GeheugenvandeVU cookies

Voor optimale prestaties van de website gebruiken wij cookies. Overeenstemmig met de EU GDPR kunt u kiezen welke cookies u wilt toestaan.

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies

Noodzakelijke en wettelijk toegestane cookies zijn verplicht om de basisfunctionaliteit van GeheugenvandeVU te kunnen gebruiken.

Optionele cookies

Onderstaande cookies zijn optioneel, maar verbeteren uw ervaring van GeheugenvandeVU.

Bekijk het origineel

Hendrik Ibsen.

Bekijk het origineel

+ Meer informatie

Hendrik Ibsen.

9 minuten leestijd Arcering uitzetten

Zooals men uit allerlei persartikelen, en vooral ook uit de breede verslagen van de herdenkingsfeesten in Noorwegen heeft kunnen zien, was het den 20en Maart honderd jaar-geleden, dat Hendrik Ibsen, de groote Noorsche drama-dichter, te Skiën geboren werd.

Zoon van goeden huize (zijn vader was een gezeten koopman) had Ibsen een onbezorgde jeugd. Maar achteruitgang, in zaken maakte aan den welstand van het gezin een vrij' plotseling einde en de jongen moest zien zijn eigen kost te verdienen. Hij ging in de leer bij een apotheker, om zoo zich op. te werke'n tot de studie der medicijnen. Doch verder dan het academisch toelatingsexamen bracht hij het niet. Armoede en zelfs broodsgebrek noo'dzaakten hem een andere richting te gaan; met •het schrijven in couranten moest hij trachten in het noodigste te voorzien. '•": ^^^S^

De harde zorge-n van deze ontwikkelingsjaren hebben op. Ibsens karakter een blijvend stempel gedrukt: hij is cynisch geworden, grimmig, vijandig tegen ee'U maatschappij, die in haar kleinzieligheid tegenover den rampspoed der familie de huichelachtigheid van haar vroegere vriendelijkheid bewees. In dezen tijd zijn de kiemen gelegd van de vele bittere en wrang-hartstochtelijke aanklachten, die de latere Ibsen de menschen in het gezicht heeft geslingerd, als hij tO'O'mde tegen schijn jen vóoze sympathic'-vertooninge'n.

Door vriendenhulp kwam hij in de leiding van den Schouwburg te Bergen (1851), en zes jaar later werd hij directeur van het theater te Chris-

tiania, waar hij tof 1862 bleef wo'nen. Ook deze periode is voor ïbsc'ns ontwikkeling vaii groote beteekenis geweest. De. aard van zijn functie bracht mee, dat hij zich voo'ral met de techniek der dramatische kunst moest bezig houden; hij was de critische leider bij de rol-studiën en de repetities der sp.elers. Hlij doorliep' dus, om zoo te zeggen, een oefenschool der practijk in den technischen ' bouw van het drama. En als dan straks de techniek van Ibsens werk van ZO'O hoog gehalte blijkt, dat men haar met die van Shakespeares drama's op; een lijn stelt, is die voortreffelijkheid stellig mede aan deze vorTnende jaren te danken. Maar bovendien behoorde het lot de verplichtingen van den directeur jaarlijks een , stuk voor het repertoire van den Schouwburg te leveren en zoo kwam Ibsen als vanzelf tot het schrijven van zijn eerste drama's: St. Jansnacht, de. Hunneschans, Olaf Liljekrans e.d. Ook „Een oomedie der liefde" dateert uit deze jaren, het drama dat de inzet was van zijn strijd tegen onwaarachtigheid doordat het op ieder terrein, van staat, kerk, maatschappij, huisgezin het ingevreten-leugenachtige signaleerde.

Het faillissement van den Schouwburg bracht hem opnieuw in zorgen en de ontstemming, die hij met zijn blijspiel over de liefde gewekt had, maakte zijn positie niet beter. Dit, gevoegd bij zijn cntevredenheid over Noorwegens houding in het Sleeswijk—Holstein-oonflict tusschen Pruisen en Denemarken, deed hem zijn vaderland verlaten. Hij woonde in Rome, Dresden, München, zwierf eigenlijk overal, arm, meestal levende van de hand in den tand. Eerst na jaren, toen zijn naam beroemd was geworden, keerde hij naar Noorwegen terug. Het Noorsche Storting kende hem toen een jaargeld toe, dat hc'm een bescheiden bestaan ver-

zekerde. Oppieuw begon een periode van werkzaamheid, zelCs van groote .arbeidsontplooiïng, tot een zware, clironische ziekte hem aaugresp', die, na zes jaren, in den dood eindigde (1906).

