maar - dan zegt Jezus: zeker, weest er blij mee, maa.r dringt dieper - door: verblijdt u veel meer, dat uw name-n in de hemelen geschreven zijn I Dat is: achter uw kunnen ligge uw mogen; achter uw werk, Gods idee; acihter uw sterkte, Go-ds vergunning; eerst recht, dan kracht.

En naar dezen regel heeft ook Christus Satan verslagen. De roode rozen bloeien ook in den hemelhof; maar het roode bloed heeft eerst gevloeid en den hof bevochtigd. Geen zegepraal van liefdedaad', zond-e-r eerst rechtshan-d'having en - triumf. Want wie aan Mefisto gelooft, die heeft geen Christus noodig; verlo-ssing is dan de schoone zege van prachtige levenskunst, die boven de disharmonie uitkomt. Maar wie een Satan erkent, die leert bij - de-n Christus van het Calvinisme, dat verlossing ligt in Christus' rechtsbestel, dat daarna krachten doet.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's

MEFISTO OF SATAN ?

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 18 februari 1927

De Reformatie | 8 Pagina's