fn heel grove trekken is dit Ibsens levensbeeld, ^laar deze enkele lijnen bswijzen duidelij'k genoeg, dat het leven van den dichter somber, zwaar, moeilijk is geweest. En, omdat altijd de uiterlijke omstandigheden en de daaruit groeiende innerlijke bewegingen van den kunstenaar van zeer groeten invloed zijn op' het karakter van zijn werk, mogen we in deze sterk-geteekonde verhoudingen zeker een der gro-ote factoren zien, die-Ibsens ilcunst en kunstuitingen bewegen. Mede door de donkerheid van zijn leven, is Ibsens werk geworden een worstelen om licht te midden van de overal hem benauwende problemen.

Intusschen, zijn aanleg lag ook in die richting. Ibsen was van nature een pessimist. , , Er is iets in zijn oog, dat hem dwingt zwart te zien" heeft Gecrg Brandes gezegd. Maar zijn pessimisme was niet melancholisch van aard, niet een gebogen gaan onder de tragiek van het menschenbeslaan. Juist andersom, het had toorn en verachting tot grond, toorn over de onwaarachtigheid en karakterzwak'ken der menschen, verachting voor de voosheid, den leugenachtigen schijn der maatschappij. Dat pessimisme heeft, zegt Brandes „iels krijgshaftigs, iets oproerigs; Ibsen klaagt niet, (maar) hij klaagt aan". Wat hij zag in het leven, bij de menschen, in de sociale en ethische v.erho'udingen, 't was alles oplegscl, vertooning, onwezenlijkheid. Onder dien schoonen schijn speurde hij overal vervreting, verwording; hij zag de groaidslagen van heel de samenleving als verrot en vermolmd. En dat alles deed hem walgen van heel die komedie en bracht hem tot een meedoogenloos afbreken en pngehoord-scherpe critiek.

In 't bijzonder richtte hij zijn aanvallen op de domme massa (men denke b.v. aan zijn „Spoken"). Daar zag hij al de vernielende elementen welig woekeren: het elkaar beïnvloeden met zwakheden en ondeugden, het meegesleurd worden door schijnki'achten, het verslapte wilsleven, de ontzenuwde persoonlijkheid. En door die erkenning gegrepen, .slingerde hij met, titanisch geweld zijn individualiteit«eisch op die massa neer, belichaamd in Stockmann (uit „Een vijand van het volk'') dien hij deed zeggen dat , , de sterkste man is hij, die alleen staat". „Waar het opi aankomt" schreef hij eens, „dat is de revolteering van den menschelijken geest". De mensch moest los worden van alle aihankelijkheid, los van allen band der persoonlijkheidsbelemmering en eiken invloed van eenander. En juist dat miste hij onder de menschen en wrang-duidelijk teekende hij dat' gemis in de figuren van zijn drama's. Waar die nog wel besef toonen van een roeping, , daar ontbreekt het hun aan geloof in die roeping en aan kracht om haar te volbrengen (men denke aan Rosmer ih „Rosmersholm") of ze worden geslingerd tusschen twee mogelijkheden en zijn te zwak om tot een keus, tot een besliste houding te kornen (men zie de figuur van Juliaan den Afvallige). Nergens ziet de diep-schouwonde menschenkenner houvast, moed van overtuiging, zekerheid van levenshouding.

Zoo komt het, dat vele, om niet te zeggen de meeste va.n zijn stukken een indruk nalaten van troosteloosheid en wanhoop' (heel sterk is dat bij , , Nora" het geval). Als er nog een worstelen is in besef van levensroeping (b.v. bij Brand) dan is daar tegenover de onontkoombare invloed van duistere machten, die tot onvermijdelijke mislukking leidt. Aanklacht, altijd weer, bittere, meedoogenlooze, niets-ontziende aanklacht, samengevat in het snijdende „alles of .niets" van Brand — dat is het leidende motief^^van al Ibsens werken.

Een groote, een geweldige kracht ontwikkelt dus Ibsen, maar het is uitsluitend negatieve kracht. Geen enkel positief element staat er tegenover. Voor wat hij neerhaalt, stelt hij niets in de plaats, omdat hij zelf geen mogelijkheid ziet, die de donkere werkelijkheid oplichten kan. Overal en in alles' wijst hij verzieking aan, maar hij' geeft geen geneesmiddel. Altijd ziel hij den verscheurenden invloed der daemonen, maar nergens vindt hij een macht, die het verscheurde heelen kan. De wereld van leugen en bedrog, van schijn zonder wezen, ziet hij altijd ver vermogend boven elke hoogere levenssfeer. Ook het christendom, waarbij hij een tijdlang zijn troost heeft gezocht, blijkt hem ten slotte onmachtig: Brand, die een christen wilde zijn, gaat onder, verliest het volkomen en vooirgosd. Er is wèl overal in de wereld strijd, schuld, haat, verguizing, maai' nergens vindt Ibsen vrede, verzoening, liefde, toewijding. „De dichter van den twijfel" is Ibsen, die scherp en grimmig-hartstochtelijk cte \Tagen en problemen ziet en aanwijst, maar in geen enkele van zijn figuren de oplossing van eenig probleem heeft tot stand gebracht - -omdat het in zijn eigen ziel donker was en zwart.

Ibsen — een strijder, een eenzame strijder, want alleen tegen allen: onvermoeid, nimmer aflatend, moedig — maar zonder ideaal, zonder geloof in een uiteindelijke victorie, zoaider zekerheid zelfs dat de weg, dien hij ging, in de 'juiste richting leidde. Want in het bange woord van den beeldhcuwer Rübeck (uit „Als wij dboden ontwaken"): „Liet ik als kunstenaar niet den mensch in mij sterven" trilt duidelijk iets van zielsbenauwing bij den dichter zelf.

Zoo Ibsen ziende als den eenzame, den ., , vijand van het volk", komt onwillekeurig bij ons oip-de gedachte aan Bilderdijk, óók een eenzame, óók een strijder, óók alleen tegen allen, óók scherp-en zonder aanzien des persoons in zijn aanval, óók midden in zijn tijd en. dwars tegen den stuwendeii stroom op. Maar-dan — hij niet een strijder zonder ideaal, niet een banierdrager zonder vertrouwen in zijn banier, niet een mensch zonder grondslag om op: te staan!

Zoo goed als Ibsen streed hij vooi' de waarheid, maar dan niet in twijfel aan de bestaansmogelijkheid eener absolute waarheid, doch in onwankelbare zekerheid, dat in Christus is d e waarheid en het leven.

Niet minder dan Ibsen richtte hij zijn aanvallen op den geest der eeuw, maar dan niet om den mensch onafhankelijk te maken, hem te „revolteeren", doch juist om hem weer gebondenheid te leeren aan 'God en Zijn Woord.

Deze tegenstelling, scherper naar mate men haar verder uitwerkt, komt op haar duidelijkst uit in de uitkomst van beider levensbescho'Uwing. Ibsen moest ten slotte eindigen in een vraagteeken — Bilderdijk zag achter alle problemen het: in hoc siguo vinces van het kruis; Ibsen "bleei met al zijn vragen staan in nevelen, in donkerheid-omhulling; in troostelooze zwartheid — Bilderdijk zag boven en rondom alle levensvragen het stralende licht van den Christus Triomfator; Ibsen sloeg al het menschelijke neer, maar vond geen kracht om het verslagene weer op te heffen—Bilderdijk wist, dat juist aan het verbrijzelde 'Gods genade zich openbaart.

Groote beteekenis heeft Ibsen gehad, groots waarde heeft zijn werk nog altijd, ook voor dezen tijd. Want, in den geweldigen vorm van zijn dramatisch vermogen, heeft hij de menschen wakker geschud, de gewetens gewekt, moreel besef verlevendigd. Hij heeft den zelfgenoegzamen 19en eeuwer w"eer vragen geleerd. Maar hem antwoorden op dat vragen kon hij niet, omdat hij zelf geen antwoord li^d, omdat hij niet zag het Licht, dat alle donkerheid verdrijft en alle nevels opklaren doet: de glans, die in Christus over het leven is opgegaan.

C. ï.

Deze tekst is geautomatiseerd gemaakt en kan nog fouten bevatten. Digibron werkt voortdurend aan correctie. Klik voor het origineel door naar de pdf. Voor opmerkingen, vragen, informatie: contact.

Op Digibron -en alle daarin opgenomen content- is het databankrecht van toepassing. Gebruiksvoorwaarden. Data protection law applies to Digibron and the content of this database. Terms of use.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's

Hendrik Ibsen.

Bekijk de hele uitgave van vrijdag 30 maart 1928

De Reformatie | 8 Pagina's